ECLI:NL:RBUTR:2009:BI7115

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
242567 / HA ZA 08-13513
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Contractuele uitsluiting van verrekening in faillissement

In deze zaak, uitgesproken door de Rechtbank Utrecht op 13 mei 2009, gaat het om de vraag of een contractueel non-verrekeningsbeding van toepassing blijft in geval van faillissement. De curatoren van de failliete vennootschap Boeke-Heesters B.V. vorderden betaling van een bedrag van EUR 37.803,96, vermeerderd met rente en kosten, van de gedaagde partij, Mechanisatie Centrum Valthermond B.V. De rechtbank oordeelde dat het non-verrekeningsbeding, opgenomen in de algemene voorwaarden van de vennootschap, ook in faillissement van kracht blijft. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was dat partijen de werking van het non-verrekeningsbeding in geval van faillissement hadden willen uitsluiten. De gedaagde had zich beroepen op de onredelijkheid van het beding, maar de rechtbank oordeelde dat de gedaagde, als professionele partij, niet in een vergelijkbare positie als een consument verkeerde. De rechtbank wees de vorderingen van de curatoren toe, inclusief de contractuele rente en proceskosten, en verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis bevestigt de geldigheid van non-verrekeningsbedingen in faillissement, mits niet expliciet anders overeengekomen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
242567 / HA ZA 08-13513 mei 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 242567 / HA ZA 08-135
Vonnis van 13 mei 2009
in de zaak van
1. [eiser sub 1]
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2]
wonende te [woonplaats],
in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Boeke-Heesters B.V.,
eisers,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MECHANISATIE CENTRUM VALTHERMOND B.V.,
gevestigd te Valthermond,
gedaagde,
advocaat mr. L.A.M.J. Pütz.
Partijen zullen hierna de curatoren en gedaagde genoemd worden. Boeke-Heesters B.V. zal worden aangeduid als de Vennootschap.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 28 mei 2008
• het proces-verbaal van comparitie van 13 november 2008
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Bij vonnis van 24 april 2003 is de Vennootschap in staat van faillissement verklaard, met benoeming van de curatoren als zodanig.
2.2. De belangrijkste activiteit van de Vennootschap was het importeren van Case IH tractors, machines en onderdelen. De Vennootschap was voor dit merk de importeur voor Nederland. De Vennootschap en gedaagde hebben gedurende een langere periode zaken met elkaar gedaan in het kader van een dealerovereenkomst, totdat daar in verband met het faillissement van de Vennootschap een einde aan gekomen is.
2.3. Op de tussen de Vennootschap en gedaagde gesloten overeenkomsten zijn de algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden van de Vennootschap van toepassing. In artikel 6 lid 5 van deze algemene verkoop- en leveringsvoorwaarden (hierna: de algemene voorwaarden) is bepaald:
“Afnemer is niet bevoegd eenzijdig kortingen toe te passen op de door hem verschuldigde bedragen dan wel de door hem te betalen koopprijs op enigerlei wijze te verrekenen met bedragen die hij op welke hoofde ook van de Vennootschap te vorderen heeft, althans meent te hebben.”
2.4. De curatoren hebben elf dealers van de Vennootschap voor deze rechtbank gedagvaard in afzonderlijke procedures. Bij tussenvonnis van 28 mei 2008 heeft de rechtbank een comparitie van partijen bevolen. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat deze comparitie tegelijk met de comparities in de andere zaken tussen de curatoren en de dealers zou worden gehouden en dat de comparitie zou worden beperkt tot het bespreken van de vraag of de dealers kort gezegd het non-verrekeningsbeding van artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden tegen zich moeten laten gelden. Opdat, indien deze vraag bevestigend beantwoord moet worden, de rechtbank een eindvonnis kan wijzen is tijdens de comparitie tevens aandacht besteed aan de door twee van de andere gedaagden gevoerde verweren met betrekking tot de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden ([X]) respectievelijk de opeisbaarheid en hoogte van de vordering van de curatoren ([Y]).
3. Het geschil
3.1. De curatoren vorderen samengevat - veroordeling van gedaagde tot betaling van de hoofdsom van EUR 37.803,96, de rente vanaf de vervaldata tot en met 1 december 2007 van EUR 28.533,77, alsmede buitengerechtelijke kosten van EUR 1.788,00, te vermeerderen met de contractuele rente over de hoofdsom met ingang van 2 december 2007 tot aan de dag der algehele voldoening. Voorts vorderen de curatoren veroordeling van gedaagde in de kosten van deze procedure, alsmede in de nakosten.
3.2. Gedaagde voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. De curatoren vorderen betaling van EUR 37.803,96 vermeerderd met rente en kosten in verband met door de Vennootschap aan gedaagde verzonden facturen voor levering van zaken en diensten. Gedaagde betwist deze facturen niet doch beroept zich op verrekening in verband met de tegenvordering, die zij stelt te hebben ter zake schade als gevolg van tekortschieten door de Vennootschap in de nakoming van de in 2003 met gedaagde gesloten koopovereenkomsten, garantieverplichtingen uit eerder gesloten koopovereenkomsten en de verplichtingen uit de dealerovereenkomst tussen de Vennootschap en gedaagde. Tegenover het beroep van gedaagde op verrekening hebben de curatoren zich beroepen op het non-verrekeningsbeding in artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden van de Vennootschap.
Bedoeling van partijen
4.2. Primair stelt gedaagde zich op het standpunt dat het uitsluiten van verrekening in de algemene voorwaarden niet is bedoeld te gelden in faillissement. Volgens gedaagde komen partijen in het algemeen in geen enkel geval voorwaarden overeen die tevens bedoeld zijn in faillissement te gelden, tenzij uit de tekst van de overeenkomst blijkt dat dit wel het geval is. Hiervan is in casu geen sprake, nu het non-verrekeningsbeding, dat niet is opgenomen in een overeenkomst maar (eenzijdig) in de algemene voorwaarden, slechts in algemene bewoordingen verrekening heeft uitgesloten. Voorts voert gedaagde aan dat uit de wijze waarop de Vennootschap steeds de vorderingen die over en weer ontstonden uit de tussen haar en de dealers gesloten overeenkomsten administratief heeft verwerkt, blijkt dat de Vennootschap verrekening slechts heeft uitgesloten om administratieve redenen. De Vennootschap wenste geen facturen van dealers te ontvangen uit hoofde van onder andere garantieclaims. Deze vorderingen werden gecrediteerd op de facturen die de dealers dienden te voldoen ter zake de geleverde tractoren en werden verwerkt in de rekening courant verhouding die de dealers met de Vennootschap waren aangegaan. Feitelijk werden de vorderingen van de Vennootschap en de dealers over en weer dan ook wel degelijk verrekend, aldus gedaagde.
4.3. Hiertegenover voeren de curatoren aan dat noch uit de tekst van artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden, noch uit iets anders blijkt dat partijen de bedoeling hebben gehad dat het non-verrekeningsbeding niet in faillissement zou gelden.
4.4. De rechtbank volgt gedaagde niet in haar opvatting dat in zijn algemeenheid zou gelden dat tussen partijen overeengekomen voorwaarden uitsluitend buiten faillissement gelden, tenzij anders overeengekomen. Een dergelijke algemene regel vindt geen steun in de wet of jurisprudentie. Uitgangspunt is dat een non-verrekeningsbeding in algemene voorwaarden ook in faillissement geldt, tenzij uit de tekst van de algemene voorwaarden of anderszins blijkt dat partijen de bedoeling hebben gehad de werking van het non-verrekeningsbeding ingeval van faillissement uit te sluiten. Met de curatoren is de rechtbank het eens dat uit de tekst van de algemene voorwaarden niet kan worden afgeleid dat partijen de bedoeling hebben gehad de werking van het non-verrekeningsbeding ingeval van faillissement uit te sluiten. Een dergelijke bedoeling kan evenmin worden afgeleid uit de feitelijke gang van zaken. Uit de eigen stellingen van gedaagde volgt reeds dat gedaagde geen facturen mocht sturen uit hoofde van onder andere garantieclaims, laat staan dat zij facturen mocht verrekenen met facturen van de Vennootschap. Tijdens de comparitie is gebleken dat bij een garantieclaim de dealer opgave deed van de door hem gemaakte kosten aan de hand van door de Vennootschap verstrekte richttijden en tarieven en dat, na goedkeuring van deze opgave, de dealer een creditnota ontving. Ook al zou het zo zijn dat een dergelijke creditnota vervolgens met instemming van de Vennootschap werd verrekend met een openstaande factuur, dan doet dit niet af aan het feit dat gedaagde op grond van het non-verrekeningsbeding niet eigener beweging haar vordering mocht verrekenen met facturen van de Vennootschap. Waar buiten faillissement niet verrekend mocht worden, geldt dat ook in faillissement.
Onredelijk bezwarend beding
4.5. Subsidiair stelt gedaagde zich op het standpunt dat het non-verrekeningsbeding in de algemene voorwaarden onredelijk bezwarend is. Gedaagde beroept zich daarbij mede op artikel 6:237 sub g BW, welk artikel in de omstandigheden van dit geval naar het oordeel van gedaagde reflexwerking heeft. Zij voert daartoe aan dat de dealers niet zijn aan te merken als grote wederpartijen, alsmede dat het belang van gedaagde bij een beroep op de reflexwerking zwaarder weegt dan het belang van (de boedel van) de Vennootschap, aangezien de Vennootschap slechts om administratieve redenen belang heeft (gehad) bij het uitsluiten van verrekening. Ook het feit dat partijen regelmatig zaken met elkaar deden waardoor er meerdere overeenkomsten ontstonden waarbij partijen zowel als schuldeiser als als schuldenaar ten opzichte van elkaar kwamen te staan, acht gedaagde in dit verband een relevante omstandigheid.
4.6. Hiertegenover voeren de curatoren aan dat gedaagde geen met een consument vergelijkbare positie inneemt. Gedaagde was in 2003 dealer van tractoren, deed al jarenlang zaken met de Vennootschap, had grote ervaring op het gebied van sluiten van handelstransacties en nam deel aan dat handelsverkeer, waarin een clausule als de onderhavige volstrekt gebruikelijk is, aldus de curatoren.
4.7. Gedaagde is als dealer van tractoren een professionele onderneming die opereert in dezelfde bedrijfstak als de Vennootschap, waarin grote bedragen omgaan. Gelet op de aard van de overeenkomst en het financiële belang daarbij, komt gedaagde naar het oordeel van de rechtbank niet in aanmerking voor gelijkschakeling met consumenten. Voorts is gelet op de financiële situatie van de boedel duidelijk dat de boedel er belang bij heeft dat gedaagde haar vordering niet mag verrekenen met haar schuld aan de boedel. Vanwege deze zelfde financiële situatie is ook het belang van gedaagde bij het wél kunnen verrekenen van haar vordering met de vordering van de curatoren duidelijk, maar niet valt in te zien waarom dit belang zwaarder zou moeten wegen dan het belang van de boedel.
Naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar
4.8. Meer subsidiair voert gedaagde aan dat een beroep op artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Daarbij spelen de volgende omstandigheden naar het oordeel van gedaagde een rol:
a. de wijze waarop de overeenkomsten tot stand zijn gekomen en de mededelingen van de directie aan gedaagde en anderen waaronder de dealervereniging;
b. de oorzaak van het faillissement van de Vennootschap;
c. de administratieve verwerking van vorderingen over en weer vóór faillissement;
d. de curatoren hebben in faillissement reeds verrekening toegestaan.
Ad a
4.9. Omdat eind 2002 in de media steeds meer berichten verschenen dat het niet goed ging met het Netagco-concern waartoe de Vennootschap behoorde, is bij gedaagde en de andere dealers ernstige twijfel gerezen of de Vennootschap haar verplichtingen zou kunnen nakomen. Nadat door de directie van de Vennootschap uitdrukkelijk was verzekerd dat de dealers op geen enkele wijze bezorgd hoefden te zijn over nakoming van de overeenkomsten (ter comparitie is aangegeven dat de mededelingen met deze strekking zijn gedaan eind 2002/begin 2003), heeft gedaagde er voor gekozen orders te plaatsen bij de Vennootschap. Achteraf, zo stelt gedaagde, is gebleken dat de Vennootschap op het moment van het sluiten van de overeenkomsten wist dat zij haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Ter ondersteuning van laatstbedoelde stelling voert gedaagde aan dat de Vennootschap wist dat de fabrikant, CNH, al meerdere malen had gedreigd de levering van tractoren op te schorten, indien de betalingsachterstanden niet werden ingehaald. Voorts stelt gedaagde te hebben begrepen dat de Vennootschap naar aanleiding van de aankondigingen van CNH de leveringen op te schorten meerdere malen betalingsregelingen heeft getroffen met CNH, die meerdere malen niet werden nagekomen.
4.10. Door de curatoren wordt betwist dat de (directie van de) Vennootschap ten tijde van het sluiten van de overeenkomsten met gedaagde zou hebben geweten dat de Vennootschap haar verplichtingen niet zou kunnen nakomen. Ter comparitie is door mr. [eiser sub 1] namens de curatoren aangevoerd dat slechts indien zou komen vast te staan dat de directie van de Vennootschap in februari 2003 wist dat de op dat moment door Netagco Holding gedane betalingstoezegging aan CNH niet zou worden nagekomen en vervolgens nog overeenkomsten met de dealers zou hebben gesloten, de dealers een grondslag zouden hebben voor hun stellingname.
4.11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft gedaagde haar standpunt dat de Vennootschap op het moment van het sluiten van de overeenkomsten met gedaagde wist dat zij haar verplichtingen uit hoofde van deze overeenkomsten niet zou kunnen nakomen, onvoldoende onderbouwd. De enkele stelling dat CNH al meerdere malen had gedreigd de levering van tractoren op te schorten, indien de betalingsachterstanden niet werden ingehaald en dat al eerder betalingsregelingen zouden zijn getroffen die niet waren nagekomen, rechtvaardigt deze conclusie niet.
Door gedaagde onweersproken staat voorts vast dat er op 20 februari 2003 nog een betalingsregeling is getroffen door Netagco Holding B.V. met CNH. Nu er op 20 februari 2003 bij CNH kennelijk nog ruimte was voor een betalingsregeling, mocht de directie van de Vennootschap eind 2002/begin 2003 tegen de dealers zeggen dat zij kort gezegd niet bang hoefden te zijn dat bestellingen niet geleverd zouden worden.
Ad b
4.12. In de tweede plaats voert gedaagde aan dat het faillissement van de Vennootschap mede is veroorzaakt door het feit dat liquide middelen van de Vennootschap (steeds vaker en meer) werden gebruikt om schulden van andere Vennootschappen binnen het Netagco-concern te betalen. Dat deze “treasury-politiek” ook nog werd gehanteerd nadat door de dealers aan de Vennootschap kenbaar was gemaakt dat zij twijfels hadden over het kunnen nakomen door de Vennootschap van haar leveringsverplichtingen én de Vennootschap uitdrukkelijk had aangegeven dat te kunnen, is volgens gedaagde uitermate onzorgvuldig en daarmee onrechtmatig jegens de dealers. De Vennootschap wist, gezien de waarschuwingen die CNH reeds had gegeven, althans had moeten weten dat indien er niet betaald werd (al dan niet op grond van betalingsregelingen), CNH niet meer zou leveren. Ter ondersteuning van haar standpunt dat de Vennootschap op de hoogte was van de risico's van de treasury-politiek, maar desondanks hiermee is doorgegaan, verwijst gedaagde naar een interne memo van de heer [Z] (een van de directieleden van de Distributie Divisie, waarvan de Vennootschap deel uitmaakt) aan de directie van Netagco Holding B.V. van 2 juli 2002, waarin wordt betoogd dat de relatie met CNH te zeer op de proef wordt gesteld en dat dit grote risico's met betrekking tot de continuïteit van de Distributie Divisie heeft.
4.13. De curatoren voeren als verweer het volgende aan. Sinds de publicatie van de jaarstukken 2001 van Netagco Holding B.V. wist gedaagde althans had gedaagde kunnen weten respectievelijk behoren te weten dat de Vennootschap hoofdelijk aansprakelijk was voor de schulden van het Netagco-concern en tot meerdere zekerheid van de betaling daarvan zekerheden aan het bankconsortium had verstrekt. Gezien de slechte financiële situatie van het Netagco-concern had de Vennootschap niet meer de vrijheid om zelf betalingen te verrichten. Netagco Holding B.V. heeft op 20 februari 2003 een betalingsregeling getroffen met CNH. De bestuurders van de Vennootschap hebben altijd hun invloed aangewend bij Netagco Holding B.V. om alle betalingsopdrachten van de Vennootschap te laten uitvoeren maar hadden daar geen beslissende invloed op. Bovendien had een oud bestuurder van Netagco Holding B.V. conservatoir beslag laten leggen op alle bankrekeningen van Netagco Holding B.V. en daarmee ook het betalingsverkeer van de Vennootschap geblokkeerd. Van opzettelijk te laat betalen van CNH, een toestaan respectievelijk gedogen dat CNH niet tijdig werd betaald en/of van welbewust niet betalen van CNH is dan ook geen sprake, laat staan dat sprake is van onrechtmatig handelen jegens gedaagde, aldus de curatoren.
4.14. De rechtbank oordeelt als volgt. De stellingen van gedaagde komen er in feite op neer dat zij de Vennootschap verwijt dat de op 20 februari 2003 met CNH getroffen betalingsregeling niet is nagekomen. Nog daargelaten dat vaststaat dat de bestuurders van de Vennootschap niet meer de vrijheid hadden zelf betalingen te verrichten (gedaagde heeft dit niet weersproken), is het niet nakomen van de met CNH getroffen betalingsregeling op zichzelf niet onrechtmatig jegens gedaagde. Slechts indien zou komen vast te staan dat de Vennootschap ten tijde van de totstandkoming van de overeenkomsten met gedaagde wist, althans behoorde te weten dat de betalingsregeling met CNH niet zou worden nagekomen én dat CNH als gevolg hiervan haar leveringsverplichtingen zou opschorten, zou sprake zijn van onrechtmatig handelen van de Vennootschap jegens gedaagde. Gedaagde heeft, zoals ook in 4.11 is overwogen, onvoldoende gesteld om tot deze conclusie te komen. In dit verband merkt de rechtbank op dat er kennelijk al langere tijd sprake was van een betalingsachterstand bij CNH, die tot dan toe niet had geleid tot het opschorten van de levering van tractoren.
Ad c
4.15. Voorts voert gedaagde aan dat de vorderingen die partijen over en weer ten opzichte van elkaar hadden feitelijk wel degelijk werden verrekend, zodat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat in faillissement deze feitelijke wijze van verrekening niet meer wordt uitgevoerd door het beroep van curatoren op het non-verrekeningsbeding.
4.16. Vaststaat dat gedaagde geen facturen aan de Vennootschap mocht sturen uit hoofde van onder andere garantieclaims, laat staan dat zij facturen mocht verrekenen met facturen van de Vennootschap. Van verrekening zoals bedoeld in het non-verrekeningsbeding was dan ook geen sprake. De rechtbank overweegt voorts dat contractuele uitsluiting van verrekening in beginsel door artikel 53 Faillissementswet niet buiten werking wordt gesteld. Dat het beding voor gedaagde nadelige consequenties heeft, nu vanwege het faillissement van de Vennootschap haar vorderingen niet te verhalen zijn, maakt dat niet anders.
Ad d
4.17. Ten slotte voert gedaagde ter ondersteuning van haar beroep op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid aan dat de curatoren bij ELM Bleiswijk BV (hierna: ELM) verrekening hebben toegestaan en dat om die reden ook de andere debiteuren zouden moeten mogen verrekenen. Volgens gedaagde had de Vennootschap aan ELM een balenpers geleverd, waarop de gewenste aanpassingen niet waren aangebracht. De kosten die ELM voor deze aanpassingen heeft gemaakt, zijn verrekend met de openstaande factuur van de balenpers. Ook heeft er verrekening plaatsgevonden van gelden die te maken hebben met een verzekering en kosten die gemaakt zijn terzake onjuist geleverde bandenmaten, aldus gedaagde.
4.18. Hiertegenover hebben de curatoren aangevoerd dat de betreffende balenpers is aangepast door ELM op kosten van de Vennootschap. De balenpers was nog niet verkocht maar stond in consignatie bij ELM. Nadat de aanpassingen waren verricht heeft ELM er een koper voor gevonden. Voorwaarde was dat een oude kwestie rond banden in de prijs werd meegenomen. Aangezien de curatoren van de balenpers af wilden, is ingestemd met verrekening van de kosten van banden.
4.19. Door gedaagde onweersproken staat vast dat de balenpers nog niet was verkocht. Zouden de curatoren niet hebben ingestemd met de door ELM voorgestelde verrekening, dan was de koop niet doorgegaan en zouden de curatoren de verkoop van de balenpers zelf ter hand hebben moeten nemen. Onder deze omstandigheden stond het de curatoren vrij om, uit kostenoogpunt, in te stemmen met verrekening zonder dat zij zich daarmee hebben verbonden tot verrekening in andere gevallen.
4.20. Gelet op het hiervoor in r.o. 4.8. tot en met 4.19. overwogene wordt het verweer van gedaagde, dat het beroep van de curatoren op artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, verworpen.
4.21. De slotsom van het bovenstaande is dat gedaagde het non-verrekeningsbeding van artikel 6 lid 5 van de algemene voorwaarden tegen zich moet laten gelden.
Contractuele rente
4.22. De curatoren maken met een beroep op artikel 6 lid 2 van de algemene voorwaarden (“Wanneer de afnemer niet tijdig betaalt, is hij zonder verdere ingebrekestelling over het factuurbedrag de wettelijke rente verhoogd met 2% verschuldigd, gerekend vanaf de vervaldag tot en met de dag van betaling”) aanspraak op de contractuele rente (de wettelijke rente verhoogd met 2%) te rekenen vanaf de vervaldatum van de laatste niet betaalde factuur dan wel een creditfactuur, tot aan de dag der algehele voldoening. Volgens curatoren is tot en met 1 december 2007 aan contractuele rente verschuldigd EUR 28.533,77.
4.23. De rechtbank overweegt op dit punt als volgt. Contractuele rente over verschenen contractuele rente is alleen verschuldigd, indien dit als zodanig is overeengekomen. Gesteld noch gebleken is dat partijen contractuele rente over verschenen contractuele rente zijn overeengekomen. Nu blijkens de berekening van de rente vanaf de vervaldatum tot en met 1 december 2007 wél contractuele rente over verschenen contractuele rente wordt gevorderd, zal de rechtbank het gevorderde bedrag aan contractuele rente niet als zodanig toewijzen, maar de hoofdsom ad EUR 37.803,96 vermeerderd met de contractuele rente vanaf de door de curatoren in hun renteberekening genoemde ingangsdatum 14 september 2003, waarbij de rechtbank overweegt dat geen contractuele rente over verschenen contractuele rente is verschuldigd.
Ten slotte is niet betwist dat de vordering van de curatoren ten tijde van het uitspreken van het faillissement EUR 100.300,78 beliep, alsmede dat gedaagde vanaf 6 mei 2003 in verzuim was en dat gedaagde op 13 september 2003 alsnog EUR 62.496,82 heeft voldaan. Derhalve zal worden toegewezen de contractuele rente over EUR 100.300,78 van 6 mei 2003 tot 13 september 2003.
Buitengerechtelijke kosten
4.24. De curatoren maken aanspraak op vergoeding van buitengerechtelijke kosten op basis van het Rapport Voorwerk II, welke kosten op twee punten van het toepasselijke liquidatietarief worden gesteld, te weten een bedrag van EUR 1.788,--.
De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal - mede gelet op de door deze rechtbank gevolgde aanbevelingen van het Rapport Voorwerk II - worden afgewezen. De curatoren hebben immers nagelaten een omschrijving te geven van de voor hun rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan de curatoren vergoeding vorderen, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten.
4.25. Gedaagde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook op de navolgende wijze (zie dictum) worden toegewezen. De proceskosten aan de zijde van de curatoren worden begroot op:
- dagvaarding EUR 70,85
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 1.500,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 1.788,00 (2,0 punten × tarief EUR 894,00)
Totaal EUR 3.358,85
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagde om aan de curatoren te betalen een bedrag van EUR 37.803,96 (zevenendertig duizendachthonderddrie euro en zesennegentig eurocent), vermeerderd met de contractuele rente vanaf 14 september 2003 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt gedaagde om aan de curatoren te betalen de contractuele rente over EUR 100.300,78 van 6 mei 2003 tot 13 september 2003,
5.3. veroordeelt gedaagde in de proceskosten, aan de zijde van de curatoren tot op heden begroot op EUR 3.358,85,
5.4. veroordeelt gedaagde in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,-- aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, onder de voorwaarde dat betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden en de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan, met een bedrag van EUR 68,-- aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schepen, mr. A.A.T. van Rens en mr. G.A. Bos en in het openbaar uitgesproken op 13 mei 2009.