ECLI:NL:RBUTR:2009:BI4891

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602573-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting door minderjarige met ernstige gevolgen voor slachtoffer

Op 26 mei 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die op 13 april 2008 brand heeft gesticht op een speelveldje in Veenendaal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, samen met een medeverdachte, opzettelijk een brandbare stof heeft gebruikt, waardoor de broek van het slachtoffer in brand vloog. Het slachtoffer raakte gewond en moest naar het ziekenhuis voor behandeling van een brandwond aan zijn onderbeen. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangever, medeverdachte en getuigen als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft ook een graafmachine beschadigd en twee fietsen gestolen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een jeugddetentie van vier maanden voorwaardelijk op, met een proeftijd van twee jaar en een werkstraf van 80 uren. Daarnaast werd de verdachte verplicht om zich te houden aan de voorschriften van Bureau Jeugdzorg Utrecht. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor de schade die voortvloeide uit de brandstichting. De rechtbank heeft de zaak behandeld met inachtneming van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd, evenals de persoonlijke situatie van de verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/602573-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 mei 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats] (Bondsrepubliek Duitsland)
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouwe mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 mei 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F.M. van Lenthe, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
samen met een ander brand heeft gesticht waardoor [slachtoffer 1] in gevaar werd gebracht.
Ten aanzien van feit 2:
een graafmachine heeft beschadigd.
Ten aanzien van feit 3en feit 4:
twee fietsen heeft gestolen.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
De raadsvrouwe heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft met vuur gespeeld. Het gevolg, namelijk dat de broek van [slachtoffer 1] vlam vatte doordat [medeverdachte 1] een brandend dopje wegschopte, was voor verdachte redelijkerwijs niet te voorzien.
Evenmin is te bewijzen dat verdachte daarna met de spuitbus in de richting van het slachtoffer heeft gespoten. De spuitbus was leeg, verdachte had het laatste restje in de dop gespoten. Verdachte dient dan ook vrijgesproken te worden.
Ten aanzien van feit 2:
Verdachte ontkent. Er zijn vijf getuigen gehoord. Ondanks de verschillende verklaringen zit er weliswaar voldoende wettig bewijs in het dossier maar de overtuiging ontbreekt echter. Ook voor dit feit dient verdachte vrijgesproken te worden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
De vindplaatsvermeldingen, voorkomend in de navolgende bewijsoverwegingen, verwijzen naar de paginanummering van de in wettelijk vorm opgemaakte processen-verbaal,.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met zijn mededader op 13 april 2008 te Veenendaal brand heeft gesticht waardoor [slachtoffer 1] in gevaar werd gebracht.
Verdachte heeft, hoewel hij heeft verklaard dat het niet de bedoeling was om de broek van [slachtoffer 1] in de brand te steken, wel willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat er brand op de broek van het slachtoffer zou ontstaan door zijn toedoen door in de buurt van [slachtoffer 1] met een brandbare stof te spuiten en deze aan te steken.
De rechtbank heeft gelet op:
- de aangifte van [slachtoffer 1] d.d.14 april 2008;
- de verklaring van [medeverdachte 1];
- de verklaring van [getuige 1];
- de deels bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting en bij de politie.
Aangever heeft verklaard dat hij op 13 april 2008 op een speelveldje bij de Sterrenwacht te Veenendaal was. Een jongen met een wit vest spoot terpentine in het dopje van de terpentinefles en stak dat aan. Het dopje was op de grond gelegd en brandde flink, hij spoot meer terpentine op het brandende dopje waardoor er een enorme steekvlam kwam. Hij richtte met de terpentine in zijn richting waardoor de steekvlam zijn linkerbroekspijp raakte en in brand raakte. Toen aangever in paniek rondjes aan het rennen was, spoot de jongen met het witte vest nog een keer met de terpentine in zijn richting. De terpentine raakte zijn been waardoor het vuur erger werd. In het ziekenhuis werd een brandwond geconstateerd aan zijn onderbeen.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 13 april 2008 samen met [verdachte] op het speelveldje aan de Sterrenwacht te Veenendaal was. [verdachte] heeft toen wat dingen in de brand gestoken met remmenreiniger. [verdachte] heeft ook met de spuitbus in de richting van de jongen gespoten. Nadat [verdachte] het dopje van de spuitbus in de brand had gestoken heeft [medeverdachte 1] dat dopje omgeschopt. Doordat hij tegen het dopje schopte vloog het dopje met de brandbare vloeistof tegen de broekspijp van de jongen. Deze vloog toen in brand. Hij zag dat het vuur op het been van de jongen flink en snel brandde en dat de vlammen tot aan diens heupen kwamen.
[getuige 1] heeft verklaard dat hij op 13 april 2008 zag dat de brandende dop in de richting van [slachtoffer 1] werd geschopt. Hierna spoot [verdachte] met de fles op het been van [slachtoffer 1] waardoor de broekspijp enorm ging fikken. Nadat [slachtoffer 1] in het gras ging rollen werden de vlammen minder. [verdachte] mikte toen weer met de fles op [slachtoffer 1] en spoot weer tegen zijn been. Hierdoor werden de vlammen weer erger en hoger.
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat, als hij onbewust op de jongen heeft gespoten of gericht, dat maar één keer is geweest.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 13 april 2008 samen met [medeverdachte 1] naar een speelveldje aan de Sterrenwacht te Veenendaal is gegaan. Hij had van zijn werk een spuitbus met remmenreiniger en een aansteker meegenomen. Hij wist dat de remmenreiniger een brandbare stof was en wilde als kattenkwaad een fikkie stoken. Hij heeft met de spuitbus in de lucht gespoten, een streep op de grond gespoten en deze aangestoken.
Hij heeft remmenreiniger in de dop van de spuitbus gespoten en dit aangestoken. [medeverdachte 1] trapte het dopje om waarna het tegen de broek van [slachtoffer 1] kwam en de broek vlam vatte.
De verklaring van verdachte dat de spuitbus leeg was nadat hij het dopje had gevuld en deze toen heeft weggegooid, acht de rechtbank in het licht van bovengenoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigende bewezen dat verdachte op 10 februari 2008 te Veenendaal een graafmachine heeft beschadigd, gelet op:
-de aangifte van [benadeelde 1];
-de verklaring van [medeverdachte 1];
-de verklaring van [getuige 2].
Aangever heeft verklaard dat hij op 10 februari 2008 te Veenendaal zag dat op zijn graafmachine graffiti gespoten was. Het waren oranjekleurige spuitvlekken.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij op 10 februari 2008 te Veenendaal zag dat [verdachte] met een spuitbus op de boot ging spuiten.
[getuige 2] heeft verklaard dat hij op 10 februari 2008 te Veenendaal zag dat [verdachte] met een spuitbus op de kraan, de schepbak, de ponton en de brug spoot.
De verklaring van verdachte dat hij de spuitbus wel in zijn handen heeft gehad maar daar niet mee heeft gespoten, acht de rechtbank in het licht van bovengenoemde bewijsmiddelen niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 15 oktober 2008 te Veenendaal twee fietsen heeft gestolen.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 mei 2008 verklaard dat hij op 15 oktober 2008 te Veenendaal twee fietsen heeft weggenomen.
De rechtbank heeft de bewezenverklaringen voorts gegrond op
- de aangifte van [benadeelde 2];
- de aangifte van [benadeelde 3].
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
hij op 13 april 2008 te Veenendaal, meermalen, althans eenmaal,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk brand heeft/hebben gesticht op een
speelveldje gelegen aan de Sterrenwacht aldaar, immers heeft/hebben verdachte
en/of zijn mededader toen aldaar (telkens) opzettelijk
* met een spuitbus met remmenreiniger, in elk geval met een
brandbare (vloei)stof, gespoten
- in de richting en/of de (onmiddellijke) nabijheid van [slachtoffer 1] en op/tegen de
broek van [slachtoffer 1], en/of
- op de grond en in de lucht en/of
vervolgens die remmenreiniger, in elk geval die brandbare
(vloei)stof met een aansteker aangestoken, in elk geval met open
vuur in aanraking gebracht, en/of
* een dop van een spuitbus volgespoten met remmenreiniger, in elk geval met een
brandbare (vloei)stof, en
die dop vervolgens met een aansteker aangestoken, in elk geval met open vuur
in aanraking gebracht, en/of
* de brandende dop tegen, in elk geval in de richting van [slachtoffer 1]
geschopt, en/of
* met een spuitbus met remmenreiniger, in elk geval met een
brandbare (vloei)stof gespoten tegen de brandende broek
van [slachtoffer 1],
ten gevolge waarvan (telkens) de remmenreiniger, in elk geval
de brandbare (vloei)stof en de broek(spijp) van die [slachtoffer 1]
vlam vatte en gedeeltelijk is verbrand,
terwijl daardoor/daarvan (telkens) levensgevaar en gevaar voor zwaar
lichamelijk letsel voor die [slachtoffer 1] te duchten was;
2.
hij op 10 februari 2008 te Veenendaal, opzettelijk en wederrechtelijk een graafmachine, toebehorende aan [benadeelde 1], heeft beschadigd, door toen aldaar opzettelijk en
wederrechtelijk met een spuitbus bevattende een vloeistof vlekken op/tegen die graafmachine te spuiten;
3.
hij op 15 oktober 2008 te Veenendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [benadeelde 2];
4.
hij op 15 oktober 2008 te Veenendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een fiets, toebehorende aan [benadeelde 3];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op.
feit 1 primair:
medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
feit 3 en feit 4:
telkens diefstal
4.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
-een werkstraf voor de duur van 80 uren met aftrek subsidiair 40 dagen jeugddetentie
-een jeugddetentie voor de duur van 4 maanden geheel voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp & Steun.
De officier van justitie heeft mede gedeeld dat zij rekening heeft gehouden met het tijdsverloop.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft bepleit dat de rechtbank een lagere straf zal opleggen. Sinds de schorsing door de rechter-commissaris d.d. 17 april 2008 heeft verdachte hulpverlening gehad. Verdachte is altijd zijn afspraken nagekomen en heeft vrijwillig meegewerkt aan het MST traject.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van brandstichting.
Verdachte heeft met vuur gespeeld en heeft daarbij welbewust het risico genomen dat de broek van [slachtoffer 1], die in de buurt stond, vlam vatte door in de richting van [slachtoffer 1] te spuiten.
Brandstichting is een zeer ernstig strafbaar feit, temeer nu degene die daarvan slachtoffer wordt op het moment zelf grote angsten beleeft maar vervolgens gedurende lange tijd psychische en emotionele schade kan ondervinden. De gevolgen van brandstichting kunnen zeer ernstig zijn, zoals het lange tijd ernstige littekens moeten dragen of dat de brandwonden de dood tot gevolg hebben,
De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij op geen enkele manier heeft laten zien dat hij begrijpt dat deze gevolgen aanwezig kunnen zijn.
Verdachte heeft verder blijk gegeven van gebrek aan respect voor de eigendommen van anderen door verf met een spuitbus op een graafmachine te spuiten en twee fietsen te stelen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op het volgende.
Blijkens zijn strafblad heeft verdachte zich eerder schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in 2007.
De Raad voor de Kinderbescherming en Bureau Jeugdzorg hebben rapporten over verdachte opgemaakt op respectievelijk 17 april 2008 en 23 april 2009.
Bureau Jeugdzorg adviseert om [verdachte] een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. Hierbij neemt Bureau Jeugdzorg tevens in overweging dat [verdachte] een MST traject goed heeft afgerond.
Daarnaast adviseert Bureau Jeugdzorg om [verdachte] een voorwaardelijke straf op te leggen met een proeftijd van twee jaar gedurende welke [verdachte] begeleid zal worden in het kader van de Maatregel Hulp en Steun.
De rechtbank heeft verder kennis genomen van een rapport d.d. 10 juli 2008, opgemaakt door mr. drs. R.A. Sterk, psycholoog.
Uit dit rapport blijkt dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens is geconstateerd. Wel is er sprake van ouder-kind relatieproblematiek, waarbij moeder overbeschermend is naar zoon en hem klein houdt, waardoor zijn ontwikkeling naar zelfstandigheid wordt belemmerd.
Betrokkene moet in staat worden geacht om de wederrechtelijkheid van zijn handelen in te kunnen zien en hij moet ook in staat worden geacht om dienovereenkomstig bovengenoemd inzicht zijn wil in vrijheid te kunnen bepalen. De rechtbank wordt geadviseerd om betrokkene ten aanzien van het ten laste gelegde volledig toerekeningsvatbaar te achten.
Vanuit het oogpunt van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van de persoonlijkheid van betrokkene is het mogelijk om de losmaking van betrokkene van zijn moeder in het kader van een maatregel hulp en steun door de reclassering bespreekbaar te maken. Een dergelijk kader vormt tevens een externe druk om betrokkene op het rechte pad te houden.
De rechtbank neemt de conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de hare.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de initiërende rol van verdachte tijdens de brandstichting, het feit dat de diefstal van twee fietsen plaatsvond in de periode dat hij uit de voorlopige hechtenis was geschorst en het tijdsverloop tussen het plegen van de strafbare feiten en het onderzoek ter terechtzitting.
6 De benadeelde partijen
De benadeelde partij [benadeelde 1] vordert een schadevergoeding van € 275,00 voor feit 2.
De officier van justitie heeft gevraagd de reiskosten tot een bedrag van € 25,00 toe te wijzen en de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk te verklaren.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat de benadeelde partij primair niet-ontvankelijk is in haar vordering. Subsidiair kan zij zich vinden in de eis van de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 25,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert een schadevergoeding van € 96,50 voor feit 4.
De raadsvrouwe is, met de officier van justitie, van mening dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in haar vordering omdat deze niet duidelijk is.
De rechtbank acht de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 157, 310 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk brand stichten, terwijl levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Ten aanzien van feit 2:
Opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen;
Ten aanzien van feit 3 en feit 4:
telkens diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 40 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling jeugdreclassering
- draagt deze jeugdreclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 25,00, bepaalt dat voorzover dit bedrag door zijn mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.(BP.20)
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- heft het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het onherroepelijk worden van dit vonnis.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van M.C.H. Franckena, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 mei 2009.
Mr. Schoenmakers is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.