Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 255564 / HA ZA 08-1991
de naamloze vennootschap
LEASEPLAN NEDERLAND N.V.,
gevestigd te Almere,
eiseres,
advocaat mr. H.W. Vis,
1. [eiser],
wonende te [woonplaats],
2. de naamloze vennootschap
OHRA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Arnhem,
gedaagden,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna LeasePlan, [eiser] en Ohra genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 10 december 2008,
- het proces-verbaal van comparitie van 23 april 2009.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiser] was op 13 februari 2006 eigenaar van een personenauto van het merk Volvo, type 740, bouwjaar 1989 (hierna: “de Volvo”). Ten behoeve van wettelijke aansprakelijkheid was [eiser] voor de Volvo verzekerd bij Ohra. LeasePlan was op genoemde datum eigenaar van een personenauto van het merk Skoda, type Octavia (hierna: “de Skoda”). Op grond van een leaseovereenkomst tussen LeasePlan en Hot Item Informatica B.V. was de Skoda in gebruik bij [X].
2.2. In de nacht van 13 februari 2006 stonden de Volvo en de Skoda te Utrecht achter elkaar geparkeerd, waarbij de motorkap van de Volvo in de richting van de achterzijde van de Skoda wees. Die nacht zijn de beide auto’s door brand beschadigd geraakt.
2.3. In het door [eiser] en [X] ondertekende “aanrijdingsformulier” is de Volvo aangeduid als “voertuig A” en de Skoda als “voertuig B”. In het voor [eiser] bestemde vakje met de kop “Mijn opmerkingen” is ingevuld:
Door spontane brand in motor voertuig A achterkant van voertuig B ook brandschade.
2.4. In een door [eiser] ondertekend en voor Ohra bestemd formulier is onder “Wie is naar uw mening aansprakelijk? Waarom meent u dat?” ingevuld:
Volgens de brandweer was het ontstaan van de brand spontaan onder de motorkap van onze auto en overgeslagen naar de daarvoor geparkeerde auto.
2.5. Tussen Auto Lease Holland (hierna: “ALH”), de rechtsvoorganger van LeasePlan, en Hot Item Informatica B.V. is van toepassing een zogenoemde Mantelovereenkomst operational lease gesloten calculatie uit 1998 (hierna: “de mantelovereenkomst”). Daarin is het volgende vermeld:
4. De maandelijkse leaseprijs van elke in gebruik gegeven auto is door lessee bij vooruitbetaling verschuldigd en wel voor het eerst op het moment van aflevering van de auto. In de leaseprijs zijn inbegrepen:
- (…);
- vergoeding voor verzekering tegen cascoschade en W.A. (Europadekking);
- (…)
6. ALH zal voor elke geleasde auto zorgdragen voor het sluiten van een W.A.-verzekering (…).
De verzekering is van kracht in Europa. Het verzekeringsgebied omvat (…). Voor het hierboven genoemde verzekeringsgebied neemt ALH de materiële schade aan of het verlies van de leaseauto met zijn standaarduitrusting en met geleasde accessoires voor haar rekening. Ook voor rekening van ALH is de schade aan of het verlies van de niet geleasde, niet tot de standaarduitrusting van de auto behorende vast gemonteerde accessoires, zulks tot een bedrag van maximaal f 1.000,-, waaronder begrepen ten hoogste f 500,- voor radio of radiocassette; bij vergoeding van schade of verlies heeft een redelijke aftrek “nieuw voor oud” plaats.
Hetgeen zowel met betrekking tot de W.A.-verzekering als tot het door ALH voor haar rekening nemen van het casco-risico in art. 18 van de algemene voorwaarden is bepaald, laat onverlet hetgeen in de algemene voorwaarden is gestipuleerd terzake van het gebruik van een leaseauto en van de aansprakelijkheid en de vrijwaring.
2.6. De schade aan de Skoda is door een expertisebureau vastgesteld op EUR 13.957,98 exclusief BTW. De bedrijfsschade van LeasePlan als gevolg van het niet kunnen inzetten van de Skoda bedraagt EUR 853,17. De kosten van LeasePlan in verband met de taxatie van de schade aan de Skoda bedragen EUR 50,--.
3.1. LeasePlan vordert dat [eiser] en Ohra in een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis hoofdelijk worden veroordeeld tot betaling van EUR 14.861,15, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 13 februari 2006 tot aan de dag der gehele betaling, alsmede te vermeerderen met EUR 904,-- ter zake van buitengerechtelijke kosten, met veroordeling van [eiser] en Ohra in de proceskosten.
3.2. LeasePlan legt aan haar vordering primair ten grondslag dat de Volvo een gebrekkige zaak is en dat [eiser] en Ohra aansprakelijk zijn voor de schade met betrekking tot de Skoda op grond van artikel 6:173 Burgerlijk wetboek (hierna: “BW”). Subsidiair stelt LeasePlan dat [eiser] en Ohra aansprakelijk zijn op grond van onrechtmatige daad omdat [eiser] is tekortgeschoten in het onderhoud van de Volvo.
3.3. [eiser] en Ohra voeren verweer. Zij betogen dat het ervoor moet worden gehouden LeasePlan ten behoeve van de Skoda een cascoverzekering heeft afgesloten en dat artikel 6:173 BW toepassing mist, gelet op artikel 6:197 lid 3 BW. Voorts voeren zij aan de Volvo niet gebrekkig is omdat de oorzaak van de brand niet vast staat. Daarnaast is volgens hen geen sprake van een onrechtmatige daad. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4.1. De rechtbank dient in de eerste plaats te beoordelen of LeasePlan haar vordering kan baseren op artikel 6:173 BW, gelet op artikel 6:197 aanhef in combinatie met lid 3 BW. In laatstgenoemd artikel is bepaald dat rechten uit artikel 6:173 BW niet vatbaar zijn voor subrogatie, tenzij zich een thans niet relevante uitzondering voordoet. Volgens [eiser] en Ohra moet er vanuit worden gegaan dat LeasePlan ten behoeve van de Skoda een cascoverzekering had. Het is volgens hen gebruikelijk dat voor relatief nieuwe leaseauto’s een cascoverzekering wordt afgesloten. Dat er een cascoverzekering is blijkt volgens hen ook uit artikel 4 van de mantelovereenkomst. Voorts wordt in artikel 6 van de mantelovereenkomst in verband met het casco-risico verwezen naar de algemene voorwaarden van LeasePlan, welke voorwaarden niet door LeasePlan zijn overgelegd. Ook betogen [eiser] en Ohra dat als LeasePlan in verband met de schade aan de Skoda geen beroep doet op de cascoverzekering, bijvoorbeeld om haar cascoverzekeraar tegemoet te komen, zij hiermee artikel 6:197 BW zou omzeilen. Dit is niet de bedoeling van de wetgever.
4.2. [eiser] en Ohra moet worden nagegeven dat artikel 4 en 6 van de mantelovereenkomst met elkaar in tegenspraak lijken te zijn. Toch neemt de rechtbank aan dat LeasePlan geen cascoverzekering ten behoeve van de Volvo heeft afgesloten. Met betrekking tot artikel 4 van de mantelovereenkomst betoogt LeasePlan dat “het” aan de lessee wordt gepresenteerd als een cascoverzekering, maar dat uit artikel 6 duidelijk blijkt dat LeasePlan geen cascoverzekering afsluit en dat zij de lessee vrijwaart voor eventuele schade. De rechtbank volgt LeasePlan in dit standpunt. In artikel 6 is immers opgenomen dat LeasePlan de eventuele materiële schade aan of het verlies van de leaseauto, de cascoschade derhalve, voor eigen rekening neemt. Het betoog van LeasePlan, dat het sluiten van een cascoverzekering bij een grote leasevloot niet nodig is, komt de rechtbank bovendien aannemelijk voor. Daarnaast hebben [eiser] en Ohra hun stelling, dat het gebruikelijk is dat voor relatief nieuwe leaseauto’s een cascoverzekering wordt afgesloten, niet onderbouwd. Dat in artikel 6 van de mantelovereenkomst met betrekking tot het casco-risico nog wordt verwezen naar artikel 18 van de algemene voorwaarden en LeasePlan die algemene voorwaarden niet heeft overgelegd, doet aan het voorgaande niet af.
4.3. Het moet er dan ook voor worden gehouden dat LeasePlan haar schade niet van een cascoverzekeraar vergoed heeft gekregen en dat zich ook niet de situatie voordoet dat LeasePlan geen beroep wenst te doen op een cascoverzekering. Artikel 6:197 BW mist daarom toepassing en LeasePlan kan een beroep doen op artikel 6:173 BW.
4.4. De volgende vraag die aan de orde is, is of de Volvo moet worden aangemerkt als een gebrekkige zaak in de zin van artikel 6:173 BW. LeasePlan voert aan dat de brand spontaan onder de motorkap van de Volvo is ontstaan en verwijst in verband daarmee naar hetgeen door of namens [eiser] is opgeschreven op het aanrijdingsformulier (2.3) en op het formulier ten behoeve van Ohra (2.4). Voort betoogt LeasePlan in verband hiermee dat het een feit van algemene bekendheid is dat auto’s niet zomaar in brand vliegen, dat tal van motorische defecten brand tot gevolg kunnen hebben en dat de Volvo ten tijde van de brand bijna 17 jaar oud was met een kilometerstand van ruim 370.000.
4.5. Volgens [eiser] en Ohra staat de oorzaak van de brand niet vast staat omdat de Volvo en/of de Skoda mogelijk in brand zijn gestoken. In verband daarmee hebben zij vier krantenberichten overgelegd. Ook voeren [eiser] en Ohra aan dat de brandweer niet is opgeleid en evenmin deskundig is met betrekking tot het achterhalen en onderzoeken van een mogelijke oorzaak van de brand. Daarnaast betogen zij dat naar de oorzaak van de brand geen technisch onderzoek heeft plaatsgevonden en dat van enig technisch gebrek niet is gebleken.
4.6. De rechtbank neemt als vaststaand aan dat de brand spontaan onder de motorkap van de Volvo is ontstaan en overweegt daartoe het volgende. Ter comparitie heeft [eiser] verklaard dat hij kort met een brandweerman heeft gesproken die bij de brandende auto’s stond. Gelet daarop en op de inhoud van de in 2.3 en 2.4 vermelde, door [eiser] ondertekende formulieren, neemt de rechtbank als vaststaand aan dat die brandweerman toen tegen [eiser] heeft gezegd dat de brand spontaan onder de motorkap van de Volvo is ontstaan en is overgeslagen naar de Skoda. Anders dan [eiser] en Ohra is de rechtbank van oordeel dat er vanuit kan worden gegaan dat de brandweer wel deskundig is ten aanzien van de oorzaak van een brand. De rechtbank beschouwt dit als een feit van algemene bekendheid.
4.7. Gezien de beoordeling van de desbetreffende brandweerman wijzen de door [eiser] en Ohra overgelegde krantenberichten niet in de richting van brandstichting. Twee van de krantenberichten hebben betrekking op brandstichtingen aan auto’s omstreeks 22/23 januari 2006 in Utrecht. De brand aan de Volvo en de Skoda vond ruim drie weken later plaats (13 februari 2006). Dat er in de periode vanaf 22 januari 2006 tot 13 februari 2006 in Utrecht (een golf van) brandstichtingen aan auto’s (heeft) hebben plaatsgevonden is gesteld noch gebleken. De twee andere krantenberichten hebben betrekking op brandstichtingen aan auto’s in Rotterdam respectievelijk De Bilt en missen daarmee relevantie. LeasePlan heeft voorts twee nieuwsberichten overgelegd waaruit blijkt dat soortgelijke Volvo’s, met een vergelijkbare ouderdom als de onderhavige, in 2003 respectievelijk 2008 spontaan onder de motorkap in brand zijn gevlogen. Met betrekking tot auto’s van andere merken heeft LeasePlan drie nieuwsberichten overgelegd. In deze berichten is vermeld dat de oorzaak van die branden vermoedelijk lag in een defect aan de motor of de elektrische installatie dan wel kortsluiting.
4.8. Het argument van [eiser] en Ohra, dat naar de oorzaak van de brand geen technisch onderzoek is ingesteld, leidt evenmin tot de conclusie dat niet kan worden aangenomen dat de brand onder de motorkap van de Volvo moet zijn ontstaan. Het had juist op de weg van Ohra gelegen om een dergelijk onderzoek te laten uitvoeren. Nu zij dit heeft nagelaten kan dit niet aan LeasePlan worden tegengeworpen.
4.9. Van een auto is bekend dat deze, wanneer zij niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, een bijzonder gevaar voor personen of zaken oplevert. Met LeasePlan is de rechtbank van oordeel dat de Volvo niet voldeed aan de eisen die men daaraan mag stellen nu de Volvo spontaan onder de motorkap in brand is gevlogen. Voorts heeft de Volvo een bijzonder gevaar voor zaken opgeleverd, aangezien het ontstaan van een brand niet inherent aan auto’s verbonden is. Dit gevaar heeft zich bovendien verwezenlijkt, doordat de brand van de Volvo is overgeslagen naar de Skoda.
4.10. [eiser] is derhalve als bezitter van de Volvo op grond van artikel 6:173 BW aansprakelijk voor de door de Volvo veroorzaakte schade van LeasePlan. Dat de precieze oorzaak van de brand niet bekend is geworden doet daaraan niet af. Artikel 6:173 BW legt op [eiser] als bezitter immers een risico-aansprakelijkheid. LeasePlan heeft voorts op grond van artikel 6 Wet aansprakelijkheidsverzekering motorrijtuigen jegens Ohra een eigen recht op schadevergoeding. Uit deze bepalingen vloeit voort dat [eiser] en Ohra ieder voor het geheel van de schade van LeasePlan aansprakelijk zijn, zodat zij hoofdelijk verbonden zijn. De vordering zal dan ook ten aanzien van ieder van hen worden toegewezen. De vraag of de Volvo goed was onderhouden kan gelet op het voorgaande in het midden blijven. Ook de stellingen van partijen ten aanzien van de vraag of sprake is van een onrechtmatige daad behoeven geen bespreking.
4.11. LeasePlan heeft een bedrag aan buitengerechtelijke (incasso-)kosten gevorderd. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat dergelijke kosten alleen voor vergoeding in aanmerking komen, indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. LeasePlan heeft weliswaar gesteld dat de gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de gegeven omschrijving van deze werkzaamheden dient het tegendeel te worden afgeleid. De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke (incasso-)kosten moet daarom worden afgewezen.
4.12. [eiser] en Ohra zijn wettelijke rente verschuldigd over EUR 13.957,98 (de schade aan de Skoda) vanaf 13 februari 2006, de datum van de brand. De niet door [eiser] en Ohra betwiste bedrijfsschade in verband met het niet kunnen inzetten van de Skoda ter hoogte van EUR 853,17 alsmede de evenmin door [eiser] en Ohra betwiste kosten van expertise ter hoogte van EUR 50,-- (totaal EUR 903,17), zijn niet op 13 februari 2006 geleden. De dagvaarding is aan Ohra op 16 september 2008 betekend en aan [eiser] op 22 september 2008. Uit praktische overwegingen zal de vordering ter zake van wettelijke rente over EUR 903,17, worden toegewezen vanaf 22 september 2008.
4.13. [eiser] en Ohra zullen als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van LeasePlan worden begroot op:
- dagvaarding EUR 143,60
- overige explootkosten 0,00
- vast recht 3 90,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.437,60
5.1. veroordeelt [eiser] en Ohra hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan LeasePlan te betalen een bedrag van EUR 14.861,15 (veertienduizendachthonderdéénenzestig euro en vijftien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente over:
- het bedrag van EUR 13.957,98 vanaf 13 februari 2006,
- het bedrag van EUR 903,17 vanaf 22 september 2008,
telkens tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt [eiser] en Ohra hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van LeasePlan tot op heden begroot op EUR 1.437,60,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op
27 mei 2009.?
w.g. griffier w.g. rechter