parketnummer: 16/601175-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 april 2009
[verdachte]
geboren op [1972] te [geboorteplaats] (Israël)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. M. Zwennes, advocaat te Amsterdam
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 27 maart 2009, waarbij de officier van justitie, F. Charbon, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd goederen met geweld uit een woning weg te nemen;
Feit 2: een woninginbraak heeft gepleegd dan wel goederen heeft geheeld die bij die inbraak zijn gestolen;
Feit 3: een woninginbraak heeft gepleegd;
Feit 4: een auto heeft gestolen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1,
2 primair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 baseert de officier van justitie zich met name op het feit dat bij die inbraak gestolen spullen bij verdachte zijn aangetroffen, op de gebrekkige verklaring van verdachte en op het feit dat naar het oordeel van de officier van justitie onder feit 1 wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte al eerder, namelijk op 4 oktober 2008, in dezelfde woning had ingebroken
De bewezenverklaring van de onder 4 ten laste gelegde autodiefstal koppelt de officier van justitie aan de bewezenverklaring van de woninginbraak van feit 3, waarbij de autosleutel van de betreffende auto werd weggenomen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1, 2 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De verdediging is van mening dat er onvoldoende bewijs voor de ten laste gelegde feiten in het dossier voorhanden is en dat de bewezenverklaring van feit 2 en feit 4 niet zonder meer gekoppeld kan worden aan een bewezenverklaring van de feiten 1 en 3.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan. Blijkens de aangifte in het dossier werden bij de in de periode van 21 augustus 2008 tot en met 22 augustus 2008 gepleegde woninginbraak een geldkistje en een horloge weggenomen. Bij een doorzoeking van de woning van verdachte op 5 oktober 2008 werden dit geldkistje en een horloge aangetroffen.
De rechtbank is van oordeel dat het tijdsverloop tussen de woninginbraak en het aantreffen van de goederen bij verdachte te lang is om op zichzelf tot een bewezenverklaring van de woninginbraak te kunnen komen. Voorts overweegt de rechtbank dat onderzoek heeft uitgewezen dat het aangetroffen horloge niet te herleiden was tot deze woninginbraak en dat de verklaring van verdachte dat hij het geldkistje op straat heeft gevonden niet door de inhoud van de bewijsmiddelen wordt weerlegd.
De verdachte moet daarom van feit 2 primair en feit 2 subsidiair worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de onder 3 ten laste gelegde woninginbraak heeft gepleegd.
De rechtbank stelt vast dat de enige directe relatie tussen verdachte en deze inbraak is gelegen in het feit dat na de woninginbraak op 14 augustus 2008 de mobiele telefoon van verdachte in de betreffende woning is aangetroffen. Verdachte heeft daartoe verklaard dat hij zijn mobiele telefoon in de nacht van 11 augustus 2008 op 12 augustus 2008 is kwijtgeraakt. Deze verklaring van verdachte wordt door de verklaring van een getuige ondersteund. Op basis van het dossier kunnen nochtans vermoedens rijzen dat de mobiele telefoon op de dag van de inbraak nog wel bij verdachte in gebruik was. De rechtbank constateert echter dat uit het dossier niet blijkt dat is onderzocht in hoeverre de gesprekken die na het door verdachte gestelde moment van kwijtraken van zijn telefoon, en dus ook op de dag van de betreffende woninginbraak, via de telefoon van verdachte zijn gevoerd ook daadwerkelijk door verdachte zelf zijn gevoerd. Derhalve kan niet buiten redelijke twijfel worden vastgesteld dat dit verdachte is geweest. De rechtbank is tevens van oordeel dat voor het overige onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te komen. De verdachte moet daarom ook van feit 3 worden vrijgesproken.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat, nu verdachte van de onder 3 ten laste gelegde woninginbraak zal worden vrijgesproken, verdachte ook van de onder 4 ten laste gelegde autodiefstal moet worden vrijgesproken. De enige relatie tussen deze feiten is namelijk daarin gelegen dat verdachte bij de woninginbraak betrokken zou zijn geweest waar de autosleutels zijn weggenomen, terwijl er geen ander bewijs voorligt waaruit zijn betrokkenheid bij feit 4 zou kunnen worden afgeleid.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 4 oktober 2008 de woninginbraak in Abcoude heeft gepleegd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Op 4 oktober 2008 om 23.45 uur werd bij de voordeur van de woning van aangeefster
[slachtoffer] aan de [adres] te [woonplaats] aangebeld. Aangeefster liep naar het raam naast de voordeur en zag op de oprit van de woning, voor de voordeur, een man gehurkt zitten. Aangeefster kon niet zien of de man iets in zijn handen had, maar zij zag dat de man slank was en geheel in zwarte kleding was gekleed. Aangeefster klopte op de ruit en de man stond op.
Toen zag aangeefster dat de man een zwarte bivakmuts op zijn hoofd had en dat er twee gaten in de bivakmuts zaten, ter hoogte van de ogen van de man. Toen aangeefster zei dat de man moest wegwezen rende de man het erf af .
Op 4 oktober 2008 om 23.52 uur is de politie naar de [adres] gegaan. Verbalisant hoorde van de meldster dat zij op de Torenlaan ter hoogte van de nummers 12 en 14 moesten gaan kijken. Verbalisant zag toen op de Torenlaan een donkergeklede manspersoon lopen. De man liep vermoedelijk een brandgang in . Na ongeveer 2 minuten zag verbalisant een manspersoon met een donkere jas over de Torenlaan in de richting van het Heinkuitenhof rennen. Verbalisant zag dat de man een zwarte jas droeg en dat hij in zijn handen twee zwarte voorwerpen vasthield. Verbalisant scheen de man met zijn zaklamp aan, riep dat hij van de politie was en deelde de man mede dat hij was aangehouden. Verbalisant zag dat de man zijn rechterarm omhoog bracht en een paar zwarte handschoenen over zijn schouder weggooide. Vervolgens bracht de man zijn linkerarm omhoog en hij gooide de goederen over de schutting van de achtertuin van Oldenhof nummer 4. Verbalisant hoorde gelijk een klap, wat lijkt op het neerkomen van een zwaar voorwerp. Nadat de verdachte was aangehouden zijn de zwarte handschoenen veiliggesteld. In de tuin van de Oldenhof 4 zag verbalisant dat een zwarte bivakmuts liggen .
Hondenbegeleider [naam] liet zijn hond de tuin aan de Oldenhof 4 afzoeken. De hond reageerde bij een glazen kast achter een pot met planten. De hond blafte en wees naar een voorwerp. Dit voorwerp betrof een klein breekijzer met een zwart handvat . [naam] liet de hond vervolgens de omgeving afzoeken. De hond sloeg na een tiental meters linksaf een brandgang in. De hond liep vervolgens rechtsaf een soort brandgang in. Daarna ging hij linksaf, wederom een brandgang in. De hond stak de Weert over en liep het erf van [adres] op. Hij ging op zijn achterpoten staan en wilde over het muurtje klimmen. [naam] zag dat de hond duidelijk wilde maken dat daar iemand had gestaan of dat daar een voorwerp had gelegen .
De verdachte droeg op het moment van insluiting een zwarte sweater en een lichtgrijze broek. De verbalisanten zagen dat de verdachte onder deze lichtgrijze broek een zwarte trainingsbroek droeg .
Van de aangetroffen bivakmuts is bij onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut een complex DNA-mengprofiel verkregen. Dit complexe DNA-mengprofiel bevat DNA-kenmerken van minimaal drie personen.
Blijkens het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 10 februari 2009 matcht het DNA-profiel van de verdachte met dit DNA-mengprofiel. Dit betekent dat de verdachte één van de celdonoren kan zijn van het celmateriaal in de bemonstering van de bivakmuts . In verband met de complexiteit van dit DNA-mengprofiel is een statistische berekening voor het vaststellen van de wetenschappelijke bewijswaarde van de gevonden match met het DNA-profiel van verdachte echter niet uitgevoerd.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 27 maart 2009 verklaard dat hij de persoon is die door de politie werd aangehouden. Verdachte verklaarde voorts dat hij voor zijn aanhouding twee mensen zag rennen en dat deze mensen dingen weggooiden. Naar zijn zeggen zag verdachte toen dat dit een breekijzer en een bivakmuts waren en heeft hij deze opgeraapt om mee naar huis nemen. Nadat hij vlakbij zijn huis politie zag zou verdachte vervolgens bang zijn geworden en de spullen hebben weggegooid.
De rechtbank overweegt dat de verdachte zowel bij de rechter-commissaris als bij de politie geheel anders heeft verklaard omtrent het bezit en het zich ontdoen van het breekijzer en de bivakmuts dan ter terechtzitting. Verdachte heeft in dit verband ter terechtzitting verklaard bang te zijn geweest voor de politie. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte dan in ieder geval bij de rechter-commissaris openheid van zaken had kunnen geven. De verdachte heeft echter op geen enkel moment in het onderzoek een opmerking gemaakt in de richting over hetgeen hij ter terechtzitting heeft verklaard. De rechtbank is op grond van de inconsistenties tussen de verschillende verklaringen van de verdachte van oordeel dat zijn verklaring niet geloofwaardig is en kennelijk slechts dient om de waarheid te bemantelen.
Deze verklaring kan dan ook niet afdoen aan de hiervoor weergeven in verklaringen van aangeefster en verbalisanten vervatte feiten en omstandigheden waaruit naar het oordeel van de rechtbank voortvloeit dat de onder 1 aan verdachte ten laste gelegde woninginbraak wettig en overtuigend bewezen is.
De rechtbank heeft daarbij de resultaten van het DNA-onderzoek in de vorm van een DNA-match niet bij het wettig bewijs tegen verdachte betrokken, nu geen duidelijkheid bestaat over de bewijswaarde van deze match. Wel heeft de rechtbank bij haar overwegingen betrokken dat uit voormeld onderzoek wel met zekerheid kan worden afgeleid dat verdachte niet als donor van het DNA-materiaal op de bivakmuts kan worden uitgesloten.
De rechtbank zal de verdachte echter vrijspreken van het ten laste gelegde geweld bij de onderhavige poging tot inbraak nu naar het oordeel van de rechtbank op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen niet bewezen kan worden dat verdachte het in de tuin van perceel Oldenhof 6 aangetroffen pistool in zijn bezit heeft gehad en dat het voorhanden hebben van een breekijzer op zichzelf daartoe evenmin voldoende redengevend is.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 4 oktober 2008 op een tijdstip gelegen omstreeks 23.45 uur te Abcoude,
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van
wederrechtelijke toeëigening in een woning met het adres [adres]
weg te nemen geld en/of goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], en/of die/dat weg te nemen geld en/of goed(eren) onder zijn bereik te brengen door braak en/of verbreking, vermomd met een bivakmuts en voorzien van een breekijzer naar die woning is gegaan en bij die woning heeft aangebeld en vervolgens op de oprit van die woning tussen een op die oprit geparkeerde auto en de voordeur van die woning gehurkt heeft gezeten en gewacht, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 10 maanden waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en verplicht reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte van alle feiten moet worden vrijgesproken.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Blijkens het uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 7 oktober 2008 is de verdachte niet eerder veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het in het dossier aanwezige voorlichtingsrapport omtrent verdachte van Reclassering Nederland d.d. 23 maart 2009, opgemaakt door M.J.T. Tijhuis, reclasseringswerker.
De rechtbank acht een onvoorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd. De rechtbank legt aan verdachte een lagere straf op dan de straf door de officier van justitie gevorderd nu de rechtbank -anders dan de officier van justitie- verdachte van de onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten vrijspreekt. Verdachte heeft inmiddels 173 dagen in voorlopige hechtenis gezeten.
Nu de rechtbank alleen tot een bewezenverklaring van feit 1 komt is er naar het oordeel van de rechtbank naast de op te leggen onvoorwaardelijke gevangenisstraf geen ruimte meer voor een voorwaardelijk deel met verplicht reclasseringscontact.
6.1 De verbeurdverklaring
De in beslag genomen en aan verdachte toebehorende voorwerpen, te weten de handschoenen, de bivakmuts en de handkoevoet, zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde feit is begaan.
6.2 De onttrekking aan het verkeer
Het in beslag genomen voorwerp, te weten een pistool, is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer.
Gebleken is dat dit voorwerp bij het onderzoek naar het onder 1 tenlastegelegde feit is aangetroffen, terwijl dit voorwerp dient tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 45, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 2 primair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak of verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht;
Beslag
- verklaart verbeurd de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de handschoenen, de bivakmuts en de handkoevoet;
- verklaart aan het verkeer onttrokken het inbeslaggenomen goed, te weten het pistool.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.E. Verschoor-Bergsma, voorzitter, mr. S.C. Hagedoorn en A. Kuijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 april 2009.