parketnummers: 16/601399-08 [P]
10/641282-08 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 juni 2009
[verdachte],
geboren op [1985] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Arnhem – De Berg, Arnhem Noord,
raadsman mr. D. Vermaat, advocaat te Barendrecht,
raadsvrouwe mr. L.E. Toet, advocaat te Barendrecht.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 11 maart 2009 en 29 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. J. Beumer-Gonggrijp, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
De tenlastelegging, zoals ter terechtzitting van 11 maart 2009 gewijzigd, is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: [slachtoffer 1] heeft vermoord c.q. gedood;
Feit 2 primair: heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te doden;
Feit 2 subsidiair: die [slachtoffer 2] heeft mishandeld;
Feit 3: buschauffeur [benadeelde 2] heeft beledigd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1, feit 2 primair en feit 3 heeft begaan.
Ter zake van feit 1 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte op 26 november 2008 [slachtoffer 1] heeft vermoord door hem meerdere malen met een mes te steken.
Zij baseert zich daarbij op de conclusie van de patholoog dat het overlijden van [slachtoffer 1] is veroorzaakt door steekwonden, één in het hart en één in het bovenbeen.
De getuigenverklaringen van [getuige], [slachtoffer 2], [getuige 1] en [getuige 2].
Tevens baseert zij zich op de verklaringen van verdachte, waaronder zijn eerste verklaring bij de politie waar hij heeft verklaard dat hij niet wist dat hij hiertoe in staat was. Verdachte heeft verklaard dat hij continu geprobeerd heeft zich rustig te houden maar dat het in zijn hoofd zat dat hij iets wilde doen. Tevens heeft verdachte tijdens dit verhoor verklaard dat hij eraan dacht om naar het huis [slachtoffer 1] te gaan om hem aldaar vervolgens neer te steken, maar dat hij zich daar tegen had verzet. Verdachte heeft verklaard dat hij het mes heeft gepakt omdat hij boos was. Verdachte heeft vervolgens bekend dat hij [slachtoffer 1] met messteken om het leven heeft gebracht.
Ter zake van feit 2 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte op 26 november 2008 gepoogd heeft [slachtoffer 2] van het leven te beroven. De officier van justitie baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer 2], waarin zij heeft verklaard dat verdachte haar keel heeft dicht geknepen, op haar heeft gezeten en haar hoofd meerdere malen tegen de grond heeft geslagen. Verdachte heeft haar meerdere malen tegen haar hoofd geschopt en gestompt en haar vijf meter over de grond gesleept, aldus [slachtoffer 2] in haar verklaringen.
De officier van justitie baseert zich tevens op het door het Leids Universitair Medisch Centrum geconstateerde letsel bij [slachtoffer 2].
Tot slot baseert zij zich op de verklaring van verdachte. Verdachte bekent dat hij [slachtoffer 2] op 26 november 2008 met twee handen heeft geprobeerd te wurgen en dat hij dit een beetje hard deed, maar dat hij haar ook af en toe heeft los gelaten, zodat zij kon praten.
Verdachte heeft bekend dat hij bovenop [slachtoffer 2] is gaan zitten en haar tegen het hoofd heeft geslagen, aan haar haren heeft getrokken en haar tegen de benen heeft geschopt.
Ter zake van feit 3 is de officier van justitie van oordeel dat verdachte op 11 mei 2008 de heer [benadeelde 2], heeft beledigd.
Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [benadeelde 2] dat verdachte tegen hem heeft gezegd “jij bent een teringflikker”en verdachte die [benadeelde 2] vervolgens in het gezicht heeft gespuugd, alsmede op de verklaring van verdachte, waarin hij heeft bekend dat hij [benadeelde 2] in zijn gezicht heeft gespuugd.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter zake van feit 1 betoogd dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes in diens lichaam heeft gestoken tengevolge waarvan deze is overleden. Echter, dat verdachte eerst na kalm beraad en rustig overleg heeft gehandeld, kan volgens de verdediging niet wettig en overtuigend worden bewezen.
Verdachte dient dan ook van de aan hem tenlastegelegde moord op [slachtoffer 1] te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag heeft de verdediging een beroep gedaan op putatief noodweer en betoogd dat verdachte derhalve moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Met betrekking tot feit 2 primair heeft de verdediging betoogd nu dat verdachte nimmer opzet heeft gehad op het doden van [slachtoffer 2] er geen sprake is van een poging tot doodslag. Verdachte dient óók voor dit feit te worden vrijgesproken.
Ten aanzien het van onder 2 subsidiair en 3 tenlastegelegde refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen, voorkomende in de - navolgende - motivering van de bewezenverklaring, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal nr. PL0915/08-018518C. Daar waar wordt verwezen naar het proces-verbaal van forensische opsporing en/of andere bewijsmiddelen zal dit worden vermeld.
Nu de gebeurtenissen met betrekking tot feit 2 in tijd eerder plaats hebben gevonden dan feit 1, zal de rechtbank als eerste feit 2 bespreken.
Ten aanzien van feit 2 overweegt de rechtbank als volgt.
Korte voorgeschiedenis
Verdachte en [slachtoffer 2] hebben sinds januari 2007 een vaste relatie. Beiden zijn afkomstig van Aruba. Verdachte heeft op jonge leeftijd zijn moeder verloren en heeft in Nederland bij verschillende familieleden en/of vrienden gewoond. [slachtoffer 2] studeerde in Utrecht. In mei 2008 heeft [slachtoffer 2] een miskraam gehad. Gedurende de relatie is verdachte wel eens agressief tegen [slachtoffer 2], aldus [slachtoffer 2]. Tevens kan verdachte jaloers en achterdochtig zijn. Verdachte heeft verklaard dat hij het alleen maar goed met haar wilde hebben en dat zij het enige was wat hij nog had.
26 november 2008
Het gedrag van verdachte is volgens [slachtoffer 2] op 26 november 2008 normaal. Dit gedrag verandert echter als het stel bij hun woning aan het [adres] te Utrecht een collega van [slachtoffer 2] in de lift tegen komt. Omdat verdachte niet wil dat het bekend wordt dat zij die vrijdag daarop naar Aruba zullen gaan, vertelt [slachtoffer 2] haar collega een verzonnen verhaal over wanneer deze vakantie zal gaan plaatsvinden. Verdachte confronteert haar later met het door haar verzonnen verhaal en merkt daarbij op: “oh, jij kan dus heel goed liegen”.
Verdachte raakt hierdoor overtuigd dat zij wel vaker leugens vertelt en zij krijgen hierover ruzie. Het stel rijdt vervolgens op initiatief van verdachte met de auto langs [EX], een ex-vriend van [slachtoffer 2], waar verdachte een discussie met [EX] begint. Deze discussie gaat over het feit of [EX] zou roddelen over verdachte. Nadat [EX] dit ontkent, stappen verdachte en [slachtoffer 2] weer in de auto. Verdachte vertelt haar dat het nu haar beurt is om te praten en dat dit de dag is dat hij zijn gevoel zal volgen, aldus [slachtoffer 2].
Verdachte wil hoe dan ook van [slachtoffer 2] zijn vermoeden bevestigd krijgen dat zij vreemd gaat. Als zij blijft ontkennen, wordt verdachte bozer en bozer. Hij rijdt met haar naar een afgelegen plek ergens in het arrondissement Utrecht, alwaar zij beiden uit de auto stappen.
[slachtoffer 2] verklaart dat verdachte haar vervolgens probeert te wurgen. Verdachte pakt haar met beide handen bij haar keel. Zij wil spreken maar dat lukt niet meer, waarna ze bijna flauw valt. Zij kan geen adem meer halen en haar armen vallen langs haar lijf. Zij voelt dat ze geen kracht meer heeft, aldus [slachtoffer 2].
Zij verklaart dat zij op een gegeven moment op de grond ligt en dat verdachte vervolgens bovenop haar komt zitten. Zij voelt dat verdachte haar ook meerdere malen op haar hoofd schopt en stompt en dat haar hoofd vervolgens meerdere malen door verdachte op de grond wordt geslagen. Zij heeft het gevoel gehad dat zij het leven zou laten.
Verdachte bekent dat hij [slachtoffer 2] de desbetreffende dag met twee handen om haar nek heeft gewurgd. Verdachte verklaart dat hij dit een beetje hard heeft gedaan, maar dat hij haar af en toe ook los laat zodat zij kan praten. Hij heeft haar hierna met open handen op haar gezicht en hoofd geslagen en haar tevens tegen de benen getrapt. De mishandeling duurt ongeveer 10 tot 15 minuten, aldus verdachte.
Het voorgaande vindt bevestiging in het proces-verbaal van het onderzoek door de technische recherche. Hierin zijn foto’s opgenomen, waarop bij [slachtoffer 2] letsel in haar oog, op haar handen en benen te zien is. Tevens zijn er in de hals van [slachtoffer 2] meerdere bloeduitstortingen zichtbaar.
Ten aanzien van het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan.
Gelet op de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, moeten zij naar het oordeel van de rechtbank worden aangemerkt als zozeer gericht op het mogelijke gevolg dat [slachtoffer 2] zou stikken dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [slachtoffer 2] zou komen te overlijden.
De rechtbank acht voorwaardelijk opzet van verdachte op de dood van [slachtoffer 2] wettig en overtuigend bewezen en verwerpt derhalve het standpunt van de verdediging dat er bij verdachte geen sprake zou zijn van opzet op haar dood. Voorts acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij haar alleen met open handen heeft geslagen en alleen tegen de benen heeft getrapt niet aannemelijk, gelet op [slachtoffer 2]’s gedetailleerde verklaring.
Verdachte is doorgegaan met het martelen van [slachtoffer 2], ook nadat zij namen heeft genoemd. Met die namen nam verdachte kennelijk geen genoegen. Verdachte vraagt uiteindelijk aan [slachtoffer 2] of ze vreemd is gegaan met [slachtoffer 1], waarop zij zegt dat dit waar is omdat ze anders bang is om nog meer klappen te krijgen. Dan houdt verdachte op: hij heeft uiteindelijk de naam gehoord die hij wilde horen en welke naam zijn vermoedens bevestigden.
[slachtoffer 2] vertelt dan aan verdachte dat zij samen met [slachtoffer 1] en [getuige] is vreemdgegaan.
Verdachte en [slachtoffer 2] stappen vervolgens in de auto en rijden terug naar hun woning aan het [adres], waar vervolgens het onder feit 1 ten laste gelegde plaatsvindt.
Ten aanzien van feit 1, de moord c.q. doodslag op [slachtoffer 1], overweegt de rechtbank als volgt.
Vast staat dat [slachtoffer 1] in de nacht van 26 november op 27 november 2008 in een studentenflat aan het [adres] te [slachtoffer 2] is overleden.
Uit het sectierapport volgt dat de oorzaak van het intreden van de dood was gelegen in het door messteken teweeggebrachte functieverlies van het hart en de linkerlong, in combinatie met weefselschade door verbloeding.
De verdachte bekent [slachtoffer 1] die betreffende nacht met een mes te hebben gestoken. Verdachte heeft hierover bij de politie verklaard: “Ik stak hem in zijn buik. Ik heb een paar keer geprobeerd hem te steken. Soms lukte het niet. Hij maakte slaande bewegingen en ik voelde ineens dat ik hem raakte. Ik voelde dat het mes erin ging. Ik denk dat ik hem twee of drie keer echt geraakt heb. Ik zag bloed. Ik zag bloed bij zijn buik. [slachtoffer 1] lag op de grond.”
Getuigen [slachtoffer 2] en [getuige] hebben gezien dat verdachte [slachtoffer 1] met een mes heeft gestoken.
Op grond van deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte het slachtoffer opzettelijk van het leven heeft beroofd.
Voorbedachten rade
De vraag of dit met voorbedachten rade is gebeurd, moet naar het oordeel van de rechtbank bevestigend worden beantwoord. Hierbij wordt uitgegaan van de volgende feitelijke gang van zaken.
Nadat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer 2] te wurgen, gaat het stel naar hun woning aan het [adres] te [slachtoffer 2]. Voor de woning, in de gang van de betreffende studentenflat, zet het stel de ruzie voort over het vermeend vreemdgaan van [slachtoffer 2].
De getuigen [getuige 1] en [getuige 3], buren van [slachtoffer 2], zijn na de aankomst van verdachte en [slachtoffer 2] geruime tijd bezig om verdachte rustig te krijgen, met wisselend succes. Zij slagen erin om de doodsbange [slachtoffer 2], die er sterk gehavend uitziet na de eerdere mishandelingen door verdachte, uit de handen van verdachte te houden, echter het lukt hen niet om verdachte weg te krijgen of [slachtoffer 2] onder begeleiding van iemand -maar zonder verdachte- naar het ziekenhuis te laten gaan. Hoewel verdachte op dat moment geen geweld meer uitoefent op [slachtoffer 2], durven de buren, gelet op de agressieve houding en de dreigementen van verdachte, niet de politie te bellen. Uiteindelijk -nadat er uren verstreken zijn- komt [getuige 1] met het voorstel of er geen gezamenlijke kennissen kunnen bemiddelen. Het is dan al laat en [slachtoffer 2] komt met het voorstel om [getuige] te laten bemiddelen. Hoewel verdachte daar aanvankelijk mee heeft ingestemd, weigert verdachte vervolgens weer. Meerdere malen zegt verdachte dat hij niet wil dat [getuige] langskomt, maar toch stemt hij daar uiteindelijk in toe en geeft zijn mobiele telefoon aan [slachtoffer 2]. Het is dan inmiddels na middernacht als [slachtoffer 2] [getuige] opbelt met het verzoek of "jullie even willen komen".
[getuige] is op dat moment de vriendin van [slachtoffer 1] en zij verklaart bij de politie dat zij en [slachtoffer 1] altijd samen waren en dat [slachtoffer 2] hiervan op de hoogte was.
Getuige [getuige 1] hoort verdachte op het moment dat [slachtoffer 2] [getuige] aan het bellen is zeggen “je hebt geen idee wat je doet, bel maar en kijk wat er gebeurt”. Na het telefoongesprek hoort zij dat verdachte tegen [slachtoffer 2] zegt “je weet niet wat je nou gedaan hebt”.
Verdachte, die bij het telefoongesprek aanwezig was, zegt dat hij het geen goed idee vindt dat zij komen. Hij verklaart tegenover de politie dat hij wist dat het dan niet goed zou aflopen. Verdachte wordt vervolgens woedend en gaat de woning binnen. In de woning snuift verdachte cocaïne en pakt een mes uit de keukenlade. Verdachte stopt het mes vervolgens voor in zijn broeksband zodat niemand het kan zien. Verdachte neemt die bewuste avond cocaïne omdat hij weet dat die man (lees: het slachtoffer) zou komen en omdat hij kracht zoekt.
Verdachte loopt vervolgens de woning uit en voegt zich bij de anderen op de gang. Als [getuige] en [slachtoffer 1] bij de flat aankomen en aanbellen, beantwoordt verdachte de intercom en doet via de intercom de deur van het flatgebouw open. Voor verdachte is het op dat moment duidelijk dat ook [slachtoffer 1] mee is gekomen. [getuige] heeft daarover verklaard dat zij via de intercom tegen verdachte zei: “[slachtoffer 1] en ik zijn er” .Verdachte ziet [getuige] als eerste uit de lift komen en ziet dat [slachtoffer 1] achter haar aan de lift uit komt. Verdachte begroet [slachtoffer 1] en geeft hem vervolgens een hand. Verdachte confronteert [slachtoffer 1] vrijwel onmiddellijk met het vreemdgaan van [slachtoffer 2] en verklaart vervolgens dat hij [slachtoffer 1] ziet denken: “Als dat alles maar is”. Verdachte verklaart tegenover de politie dat hij dit een rare reactie vindt en wordt hierdoor “para” .
[getuige] voelt dat verdachte vervolgens tussen haar en de muur ruimte maakt zodat verdachte naar [slachtoffer 1] toe kan gaan , hierna ziet zij verdachte op [slachtoffer 1] afrennen. Dit gebeurt volgens [getuige] op een explosieve manier. Verdachte steekt [slachtoffer 1] vervolgens met het mes neer. Volgens getuige [getuige 2] maakte [slachtoffer 1], door de plotselinge aanval en doordat hij met zijn handen in zijn zakken stond, geen schijn van kans.
Verdachte verklaart dat hij eerst niet voluit wilde steken. De tweede keer gaat het volgens verdachte ook niet maar de derde keer gaat het heel gemakkelijk. Verdachte heeft het mes onderhands vast en voelt dat het mes erin glijdt.
Uit deze gang van zaken leidt de rechtbank af dat verdachte anders dan in een opwelling, maar na kalm beraad en rustig overleg, [slachtoffer 1] heeft doodgestoken. Anders gezegd, verdachte had tijd zich te beraden over het te nemen of het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Verdachte heeft -sinds het moment dat hij [slachtoffer 2] beschuldigde van vreemdgaan- een proces doorgemaakt, waarbij hij steeds bozer werd en fors geweld heeft toegepast om de naam van degene met wie hij vermoedde dat zij was vreemdgegaan “uit haar te slaan”. Dat leidt er dan ook toe dat [slachtoffer 2] -uiteindelijk- de naam van [slachtoffer 1] aan verdachte noemt. Als [slachtoffer 2] dan die avond [getuige] opbelt, wordt voor verdachte duidelijk dat hij geconfronteerd zou gaan worden met de persoon die hem zo vernederd heeft door met zijn vriendin -die volgens verdachte het enige was dat hij nog had- vreemd te gaan. Voor verdachte staat dan vast wat er moet gebeuren en hij zegt tegen [slachtoffer 2] “Je weet niet wat je hebt gedaan” - alsof verdachte bij voorbaat de schuld van wat komen gaat bij [slachtoffer 2] neerlegt. Direct na het telefoongesprek pakt verdachte een mes uit de keukenla en verstopt dit in zijn broeksband. Hij snuift cocaïne om zichzelf kracht te geven, zoals hijzelf bij de politie verklaart. Vrijwel direct nadat [slachtoffer 1] uit de lift stapt confronteert verdachte hem op boze toon met zijn vriendin te zijn vreemdgegaan en vrijwel direct daarna stormt verdachte op [slachtoffer 1] af en steekt hem meerdere malen.
[slachtoffer 1] eerst nog in zijn been geraakt te hebben, is verdachte doorgegaan met steken en heeft hij hem in de borst geraakt en wel zo hard en diep dat niet alleen het hart is geraakt, maar ook long en lever.
Deze gang van zaken getuigt van berekenend gedrag van een man die buitengewoon kwaad is en er op gebrand is om de hem aangedane vernedering te wreken. Ook het feit dat, als op een gegeven moment de politie - via via gewaarschuwd dat er iets niet goed gaat met [slachtoffer 2], naar [slachtoffer 2] belt, verdachte opneemt en de politie naar een oud, dus verkeerd, adres laat komen, duidt erop dat verdachte berekenend te werk kan gaan. Ter terechtzitting heeft hij verklaard dat hij dat deed omdat hij niet wilde dat hij zou worden opgepakt om hetgeen hij [slachtoffer 2] had aangedaan. Verdachte laat zo zien dat hij het vermogen heeft de gevolgen van zijn daden te beseffen en de kansen om daaraan te ontkomen, te willen benutten. Aan het bestaan van voorbedachte raad doet overigens niet af dat verdachte de uitvoering van zijn eerder genomen besluit eventueel afhankelijk heeft gesteld van de reactie van [slachtoffer 1] op zijn mededeling dat zijn vriendin vreemd gaat.
Nu de rechtbank de impliciet primair tenlastegelegde moord bewezen acht, behoeft het verweer van de verdediging dat verdachte bij de impliciet subsidiair tenlastegelegde doodslag heeft gehandeld uit (putatief) noodweer, geen bespreking.
Ten aanzien van feit 3 overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank acht feit 3 wettig en overtuigende bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, waar verdachte heeft verklaard dat hij [benadeelde 2] op 11 mei 2008 te Utrecht heeft beledigd door hem in zijn gezicht te spugen;
- de aangifte van [benadeelde 2] van 11 mei 2008, inhoudende dat aangever verdachte hoorde zeggen dat hij, aangever, een teringflikker was en dat hij, aangever, voelde en zag dat aangever hem bespuugde.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat:
1.
hij in de periode van 26 november 2008 tot en met 27 november 2008 te Utrecht opzettelijk en met voorbedachte rade [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, die [slachtoffer 1] met een mes in de borst en een been gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2.
Primair
hij op 26 november 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer 2] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer 2] bij de keel gepakt en met kracht de keel heeft dichtgeknepen en terwijl hij, verdachte, op het lichaam van die [slachtoffer 2] zat het hoofd van die [slachtoffer 2] meerdere malen op de grond heeft geslagen en, vervolgens, terwijl die [slachtoffer 2] probeerde op te staan, meerdere malen met kracht tegen het hoofd van die [slachtoffer 2] heeft geschopt en geslagen/gestompt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3.
hij op 11 mei 2008 te Utrecht, opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde 2], zijnde een buschauffeur bij het [bedrijf], in het openbaar mondeling heeft beledigd, door die [benadeelde 2] de volgende woorden toe te voegen: "jij bent een teringflikker" en door feitelijkheden heeft beledigd, door die [benadeelde 2] op de het hoofd te spugen.
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
- belediging, meermalen gepleegd
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is derhalve strafbaar.
5 Motivering van de op te leggen sancties
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zeven jaren. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging op te leggen.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van de maatregel niet de onvermijdelijke conclusie is die zou moeten worden verbonden aan over verdachte uitgebrachte rapportage. De verdediging verzoekt de rechtbank dan ook het opleggen van de maatregel TBS achterwege te laten.
Voorts verzoekt de verdediging de rechtbank indien zij besluit tot het opleggen van een lange onvoorwaardelijke vrijheidsstraf verdachte een uitzicht te laten behouden op de kans om een nieuw leven op te bouwen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon van de verdachte.
De rechtbank heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft op 26 november 2008 zijn vriendin [slachtoffer 2] op een buitengewoon grove wijze afgetuigd en haar net zolang gewurgd en geslagen tot zij geen andere oplossing zag om in leven te blijven dan hetgeen verdachte kennelijk wilde horen te bekennen, te weten dat zij was vreemd gegaan met [slachtoffer 1]. Verdachte heeft op een volstrekt verwerpelijke en ontoelaatbare wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn vriendin.
Deze gebeurtenis heeft ingrijpende gevolgen voor het slachtoffer gehad. Zij heeft inmiddels deskundige hulp moeten zoeken om de gebeurtenis te verwerken, heeft haar studie stop moeten zetten en is teruggekeerd naar Aruba.
Voor wat betreft de moord op [slachtoffer 1] overweegt de rechtbank als volgt.
Het spreekt voor zich dat dit misdrijf een enorme schok teweeg heeft gebracht bij de nabestaanden. De nabestaanden staan voor de schier onmogelijke opgave het onherroepelijke en volkomen onverwachte verlies van hun dierbare te verwerken. Dit blijkt ook uit de verklaringen afgelegd ter zitting door de moeder en de vriendin van [slachtoffer 1].
Verdachte heeft in zijn boosheid de verkeerde, noodlottige keuze gemaakt door zich met een mes te wapenen, met fatale gevolgen voor [slachtoffer 1]. Hij had anders op de komst van [slachtoffer 1] moeten reageren. Hij had bijvoorbeeld met de auto weg kunnen gaan. Hij had zich kunnen opsluiten in het appartement. Hij had kunnen besluiten [getuige] en [slachtoffer 1] niet het flatgebouw binnen te laten. Deze verkeerde keuze rekent de rechtbank verdachte zwaar aan. Verdachte heeft door zijn handelen geen enkel respect voor het leven van een ander mens getoond. [slachtoffer 1] was een jonge man in de bloei van zijn leven. Verdachte heeft hem op brute wijze het meest fundamentele recht dat een mens heeft, het recht op leven, ontnomen.
Een gewelddadig feit als het onderhavige brengt bovendien gevoelens van grote verontwaardiging, onrust en onveiligheid in de samenleving teweeg en heeft ook in de directe omgeving tot grote commotie geleid. Het spreekt voor zich dat hierop niet anders kan worden gereageerd dan met een gevangenisstraf van zeer lange duur.
Voorts heeft verdachte op 11 mei 2008 een buschauffeur in woord en gebaar beledigd.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op de inhoud van het de verdachte betreffende strafblad d.d. 5 februari 2009, waaruit blijkt dat verdachte nog geen jaar geleden is veroordeeld voor een ernstig ander geweldsmisdrijf.
De rechtbank heeft ter terechtzitting waargenomen dat het verdachte, sprekende over het moment dat hij [slachtoffer 1] neersteekt, niet onberoerd laat en dat hij thans gekweld wordt door gevoelens van spijt en schuld. Dat kan echter de verschrikkelijke gevolgen, alsmede de gevolgtrekking van de rechtbank dat verdachte opzettelijk en met voorbedachte raad heeft gehandeld, niet meer wegnemen.
Voorts is door drs. P.E. Geurkink, forensisch psycholoog en drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, d.d. 28 februari 2008, over verdachte gerapporteerd. Dit rapport houdt in -zakelijk weergegeven - als conclusie:
Er is bij verdachte evident sprake van een psychopathologie. In de eerste plaats kan gedacht worden aan een persoonlijkheidsstoornis met paranoïde (achterdocht/wantrouwen), schizotypische (achterdocht en betrekkingsideeën), narcistische (sterke krenkbaarheid en gebrek aan empathie) en antisociale (onrijpe en lacunaire gewetensfunctie) trekken. Differentiaal diagnostisch kan gedacht worden aan een beginnende schizofrenie van het paranoïde type. Deze ziekelijke stoornis/gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens beïnvloedde onderzochtes gedragskeuzen c.q. zijn gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde.
Naast de persoonlijkheidsstoornis of de beginnende schizofrenie is er sprake van misbruik van cannabis en alcohol.
Er bestaat een evidente relatie tussen de ten laste gelegde feiten en de psychopathologie. Verdachte kan voor de beide (feit 1 en feit 2) ten laste gelegde feiten sterk verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd. De feiten kunnen verdachte dan slechts ook in sterk verminderde mate worden toegerekend.
Gezien de ernstige psychopathologie bij verdachte, de eerdere agressie en de instabiele sociaal maatschappelijke positie is de kans op herhaling van de ten laste gelegde feiten (sterk) verhoogd. De enige manier om het recidiefrisico te verminderen is door betrokkene klinische behandeling op te leggen.
Gezien de ernst van de ten laste gelegde feiten, de ernstige psychopathologie en het evidente verband tussen deze twee wordt geadviseerd om verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen. Een ander juridisch kader biedt onvoldoende zekerheid.
De rechtbank maakt de conclusies van de deskundigen tot de hare.
De rechtbank overweegt dat de ernst van de onderhavige feiten met zich brengt dat naast een langdurige gevangenisstraf een maatregel wordt opgelegd die voldoende waarborgen biedt dat verdachte, gegeven diens psychopathologie, niet in herhaling zal vallen. Dit laatste is naar het oordeel van de rechtbank, met inachtneming van het advies van drs. Geurkink en drs. Gerritsen, enkel het geval bij het opleggen van de maatregel terbeschikkingstelling met dwangverpleging. Andere, minder ingrijpende maatregelen kunnen die waarborg niet bieden.
De rechtbank zal dan ook de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opleggen, nu de bewezen verklaarde feiten 1 en 2 behoren tot de misdrijven genoemd in artikel 37a, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en de rechtbank van oordeel is dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
De rechtbank stelt vast dat de onder 1 en 2 primair bewezen verklaarde delicten, terzake waarvan de maatregel terbeschikkingstelling wordt opgelegd, misdrijven zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, zodat de duur van de terbeschikkingstelling na de verlenging een periode van vier jaar te boven kan gaan.
Alles afwegende acht de rechtbank de door de officier van justitie gevorderde straf en maatregel passend en geboden, nu daarin de ernst van de feiten, maar ook de persoonlijke omstandigheden van verdachte alsmede het gegeven dat verdachte moet gelden als sterk verminderd toerekeningsvatbaar tot uitdrukking worden gebracht.
Mede gelet op de leeftijd van verdachte bieden de op te leggen gevangenisstraf (en de maatregel van de terbeschikkingstelling met dwangverpleging) naar het oordeel van de rechtbank nog steeds uitzicht voor verdachte na de noodzakelijk geachte klinische behandeling een positieve invulling aan zijn leven te geven. De rechtbank zal geen advies opnemen in het vonnis met betrekking tot de vraag wanneer de maatregel dient aan te vangen.
- De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van in totaal € 11.341,00
voor feit 1 (materieel).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering geheel zal worden toegewezen.
- De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1257,63 voor
feit 2 (materieel en immaterieel).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
- De benadeelde partij, die gelet op de aangifte en de voeging vervolging van verdachte heeft gewenst, vordert [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van
€ 250,00 voor feit 3 (immaterieel).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [benadeelde 2] zal de rechtbank tevens schadevergoedingsmaatregelen opleggen, zoals hierna aangegeven.
De onder verdachte in beslag genomen weed, genoemd onder nummer 2 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen, zal worden onttrokken aan het verkeer.
De rechtbank zal de teruggave van de voorwerpen, genoemd onder de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 11, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 op deze lijst gelasten aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
De rechtbank zal de teruggave van € 1000,00 gelasten aan [slachtoffer 2], deel uitmakende van het bedrag genoemd onder nummer 4a, nu verdachte dit onbevoegd van haar rekening heeft opgenomen en blijkens het proces-verbaal van fouillering bij verdachte is aangetroffen. Ten aanzien van het resterende geld onder 4a zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
En met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen onder 1, een personenauto merk Volkswagen, onder 10, een identiteitsbewijs ten name van [naam], en onder 20, twee stuks cd-roms met beelden van de beveiliging op het [adres], op de lijst zal de rechtbank de teruggave gelasten aan de rechthebbenden.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de bij vonnis d.d. 2 september 2008 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de rechtbank de vordering tot tenuitvoerlegging toewijzen.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 36f, 37a, 37b, 45, 57, 266, 287 en 289 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt.
Verklaart bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezen verklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart verdachte voor deze feiten strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 7 (zeven) jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze straf in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld.
Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het voorwerp genoemd onder nummer 2 op de aan dit vonnis als bijlage gehechte lijst van de in beslag genomen voorwerpen.
Gelast de teruggave van de voorwerpen, genoemd onder de nummers 5, 6, 7, 8, 9, 1, 12, 13, 14, 15, 16 en 17 op voornoemde lijst aan verdachte.
Gelast de teruggave van € 1000,00 aan [slachtoffer 2], deel uitmakende van het inbeslaggenomen geld onder nummer 4a van deze lijst.
Gelast de teruggave van de overige gelden genoemd onder nummer 4a van de lijst aan verdachte.
Gelast de teruggave van de voorwerpen onder de nummers 1, 10 en 20 op de deze lijst aan de rechthebbenden.
Gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 2 september 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 10-641282-08 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf voor de duur van drie maanden.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 11.279,50.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op € 61,50;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.257,63.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van
€ 250,00.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van de hierna te noemen slachtoffers de daarbij vermelde bedragen te betalen, bij niet betaling te vervangen door het daarbij vermelde aantal dagen hechtenis:
- benadeelde partij [slachtoffer 1], € 11.279,50, 91 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [slachtoffer 2], € 1.257,63, 22 dagen hechtenis,
- benadeelde partij [benadeelde 2], € 250,00, 5 dagen hechtenis,
met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partijen vervalt en omgekeerd;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en mr. B.P.L. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. N.C.E.C. Luns, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 juni 2009.