4.2. ING ComFin voert, samengevat weergegeven, de volgende verweren aan.
Anders dan de curator stelt was ING ComFin niet betrokken bij het doorlenen aan [bedrijf 4]. ING ComFin is geen bank, zij doet slechts zaken met rechtspersonen van zekere omvang. Er gelden hier geen bijzondere zorgplichten. ING ComFin heeft enkel, op basis van door de vennootschappen verstrekte zekerheden, een bedrag van circa 1,3 miljoen euro ter beschikking gesteld waarvoor Huigen Internationale Transporten B.V., Huigen Overslag B.V. , [bedrijf 3] en [bedrijf 1] hoofdelijk aansprakelijk waren. De onder de financiering door deze vennootschappen getrokken gelden zijn doorgeleend aan [bedrijf 4], die de gelden heeft aangewend om de aandelen in [bedrijf 3] te verwerven. De wijze van doorlenen is de verantwoordelijkheid van de betrokken vennootschappen. ING ComFin heeft slechts een reguliere financiering ter beschikking gesteld en was niet betrokken bij het doorlenen van de gelden.
Ten aanzien van de primaire vordering geldt dan ook in de eerste plaats dat de vraag of het doorlenen van de gelden al dan niet in strijd was met artikel 2:207c BW, ING ComFin niet regardeert nu zij slechts de financiering heeft verstrekt en de (wijze van) doorlenen de verantwoordelijkheid is van de betrokken vennootschappen. Uit de rechtspraak blijkt dat artikel 2:207c BW restrictief dient te worden uitgelegd. De norm van artikel 2:207c BW dat leningen met het oog op het nemen of verkrijgen van aandelen in haar kapitaal het bedrag van de uitkeerbare reserves niet mag overstijgen, richt zich tot de vennootschap en niet tot derden.
Bovendien blijkt in het geheel niet welke van de door ING ComFin gefinancierde vennootschappen bedragen hebben doorgeleend aan [bedrijf 4] en welke bedragen al dan niet zijn doorgeleend. Door de curator is erkend dat hij dit niet kan vaststellen en hij heeft verzuimd aan te geven welke bedragen Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. aan [bedrijf 4] hebben geleend. Ook heeft de curator ten onrechte de positie van [bedrijf 1] buiten beschouwing gelaten. Teneinde te kunnen beoordelen of en in welke mate de bij de doorlening betrokken vennootschappen binnen de grenzen van artikel 207c BW zijn gebleven, is het noodzakelijk dat bekend is wie in dit verband welk bedrag aan [bedrijf 4] heeft geleend. Nu dat onbekend is, is het onmogelijk de vraag te beantwoorden of Huigen Internationale Transporten B.V. of Huigen Overslag B.V. meer hebben doorgeleend dan op grond van artikel 2:207c BW is toegestaan, nog daargelaten dat die vraag ING ComFin in het geheel niet regardeert.
Ten onrechte is de curator, en ook het door hem geraadpleegde accountantskantoor Arenthals Grant Thornton, bij de beoordeling van de vraag of voldaan is aan de eisen van artikel 2:207c BW uitgegaan van consolidatie van de uitkeerbare reserves. Voor consolidatie biedt de wet geen aanknopingspunten. Dat spreekt ook voor zich: bij consolidatie kan, in verband met een negatief eigen vermogen van een of enkele tot de groep behorende vennootschappen, een lager totaalbedrag aan vrij uitkeerbare reserves bestaan dan per separate vennootschap. De beoordeling ex 2:207c BW dient per betrokken vennootschap plaats te vinden.
Het is voorts onbekend of de lening aan [bedrijf 4] (mede) door [bedrijf 3] is verstrekt. Consolidatie brengt hierin geen duidelijkheid.
Of er in strijd met artikel 2:207c lid 2 BW is gefinancierd, dient te worden bezien naar het moment dat de lening door de vennootschappen aan [bedrijf 4] is verstrekt. Dat moment was december 2004.
De beperking die in artikel 2:207c lid 2 BW wordt gesteld aan het door te lenen bedrag (tot ten hoogste de vrij uitkeerbare reserves) geldt alleen voor de doelvennootschap en niet voor dochtervennootschappen. Dat volgt uit het feit dat de wetgever, anders dan in lid 1 van artikel 2:207c BW, in lid 2 juist de vermelding van dochtermaatschappijen heeft weggelaten. De doelvennootschap is [bedrijf 3].
Gelet op al het voorgaande valt niet in te zien hoe de curator kan stellen dat Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. in strijd met artikel 2:207c lid 2 hebben gehandeld. Nu dat niet vast staat, kan ING ComFin ook niet worden verweten dat zij gelden heeft verstrekt die zijn aangewend in strijd met die bepaling.
Waar de [naam] vennootschappen zich binnen de grenzen van artikel 2:207c BW hebben bewogen, valt niet in te zien hoe ING ComFin desondanks onrechtmatig zou kunnen hebben gehandeld door de financiering te verstrekken.
Niettemin stelt de curator, zij het ten onrechte, dat ING ComFin onrechtmatig handelen kan worden verweten door haar zorgplicht jegens de gezamenlijke schuldeisers van Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. niet in acht te nemen.
De curator heeft nagelaten aan te geven waaruit die zorgplicht bestaat. Er kan niet gezegd worden dat op een derde-financier een bijzonder zorgplicht rust, in de zin dat hij zich er van dient te vergewissen voor welk doel de gefinancierde partij de aangetrokken gelden zal aanwenden en of de laatste zich daarmee in voldoende mate de belangen van andere bij haar betrokken partijen aantrekt. Uit het door de curator aangehaalde Erba-arrest volgt dat een financier onder omstandigheden de belangen van de overige schuldeisers in het oog dient te houden en zich niet steeds ten koste van andere schuldeisers kan voldoen of de schijn van kredietwaardigheid mag wekken. ING ComFin heeft zich niet ten koste van andere schuldeisers van Huigen Internationale Transporten B.V. of Huigen Overslag B.V. bevoordeeld door het verstrekken van de gelden. Dat de vennootschappen mogelijk de aangetrokken gelden hebben aangewend op een wijze die heeft geleid tot hun déconfiture valt slechts hen te verwijten en niet degene die, zoals ING ComFin, de gelden beschikbaar heeft gesteld. Dit volgt ook uit de norm van artikel 2:207c BW, die zich richt op de organen van de vennootschap en niet op een derde zoals een financier.
Voor zover ING ComFin enig onrechtmatig handelen is te verwijten kan dat onrechtmatige handelen alleen gelegen zijn in financiering boven het bedrag van € 750.000,-. De curator gaat er immers van uit dat Huigen Internationale Transporten B.V., Huigen Overslag B.V. en [bedrijf 3] gezamenlijk wel een lening tot dit bedrag konden verstrekken.
Voor zover de curator de onrechtmatigheid baseert op de stelling dat ING ComFin, ongeacht of er sprake is van schending van artikel 2:207c BW, zelf de materiële effecten van de financiering had behoren te onderzoeken, is daarvoor geen steun te vinden in het recht. De door de curator in dit verband aangehaalde rechtspraak heeft betrekking op bestuurders en aandeelhouders, Bovendien betrof het gevallen van dividenduitkeringen en ging het niet om leningen. Van een financier als ING ComFin kan niet worden verlangd dat hij bij iedere te verstrekken financiering de gevolgen daarvan doorberekent en/of de intenties van de gefinancierde partij toetst. Bovendien heeft ING ComFin voorafgaand aan het verschaffen van de financiering van de heer [X] een verklaring ontvangen dat de uitkeerbare reserves van [bedrijf 3] de financiering dekten. ING ComFin heeft zich daarover nog nader laten informeren door een accountant, de heer [A]. ING ComFin had geen reden om te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen en heeft daar op mogen vertrouwen. Ook de notaris heeft geen reden gezien om medewerking te weigeren aan het passeren van de benodigde akten. Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. waren verder winstgevende ondernemingen. In dat geval gaat een zorgplicht van ING ComFin, als die al moet worden aangenomen, minder ver.
[bedrijf 3], de vennootschap waarvan artikel art. 2:207c BW de schuldeisers beoogd te beschermen, is ook niet gefailleerd.
Voor zover ING ComFin al zou hebben geweten dat [bedrijf 4] een lege vennootschap was, wil dat nog niet zeggen dat de lening nimmer zou worden terugbetaald. HIT en HO waren immers winstgevend, welke winst in de vorm van dividend (indirect) aan [bedrijf 4] zou toe gaan komen.
ING ComFin betwist dat er een causaal verband bestaat tussen de gedragingen van ING ComFin en de schade die de schuldeisers van Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. zouden hebben geleden. Indien het doorlenen door Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. heeft geleid tot hun faillissement, dan is het doorlenen de gedraging geweest die tot de schade heeft geleid, niet het verstrekken van de gelden. Dit laatste staat in een te ver verwijderd verband om de gestelde schade aan ING ComFin toe te kunnen rekenen. Voor zover enig causaal verband wel zou moeten worden aangenomen dan kan dat hooguit gelegen zijn in het verstrekken van krediet boven het bedrag van de uitkeerbare reserves. De curator stelt echter niet dat de faillissementen van HIT en HO daardoor zijn veroorzaakt. De gestelde indirecte schade is evenmin onderbouwd en is nog verder verwijderd van de door ING ComFin beschikbaar gestelde financiering. Overigens blijkt uit de stellingen van de curator dat veeleer het handelen van de heer Van [X] heeft geleid tot de faillissementen, als dit als vaststaat, hetgeen niet het geval is.. Dit laatste leidt, op grond van artikel 2:9 BW, ook nog tot aansprakelijkheid van het bestuur. Het te gelde maken van die aanspraken leidt er toe dat het vermogen van Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. in het geheel niet is verminderd. De curator verzuimt aan te geven of hij deze aanspraken geldend heeft gemaakt.
Voor een beroep op de omkeringsregel is geen plaats. ING ComFin heeft artikel 2:207c BW niet kunnen schenden, nu dit artikel niet tot haar is gericht.
Wat betreft de gestelde doeloverschrijding maakt de curator ten onrechte geen onderscheid tussen het aantrekken van krediet en het doorlenen. Het is buiten iedere twijfel dat de doelomschrijving van Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. het aantrekken van krediet en het daartoe stellen van zekerheden toestaat, ook voor andere vennootschappen, waarmee zij in een groep is verbonden. [bedrijf 4] zou met de financiering tot de groep gaan behoren. HIT en HO hebben uitsluitend ten behoeve van zichzelf gehandeld.
Ook secundaire handelingen, dat wil zeggen: handelingen die naar gebruik of redelijkerwijze uit het statutaire doel voortvloeien en daarmee samenhangen, vallen onder het statutaire doel. Bovendien heeft ook op dit punt de curator niet aangetoond door wie de gelden zijn aangetrokken en aan wie de financiering is doorgeleend. Het ligt voor de hand dat HIT en HO de gelden hebben doorgeleend aan [bedrijf 3]. De toets van het vennootschappelijk belang, waar de curator zich ook nog op beroept, is alleen aan de orde indien de doelomschrijving twijfel laat bestaan over de vraag of bepaalde rechtshandelingen binnen die omschrijving vallen. Voor het aantrekken van gelden is dat nu juist niet het geval. Gelet op rechtspraak moet bovendien, bij twijfel over de vraag of een rechtshandeling binnen de doelomschrijving valt, de doelomschrijving in het voordeel van de wederpartij worden uitgelegd. Voor vernietiging wegens doeloverschrijding is bovendien op grond van artikel 2:7 BW vereist dat ING ComFin wist van de doeloverschrijding of dit zonder eigen onderzoek moest weten. Dat is niet het geval. ING ComFin heeft geen onderzoeksplicht op dit punt.
De curator heeft het recht om zich op doeloverschrijding te beroepen verwerkt nu door Huigen Internationale Transporten B.V. en Huigen Overslag B.V. integraal uitvoering is gegeven aan de overeenkomst. De curator heeft, behoudens het beroep op de pauliana, geen andere bevoegdheden dan die de failliet zelf bezat.