parketnummer: 16/602572-08;16/513905-07(tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2009
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Irak)
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman mr. G.J. Boven, advocaat te Leusden.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F.M. van Lenthe, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
samen met een ander brand heeft gesticht waardoor [slachtoffer 1] in gevaar werd gebracht danwel openlijk met anderen geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1].
Ten aanzien van feit 2:
[slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Ten aanzien van feit 3:
een fotocamera heeft vernield.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
De officier van justitie baseert zich daarbij op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 primair ten laste gelegde.
De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Uit het onderzoek is duidelijk geworden dat alleen [medeverdachte 1] met de spuitbus heeft gespoten en de brandbare stof heeft aangestoken. Het aandeel van verdachte is het wegtrappen van het brandende dopje. Dat de broek van [slachtoffer 1] daarna vlam vatte heeft verdachte niet kunnen voorzien. Er dient vrijspraak te volgen.
Ten aanzien van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde is volgens de raadsman alleen te bewijzen dat verdachte het dopje in de richting van [slachtoffer 1] heeft geschopt.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen, die voorkomen in de navolgende bewijsoverwegingen, verwijzen naar de paginanummeringen van een in wettelijk vorm opgemaakt proces-verbaal.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 13 april 2008 te Veenendaal samen met een ander brand heeft gesticht waardoor [slachtoffer 1] in gevaar werd gebracht en dat hij [slachtoffer 1] heeft mishandeld.
Verdachte heeft, hoewel hij heeft verklaard dat het niet de bedoeling was om de broek van [slachtoffer 1] in de brand te steken, wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand op de broek van het slachtoffer zou ontstaan door zijn toedoen, door een brandend dopje met daarin een brandbare vloeistof in de richting van [slachtoffer 1] te schoppen.
De rechtbank heeft gelet op:
-de aangifte van [slachtoffer 1] d.d.14 april 2008;
-de verklaring van [medeverdachte 1];
-de verklaring van [getuige 1];
-de deels bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Aangever heeft verklaard dat hij op 13 april 2008 op een speelveldje bij de Sterrenwacht te Veenendaal was. Een jongen met een zwart vest met daarop witte sterren gaf hem een stomp op zijn linkerbovenarm en een stomp tegen zijn rug. Dat deed pijn.
Een jongen met een wit vest spoot terpentine in het dopje van de terpentinefles en stak dat aan. Het dopje was op de grond gelegd en brandde flink, hij spoot meer terpentine op het brandende dopje waardoor er een enorme steekvlam kwam. Hij richtte met de terpentine in de richting van aangever waardoor de steekvlam zijn linkerbroekspijp raakte en in brand raakte. Toen aangever in paniek rondjes aan het rennen was, spoot de jongen met het witte vest nog een keer met de terpentine in zijn richting. De terpentine raakte zijn been waardoor het vuur erger werd. In het ziekenhuis werd een brandwond geconstateerd aan zijn onderbeen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 13 april 2008 samen met [verdachte] op het speelveldje aan de Sterrenwacht te Veenendaal was. Dat hij van zijn werk een spuitbus met remmenreiger en een aansteker had meegenomen omdat hij op het speelveldje daarmee een beetje wilde spuiten en aansteken. Dat hij met de spuitbus op tegels heeft gespoten en dit heeft aangestoken. Dat hij de dop van de spuitbus op de grond heeft gezet, daar vloeistof in heeft gespoten en die vervolgens heeft aangestoken. Dat opeens de broek van [slachtoffer 1] in de brand stond en dat, als hij op [slachtoffer 1] heeft gespoten of gericht, dat onbewust is geweest en maar één keer is gebeurd]. [medeverdachte 1] heeft op de terechtzitting verklaard dat hij wist dat de remmenreiniger een brandbare stof is.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 13 april 2008 zag dat [slachtoffer 1] een stomp op zijn rug kreeg van verdachte. Hij heeft verder verklaard dat de brandende dop in de richting van [slachtoffer 1] werd geschoten. Hierna spoot [medeverdachte 1] met de fles op het been van [slachtoffer 1] waardoor de broekspijp enorm ging fikken. Nadat [slachtoffer 1] in het gras ging rollen werden de vlammen minder. [medeverdachte 1] mikte toen weer met de fles op [slachtoffer 1] en spoot weer tegen zijn been. Hierdoor werden de vlammen weer erger en hoger.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 13 april 2008 samen met [medeverdachte 1] naar een speelveldje aan de Sterrenwacht te Veenendaal is gegaan. Dat hij een brandend dopje heeft weggeschopt, dat het dopje tegen het been van [slachtoffer 1] kwam en dat de broek van [slachtoffer 1] brandde. Verdachte heeft verder verklaard dat hij op 13 april 2008 een zwart vest met witte sterretjes droeg.
Ten aanzien van feit 3:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 10 februari 2008 te Veenendaal een fotocamera heeft vernield
Verdachte heeft een deels bekennende verklaring afgelegd.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 10 februari 2008 te Veenendaal met een fotocamera heeft gegooid.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts gegrond op de aangifte van
[benadeelde 1] en op de verklaring van [benadeelde 2] die heeft verklaard dat hij zag dat verdachte de fotocamera,die hij uit de cabine van een kraan had gepakt, in de lucht gooide, dat de fotocamera op de stoep terecht kwam en dat deze kapot was.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1 Primair
hij op 13 april 2008 te Veenendaal, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht op een
speelveldje gelegen aan de Sterrenwacht aldaar, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) opzettelijk
* met een spuitbus met remmenreiniger, in elk geval met een
brandbare (vloei)stof, gespoten
- in de richting en/of de (onmiddellijke) nabijheid van [slachtoffer 1] en op/tegen de
broek van [slachtoffer 1], en/of
- op de grond en/of
vervolgens die remmenreiniger, in elk geval die brandbare
(vloei)stof met een aansteker aangestoken, in elk geval met open
vuur in aanraking gebracht, en/of
* een dop van een spuitbus volgespoten met remmenreiniger, in elk geval met een
brandbare (vloei)stof, en
die dop vervolgens met een aansteker aangestoken, in elk geval met open vuur
in aanraking gebracht, en/of
* de brandende dop tegen, in elk geval in de richting van [slachtoffer 1]
geschopt, en/of
* met een spuitbus met remmenreiniger, in elk geval met een
brandbare (vloei)stof gespoten tegen de brandende broek van [slachtoffer 1],
ten gevolge waarvan (telkens) de remmenreiniger, in elk geval
de brandbare (vloei)stof en de broek(spijp) van die [slachtoffer 1]
vlam vatte en gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daardoor/daarvan (telkens) levensgevaar en gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] te duchten was;
2.
hij op 13 april 2008 te Veenendaal, opzettelijk mishandelend [slachtoffer 1] tegen diens
arm en diens rug heeft gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer 1] pijn heeft ondervonden;
3.
hij op omstreeks 10 februari 2008 te Veenendaal, opzettelijk en wederrechtelijk een fotocamera, toebehorende aan [benadeelde 1], heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk genoemde fotocamera op de grond te gooien en/of te laten
vallen;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op.
feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
feit 2:
Mishandeling.
feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
-een werkstraf voor de duur van 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie met aftrek;
-jeugddetentie voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en de maatregel Hulp & Steun, ook als dat inhoudt ambulante behandeling bij de Gelderse Roos of een soortgelijke instelling. De officier van justitie heeft mede gedeeld dat zij rekening heeft gehouden met het tijdsverloop tussen aanhouding en berechting. .
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit een lagere voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen dan door de officier van justitie geëist.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting.
Verdachte heeft welbewust het risico genomen dat de broek van [slachtoffer 1], die in de buurt stond, vlam vatte door een brandend dopje in de richting van [slachtoffer 1] te schoppen.
Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit, temeer nu degene die daarvan slachtoffer wordt op het moment zelf grote angsten beleeft maar vervolgens gedurende lange tijd psychische en emotionele schade kan ondervinden. De gevolgen van brandstichting kunnen zeer ernstig zijn, zoals het lange tijd ernstige littekens moeten dragen of dat de brandwonden de dood tot gevolg hebben.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkele manier heeft laten zien dat hij begrijpt dat deze gevolgen aanwezig kunnen zijn.
Daarnaast heeft verdachte [slachtoffer 1] mishandeld door hem te stompen en heeft verdachte een fotocamera van een ander vernield en daarmee schade, ongemak en ergernis veroorzaakt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Blijkens zijn strafblad heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan mishandeling en openlijk geweld en liep hij tijdens het plegen van de bewezenverklaarde feiten in een proeftijd.
De Raad voor de Kinderbescherming heeft diverse rapporten over verdachte opgemaakt, laatstelijk op 8 januari 2008 (de rechtbank leest: 8 januari 2009).
De William Schrikker Jeugdreclassering heeft over verdachte gerapporteerd d.d. 11 mei 2009.
Uit dit rapport blijkt dat er zorgen zijn op de leefgebieden school, werk en vrijetijdsbesteding. Indien er meer structuur komt in het leven van [verdachte] en er goede ontwikkelingen komen op deze verschillende leefgebieden in combinatie met therapie en behandeling maakt dat de kans op nieuwe strafbare feiten kleiner.
De jeugdreclassering adviseert een werkstraf met een voorwaardelijke jeugddetentie als stok achter de deur en een verlenging van de maatregel Hulp en Steun met als bijzondere voorwaarde dat [verdachte] een behandeling bij de Gelderse Roos (of een andere instelling) gaat volgen.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van een rapport over verdachte d.d. 24 juni 2008, opgemaakt door drs. A. Laurijssen-Timmers, psycholoog.
Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdende is aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en een oppositioneel-opstandige gedragstoornis, die zich met name in het aangaan van relaties met anderen en door de beperktheid van zijn begrip ervan manifesteert.
Tegen de achtergrond van zijn zwakbegaafdheid met in het bijzonder beperkingen op het gebied van taal en informatieverwerking en het daarmee samenhangend gebrekkige besef en begrip van de wereld om hem heen zou door de rechtbank, indien het aan hem ten laste gelegde bewezen wordt verklaard, gedacht kunnen worden aan een licht verminderd toerekeningsvatbaar verklaren van [verdachte]. De kans op herhaling wordt aanzienlijk geacht.
Indien de feiten bewezen, wordt een voorwaardelijke jeugddetentie geïndiceerd geacht. Naast een wat intensiever jeugdreclasseringscontact in de vorm van een maatregel Hulp en Steun wordt als bijzondere voorwaarde een ambulante behandeling binnen de forensische psychiatrie voorgesteld.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. Mede gelet op de straffen die voor soortgelijke delicten worden opgelegd en gelet op de straf die aan de medeverdachte is opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat naast een voorwaardelijke jeugddetentie een werkstraf voor de duur van 60 uur passend en geboden is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ondergeschikte rol van verdachte tijdens de brandstichting en het tijdsverloop tussen het plegen van de strafbare feiten en het onderzoek ter terechtzitting.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 275,00 voor
feit 3.
De officier van justitie heeft gevraagd de reiskosten tot een bedrag van € 25,00 toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat de schade niet het gevolg is van het handelen van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 25,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 weken jeugddetentie die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter van 18 januari 2008 ten uitvoer zal worden gelegd.
De officier van justitie heeft mede gedeeld dat zij zich niet verzet tegen omzetting van deze straf in een werkstraf van 28 uur.
De raadsman heeft bepleit de vordering af te wijzen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal deze straf omzetten in een werkstraf voor de duur van 28 uren.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77dd, 77ee, 77gg, 157, 300 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van feit 2:
Mishandeling.
Ten aanzien van feit 3:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de William Schrikker Stichting, ook indien dat inhoudt ambulante behandeling bij de Gelderse Roos te Ede of een soortgelijke instelling;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 25,00, bepaalt dat voorzover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 18 januari 2008 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/513905-07 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten 2 weken jeugddetentie;
- bepaalt dat deze ten uitvoer te leggen jeugddetentie zal worden vervangen door een werkstraf van 28 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 14 dagen;
-heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.H. Franckena, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2009.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.