ECLI:NL:RBUTR:2009:BI7339

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
251287 / HA ZA 08-1361
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel dekking na te late betaling van de eerste premie van een brommobielverzekering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 juni 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen Divaco Rent & Service B.V. en twee gedaagden, Bloem Financieel Adviseurs B.V. en UVM Verzekeringsmaatschappij N.V. Divaco had een brommobielverzekering afgesloten voor 25 GEM-cars, maar heeft de eerste premie niet tijdig betaald. De rechtbank oordeelde dat de dekking van de verzekering was vervallen omdat de betaling niet binnen de gestelde termijn was ontvangen. Divaco had de eerste premienota op 29 januari 2007 ontvangen, met een vervaldatum van 2 februari 2007. De rechtbank stelde vast dat de betaling pas op 21 maart 2007 was ontvangen, wat te laat was volgens de voorwaarden van de verzekering. Divaco voerde aan dat het verval van dekking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was, omdat de premienota pas laat was verstuurd en er onduidelijkheid was over de hoogte van de premie. De rechtbank verwierp deze argumenten en oordeelde dat UVM zich terecht op het verval van dekking kon beroepen. Daarnaast werd de vordering van Divaco tegen Bloem afgewezen, omdat Bloem niet tekort was geschoten in haar zorgplicht. Divaco werd veroordeeld in de proceskosten van zowel UVM als Bloem.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 251287 / HA ZA 08-1361
Vonnis van 10 juni 2009
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIVACO RENT & SERVICE B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Wijk bij Duurstede,
eiseres,
advocaat mr. W.A.M. Rupert,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BLOEM FINANCIEEL ADVISEURS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. W.Th.A. Schermer,
2. de naamloze vennootschap
UVM VERZEKERINGSMAATSCHAPPIJ N.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Hoogeveen,
gedaagde,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn.
Partijen zullen hierna respectievelijk Divaco, Bloem en UVM genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 oktober 2008 waarin abusievelijk is vermeld dat het verloop van de
procedure blijkt uit (onder meer) de conclusie van antwoord waar is bedoeld de conclusies
van antwoord
- de akte aanvulling conclusie van antwoord aan de zijde van UVM
- de stukken door Divaco toegezonden met het faxbericht van 12 februari 2009
- het proces-verbaal van comparitie, gehouden op donderdag 26 februari 2009
- de akte overlegging productie aan de zijde van UVM.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Divaco importeert, assembleert, modificeert, verkoopt en onderhoudt electro-voertuigen, waaronder zogeheten GEM-cars.
2.2. Divaco heeft zich in oktober 2006 gewend tot Bloem, haar assurantietussenpersoon, met het verzoek om voor 25 GEM-cars een brommobielverzekering af te sluiten (hierna te noemen: de verzekering). De kentekenbewijzen van 24 van deze 25 GEM-cars heeft de heer [D.] van Divaco (hierna te noemen: [D.]) met een e-mail van 31 oktober 2006 aan de heer [E.] van Bloem (hierna te noemen: [E.]) gezonden en het 25e kentekenbewijs met een
e-mailbericht van 2 november 2006.
2.3. Eind november 2006 heeft TBF Assuradeuren B.V., een gevolmachtigde agent van UVM (hierna te noemen: TBF) namens UVM met terugwerkende kracht vanaf 19 oktober 2006 voorlopige dekking afgegeven voor de GEM-Cars.
2.4. Het aanvraagformulier voor de verzekering is op 28 november 2006 bij Divaco op kantoor ondertekend door de heer [F.] van Divaco (hierna te noemen: [F.]). Dit aanvraagformulier is vervolgens door Bloem met een begeleidend schrijven gedateerd 18 december 2008 doorgezonden aan TBF.
2.5. UVM heeft op 29 januari 2007 de eerste premienota voor een bedrag van
EUR 12.350,36 aan Bloem gezonden. Bloem heeft deze nota na enige tijd doorgestuurd aan Divaco.
2.6. Op 21 februari 2007 heeft [D.] per e-mail aan Bloem bericht dat hij zojuist per post de polissen heeft ontvangen maar dat er 30 polissen zijn uitgereikt. Hij heeft in die e-mail verder aangegeven dat het zo is dat het inderdaad 30 GEM-cars zijn, maar dat 5 al elders waren verzekerd. Ook heeft hij in deze e-mail vragen gesteld over de premieberekening. In een e-mail bericht van 5 maart 2007 heeft [E.] aan [D.] nadere uitleg gegeven over de premieberekening.
2.7. Op 7 maart 2007 heeft TBF 30 betalingsherinneringen voor de verschillende verzekeringen aan Divaco gezonden welke door Divaco zijn ontvangen.
2.8. Naar aanleiding van het e-mailbericht van 5 maart 2007 heeft [D.] in een
e-mailbericht van 19 maart 2007 aan [E.] gemeld:
‘Dank voor je mail en de uiteenzetting.
Sorry voor de late reactie.
(…)
Wat doen we:
* heden zullen we 75% van de factuur betalen, dat wil zeggen € 9262,77
* wij zien graag een creditnota voor de volgende GEM (in verband met verzekering elders): ….’
2.9. Naar aanleiding van deze e-mail is er op dezelfde dag tussen [E.] en [D.] telefonisch contact geweest waarbij [E.] [D.] er op heeft gewezen dat hij de premie moest betalen omdat er anders geen dekking zou zijn.
2.10. Op 21 maart 2007 is de door Divaco overgemaakte EUR 9.262,77 bijgeschreven op de girorekening van TBF.
2.11. In de garage waarin Divaco 12 van de 25 GEM-cars had opgeslagen is op 21 maart 2007 brand uitgebroken. Deze 12 GEM-cars zijn verloren gegaan en Divaco heeft in verband met de daardoor geleden schade een beroep gedaan op de brommobielverzekeringen en van UVM een bedrag gevorderd van EUR 123.000,- (zijnde 12 maal een bedrag van EUR 10.250,-). UVM heeft geweigerd tot uitkering over te gaan; ook nadat zij met de brief van 23 augustus 2007 door Divaco in gebreke was gesteld.
2.12. Divaco heeft Bloem met de brief van 10 december 2007 aangesproken in verband met deze schade maar Bloem heeft geen aansprakelijkheid erkend.
3. De vordering
3.1. Divaco vordert - kort gezegd - bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
primair: dat UVM wordt veroordeeld tot betaling van EUR 123.000,-, vermeerderd met
de buitengerechtelijke kosten van EUR 2.843,-, rente en kosten
subsidiair: dat Bloem wordt veroordeeld tot betaling van EUR 123.000,- vermeerderd met
de buitengerechtelijke kosten van EUR 2.843,-, rente en kosten.
3.2. Door UVM en Bloem is separaat verweer gevoerd en zij concluderen beide tot afwijzing van de vordering.
4. De beoordeling
De (primaire) vordering tegen UVM
4.1. Divaco baseert haar primaire vordering op de stelling dat UVM gehouden is dekking te verlenen op grond van de gesloten brommobielverzekeringen. Zij voert daartoe aan dat zij de eerste premie voor de verzekering tijdig heeft betaald en dat het beroep van UVM op verval van dekking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het door UVM gevoerde verweer zal hieronder worden beoordeeld.
Tijdige betaling
4.2. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat op de verzekering van toepassing zijn de ‘Voorwaarden Bromfietsverzekering BRF UGA’ (hierna te noemen: de algemene voorwaarden) waarin in artikel 6 -voor zover thans relevant- is opgenomen:
‘ARTIKEL 6, PREMIEBETALING
1. Eerste premie
Onder de eerste premie wordt verstaan de premie die u in rekening wordt gebracht vanaf de ingangsdatum van de verzekering. Hieronder zijn ook begrepen de kosten en assurantiebelasting.
a. U dient de eerste premie vooruit te betalen. Als u de eerste premie niet heeft
betaald binnen 14 kalenderdagen na ontvangst van de nota wordt er, zonder
nadere ingebrekestelling, vanaf de ingangsdatum van de verzekering geen
dekking verleend.
b. Indien wij besluiten om de eerste premie alsnog te innen zijn de artikelen 2 b,
2 e en 2 f op vergelijkbare wijze van toepassing.
2. (…)
f. De dekking wordt hersteld 1 dag na ontvangst van al hetgeen u aan ons
verschuldigd bent, mits wij deze betaling accepteren. Schaden die zich hebben
voorgedaan in de periode dat de dekking was vervallen blijven van de dekking
uitgesloten.’
4.3. Daarnaast wordt vastgesteld dat op de eerste premienota van 29 januari 2007 als vervaldatum is genoemd ‘2-02-07’ en dat daarbij is aangegeven:
‘N.B. Wij wijzen u er op, dat de dekking van bovengenoemde verzekering komt te
vervallen, indien u niet binnen 30 dagen na de vervaldatum hebt betaald.’
4.4. Vast staat dat TBF (namens UVM) het door Divaco betaalde bedrag heeft ontvangen op 21 maart 2007. Op grond van de betaaltermijn als genoemd in de nota had deze eerste premie evenwel betaald dienen te zijn uiterlijk op 4 maart 2007 en op grond van de in de algemene voorwaarden genoemde betalingstermijn had - uitgaande van de ontvangst van de nota door Divaco op 21 februari 2007- betaling dienen plaats te vinden uiterlijk op 7 maart 2007. Daarmee staat vast dat op grond van geen van deze twee termijnen tijdige betaling heeft plaatsgevonden.
4.5. Divaco heeft daarnaast aangevoerd dat haar met de betalingsherinneringen van
7 maart 2007 een nieuwe betalingstermijn is verleend. Dit wordt door UVM betwist en zij stelt dat Divaco met deze brieven slechts is gewezen op het feit dat er nog geen betaling had plaatsgevonden hetgeen tot verval van dekking zou kunnen leiden.
4.6. De rechtbank stelt vast dat bovenaan deze herinneringen -wederom- de vervaldatum ‘2-02-07’ is vermeld en is aangegeven:
‘Bovengenoemd bedrag was op 7 maart 2007 nog niet in ons bezit.
Wilt u thans voor spoedige betaling zorgdragen onder vermelding van 0388810032.
Indien u reeds heeft betaald, wilt u dan deze herinnering als niet gezonden beschouwen.
N.B. Wij wijzen u erop, dat de dekking van bovengenoemde verzekering komt te
vervallen, indien u niet binnen 30 dagen na de vervaldatum heeft betaald.’
4.7. Naar Divaco stelt blijkt uit de in deze brieven gebruikte woorden ‘komt te vervallen’ dat de dekking op de datum van deze brief nog niet was vervallen. Die stelling kan niet slagen. Uit deze brief blijkt immers eveneens dat de vervaldatum 2 februari 2007, en de betalingstermijn 30 dagen is gebleven. Bovendien blijkt uit de woorden ‘Indien u reeds heeft betaald’ dat het op het moment van verzenden voor TBF niet was vast te stellen of feitelijk reeds (tijdig) betaald was en of de dekking al dan niet was komen te vervallen. Op grond van de algemene voorwaarden zou een betaling gedaan ná 7 maart 2007, maar binnen de termijn van 14 dagen na ontvangst van de nota, immers ook nog tijdig gedaan kunnen zijn. In dat licht bezien kan aan de woorden ‘komt te vervallen’ niet de betekenis worden toegekend die Divaco daaraan meent te mogen toekennen.
4.8. Daarmee staat vast dat van tijdige betaling geen sprake is en UVM zich gerechtvaardigd op het standpunt kan stellen dat er op grond van het in artikel 6 van de algemene voorwaarden bepaalde op 21 maart 2007 geen dekking bestond.
Redelijkheid en billijkheid
4.9. Ter onderbouwing van haar stelling dat het verval van dekking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is heeft Divaco aangevoerd dat (a.) de eerste premienota pas op 29 januari 2007 is verstuurd (terwijl de verzekering reeds op 19 oktober 2006 was ingegaan) en (b.) zij die pas ontving op 21 februari 2007. Bovendien bleek dat (c.) er een onjuiste, te hoge premie in de nota was berekend hetgeen zij (d.) direct aan Bloem heeft doorgegeven die het (e.) direct aan TBF heeft gemeld. Tenslotte voert zij in dit verband aan dat (f.) zij na 21 februari 2007 niets heeft gehoord -met name is haar niet te kennen gegeven dat zij de nota ondanks haar bezwaren diende te betalen- tot de herinneringen van 7 maart 2007 die zij (g.) heeft opgevat als een nadere mogelijkheid de premie alsnog te betalen. Bovendien heeft zij (h.) de premie alsnog (gedeeltelijk) betaald 2 dagen voor de brand en is er (i.) van enige onwelwillendheid aan haar zijde om te betalen geen sprake geweest.
4.10. UVM stelt zich op het standpunt dat de door Divaco aangevoerde omstandigheden deels zijn toe te rekenen aan Bloem. Aangezien Bloem niet namens haar is opgetreden is dat handelen niet aan UVM toe te rekenen. Daarnaast betwist UVM dat het versturen van de premienota (te) lang heeft geduurd en de herinneringen van 7 maart 2007 een nieuwe betalingstermijn inhielden. Dat er naar aanleiding van de klachten over de hoogte van de eerste premienota door een medewerker van Bloem contact is opgenomen met TBF blijkt niet uit het dossier van UVM. De mogelijkheid dat er 2 dagen voor de brand is betaald doet niet af aan het feit dat de betaling door TBF is ontvangen op 21 maart 2007.
4.11. De rechtbank overweegt dat uit de stellingen van partijen volgt dat Bloem een onafhankelijke assurantietussenpersoon is die heeft gehandeld in opdracht van Divaco. Dat betekent dat eventuele fouten van Bloem in beginsel voor rekening van Divaco dienen te blijven. Dat is anders voor eventuele fouten van TBF. TBF is gevolmachtigd agent van UVM en fouten van TBF komen daarom in beginsel voor rekening van UVM.
4.12. Op grond van die overwegingen dient de mogelijkheid dat (b.) Bloem de premienota niet onverwijld aan Divaco heeft doorgestuurd dan ook voor rekening van Divaco te blijven. Dat geldt onverkort voor de stelling van Divaco dat zij (d.) direct aan Bloem heeft gemeld dat er een te hoge premie in rekening werd gebracht en voor de stelling dat Bloem (f.) na de e-mail van 21 februari 2007 niet direct heeft duidelijk gemaakt dat de premie wel betaald moest worden omdat anders de dekking zou komen te vervallen.
4.13. Gezien de onweersproken stelling van UVM dat haar het aanvraagformulier eerst op 18 december 2006 is toegezonden acht de rechtbank het (a.) versturen van een eerste premienota op 29 januari 2007, mede gezien de periode van het jaar, niet zodanig lang dat dat tot gevolg zou dienen te hebben dat UVM zich niet op het verval van dekking zou kunnen beroepen.
4.14. Divaco wijst verder (c.) op de onjuiste, te hoge premie die in de nota is opgenomen. Uit de stellingen van Divaco begrijpt de rechtbank dat deze onjuiste premie enerzijds een gevolg is van het feit dat deze is gebaseerd op een verzekering voor 30 in plaats van 25 GEM-cars en anderzijds een gevolg is van het niet verwerken van de met Bloem overeengekomen korting.
4.15. Omtrent het aantal GEM-cars stelt de rechtbank vast dat TBF het aantal van 30 verzekeringen heeft gebaseerd op een overzicht genaamd ‘Akte van inontvangstneming, Leveringsbon, contract nr. 62528’ (hierna te noemen: de leveringsbon). Op deze leveringsbon staan 30 GEM-cars vermeld en naar UVM stelt is deze bij het aanvraagformulier gevoegd dat op 18 december 2006 door Bloem aan TBF is gezonden. Dit is door Divaco niet betwist en door Bloem is in dit verband tijdens de comparitie van partijen aangegeven dat zij de leveringsbon niet in haar administratie heeft maar dat deze, als TBF de leveringsbon heeft, welhaast via Bloem bij TBF moet zijn gekomen. Temeer nu op het aanvraagformulier is aangegeven dat het om diverse voertuigen gaat maar op het formulier geen specificatie is vermeld ligt het in de lijn der verwachting dat er inderdaad een lijst is meegezonden. Nu door Divaco onbetwist is gesteld dat de lijst die Bloem in haar administratie heeft aangetroffen (de lijst waarop bij 25 van de 30 voertuigen als gebruikersplaats ‘Wijk bij Duurstede/Doorn’ en bij de andere 5 Amsterdam is aangegeven) eerst is opgesteld nadat de brand is geweest kan het niet zijn dat deze lijst bij de aanvraag is gevoegd. Aangezien van een andere lijst geen sprake is neemt de rechtbank als vaststaand aan dat de leveringsbon door Bloem bij het aanvraagformulier aan TBF is meegezonden. Ook dit komt derhalve voor rekening van Divaco.
4.16. Voor wat betreft het niet opnemen van de overeengekomen korting wordt vastgesteld dat dit een korting betreft die tussen Divaco en Bloem is overeengekomen. Dat deze reeds in de door TBF op te stellen nota zou dienen te worden verwerkt is niet gesteld en ligt, gezien de stellingen van partijen op dit punt ook niet voor de hand. Uit de e-mail van 5 maart 2007 van [E.] aan [D.] blijkt ook dat deze korting door haar aan Divaco op jaarbasis zou worden terugbetaald. Nu ook anderszins gesteld noch gebleken is dat TBF deze korting ten onrechte niet op de nota heeft verwerkt, kan ook deze stelling (c.) niet leiden tot het oordeel dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is als UVM zich op het verval van dekking beroept.
4.17. De stelling van Divaco dat een beroep van UVM het verval van dekking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is omdat (e.) Bloem direct aan TBF heeft gemeld dat er een onjuiste, te hoge premie was berekend kan evenmin slagen. Nog daargelaten het feit dat UVM heeft aangegeven dat er in het dossier van TBF geen aantekening van een dergelijke melding is aangetroffen (en daarmee deze stelling van Divaco heeft betwist) heeft Divaco deze stelling slechts onderbouwd met een e-mail bericht van [E.] van 12 september 2007 waarin hij (aan de raadsvrouw van Divaco) aangeeft dat Bloem in haar dossier slechts beschikt over een aantekening waaruit blijkt dat er telefonisch contact is geweest met de heer [H.] (voorheen werkzaam bij TBF) en hem is gemeld dat er minder dan 30 voertuigen verzekerd moesten worden. Op welk tijdstip dat contact is geweest blijkt evenwel nergens uit zodat dit niet als voldoende onderbouwing kan gelden.
4.18. De mogelijkheid dat Divaco (g.) de herinneringen van 7 maart 2007 heeft opgevat als een nadere mogelijkheid de premie alsnog te betalen (de rechtbank begrijpt: zonder dat de dekking zou komen te vervallen) kan evenmin slagen gezien het hiervoor in 4.7 reeds overwogene.
4.19. De mogelijkheid dat (h.) Divaco de premie alsnog (gedeeltelijk) heeft betaald 2 dagen voor de brand kan niet afdoen aan het feit dat de dekking, gezien het moment van ontvangst van die betaling, op grond van het bepaalde in artikel 6, lid 2 onder f van de algemene voorwaarden eerst vanaf 22 maart 2007 is hersteld. Hoewel de rechtbank begrijpt dat de ontvangst van deze betaling slechts één dag te laat is geweest (dit overigens nog daargelaten de vraag of Divaco kon volstaan met de betaling van 75% van het totale factuurbedrag) is zij niet van oordeel dat dit een beroep van UVM op het verval van dekking kan aantasten. Het is immers aan Divaco toe te rekenen dat op dat moment niet is gekozen voor een spoedbetaling maar dat is betaald zoals is gedaan. Ook de mogelijkheid dat er (i.) van enige onwelwillendheid aan de zijde van Divaco om te betalen geen sprake geweest, kan niet tot het door Divaco gewenste resultaat leiden.
4.20. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de door Divaco aangevoerde omstandigheden noch afzonderlijk, noch in onderlinge samenhang bezien tot de conclusie kunnen leiden dat beroep van UVM op het verval van dekking naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
4.21. De primaire vordering van Divaco tegen UVM zal dan ook worden afgewezen.
4.22. Divaco zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten aan de zijde van UVM worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van UVM worden begroot op:
- vast recht EUR 2.895,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.737,00
De (subsidiaire) vordering tegen Bloem
4.23. Divaco baseert haar vordering tegen Bloem op de stelling dat Bloem toerekenbaar tekort is geschoten in haar zorgplicht zowel bij het sluiten van de verzekering als daarna. Bloem voert verweer hetgeen hierna besproken zal worden.
4.24. Naar Divaco stelt is Bloem toerekenbaar tekortgeschoten in haar zorgplicht bíj het sluiten van de verzekering, in de eerste plaats omdat zij 30 in plaats van 25 GEM-cars ter verzekering heeft aangeboden aan UVM en in de tweede plaats omdat zij bij de aanvraag de leveringsbon had gevoegd. Volgens Divaco is Bloem ná het sluiten van de verzekering in haar zorgplicht tekort geschoten omdat Bloem haar had moeten mededelen dat zij de premie, ondanks de onjuiste hoogte daarvan, wel moest betalen en had zij haar moeten wijzen op de gevolgen van niet-betalen.
4.25. Zoals hiervoor in 4.15 is vastgesteld gaat de rechtbank er van uit dat TBF het aantal van 30 verzekeringen heeft gebaseerd op de (door Bloem aan haar toegezonden) leveringsbon. De rechtbank is van oordeel dat het de voorkeur had verdiend dat Bloem een overzicht aan TBF had toegezonden waarop een duidelijker onderscheid was aangebracht tussen de 25 wel en de 5 niet te verzekeren GEM-cars zodat de kans op vergissingen op dat punt kleiner was geweest. Ook is de rechtbank van oordeel dat het de voorkeur had verdiend dat Bloem Divaco er eerder dan 19 maart 2007 op had gewezen dat zij tot betaling van de premies diende over te gaan. Toch is de rechtbank niet van oordeel dat dat, bezien in het licht van de overige omstandigheden van dit geval in hun onderlinge samenhang, tot de conclusie dient te leiden dat Bloem aansprakelijk is voor de door Divaco geleden schade omdat zij tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.26. Op 21 februari 2007 heeft Divaco de eerste factuur ontvangen. Daarop is duidelijk aangegeven wat de vervaltermijn voor betaling was. Daarnaast staat vast dat Divaco direct na ontvangst van deze factuur contact met Bloem heeft opgenomen. Namens Bloem is erkend dat zij Divaco er op dat moment niet op heeft gewezen dat zij voor de vervaldatum tot (gedeeltelijke) betaling van de factuur diende over te gaan. Nu echter niet is gesteld of gebleken dat Divaco op dat moment een vraag over de betaling van de premie heeft gesteld acht de rechtbank het te billijken dat Bloem er op dat moment van uit ging dat Divaco zèlf begreep dat er voor de vervaltermijn betaald moest worden. Divaco is immers een professionele partij die gezien haar activiteiten bekend verondersteld kan worden met het afsluiten van verzekeringen als de onderhavige en kon, gezien de ontvangst van de factuur, tevens op de hoogte verondersteld worden met het bestaan van de vervaltermijn.
4.27. Daarnaast stelt de rechtbank vast dat Divaco op 7 maart 2007 door toezending van TBF 30 herinneringen heeft ontvangen waarop nogmaals de vervaldatum is vermeld en waarop is aangegeven dat nog geen betaling was ontvangen, maar dat Divaco dat niet bij Bloem heeft gemeld. Omdat Bloem evenmin anderszins op de hoogte was van het bestaan van deze herinneringen mocht zij er op dat moment dan ook nog immer op vertrouwen dat Divaco de premie (gedeeltelijk) had betaald. Eerst door melding van TBF op 19 maart 2007 is Bloem er van op de hoogte gekomen dat er nog immer niet betaald was door Divaco. Op dat moment heeft zij daarover direct gesproken met Divaco en haar gewezen op het belang van (gedeeltelijke) betaling van premie.
4.28. Uit het vorenstaande volgt dat de stelling van Divaco dat Bloem tekort is geschoten in haar zorgplicht niet met succes aan haar vordering ten grondslag kan worden gelegd. De vorderingen tegen Bloem zullen dan ook worden afgewezen.
4.29. De kosten aan de zijde van Bloem worden begroot op:
- vast recht EUR 2.895,00
- salaris advocaat 2.842,00 (2,0 punten × tarief EUR 1.421,00)
Totaal EUR 5.737,00
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze worden toegewezen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Divaco in de proceskosten, aan de zijde van Bloem tot op heden begroot op EUR 5.737,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de dag van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. veroordeelt Divaco in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van Bloem, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de 15e dag van betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt Divaco in de proceskosten, aan de zijde van UVM tot op heden begroot op EUR 5.737,00.
5.5. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. van Maanen en in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2009.?
wg griffier wg rechter