ECLI:NL:RBUTR:2009:BI4105

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247652 / HA ZA 08-838
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afgebroken onderhandelingen en ongerechtvaardigde verrijking in bouwproject

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, hebben de besloten vennootschappen Thinking Steel B.V. en [bedrijf A] een vordering ingesteld tegen BMA Nederland B.V. naar aanleiding van afgebroken onderhandelingen over een bouwproject voor Agro Food Corporation s.a.r.l. (Blanky) in Algerije. De rechtbank heeft vastgesteld dat BMA in 2004 in onderhandeling is getreden met Blanky voor de bouwopdracht en dat BMA en [bedrijf A] afspraken hebben gemaakt over de rolverdeling in het project. Thinking Steel, opgericht in november 2005, claimt dat zij de onderhandelingspositie van [bedrijf A] heeft overgenomen en dat BMA onrechtmatig heeft gehandeld door de onderhandelingen af te breken en niet tot ondertekening van de overeenkomst over te gaan.

De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden rondom de onderhandelingen en de gemaakte afspraken zorgvuldig onderzocht. Het oordeel van de rechtbank was dat er geen bewijs was dat BMA opzettelijk de onderhandelingen met Thinking Steel heeft afgebroken met de bedoeling hen uit te sluiten. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onrechtmatige daad van BMA en dat de vorderingen van Thinking Steel en [bedrijf A] niet konden worden toegewezen. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen ongerechtvaardigde verrijking was, omdat er geen bewijs was dat BMA onterecht heeft geprofiteerd van de door Thinking Steel geleverde informatie.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van Thinking Steel en [bedrijf A] afgewezen en hen hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van BMA, die zijn begroot op EUR 8.784,00. Dit vonnis is uitgesproken op 29 april 2009 door mr. M. Ramsaroep.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
247652 / HA ZA 08-83829 april 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 247652 / HA ZA 08-838
Vonnis van 29 april 2009
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
THINKING STEEL B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. C.A.M. Swagemakers,
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[bedrijf A].,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat: mr. C.A.M. Swagemakers,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BMA NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Woerden,
gedaagde,
advocaat: mr. A.R.A.L. Norenburg.
Partijen zullen hierna Thinking Steel, [bedrijf A] en BMA genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
• het tussenvonnis van 18 juni 2008;
• het proces-verbaal van comparitie van 10 oktober 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De juiste statutaire naam van Thinking Steel is Thinking Steel International B.V. Thinking Steel is begin november 2005 opgericht. Thinking Steel en [bedrijf A] hebben dezelfde grootaandeelhouder en dezelfde bestuurder, te weten de heer [A] (hierna te noemen: [A]).
2.2. Thinking Steel en [bedrijf A] leggen zich toe op het ontwerpen, oprichten en (ver)bouwen van bedrijfshallen en kantoren.
2.3. BMA exploiteert een bedrijf dat zich toelegt op het fabriceren en ontwikkelen van machines alsmede de ontwikkeling en fabricage van industriële verwerkingslijnen.
2.4. BMA is in 2004 in onderhandeling getreden met Agro Food Corporation s.a.r.l. gevestigd te Algerije (hierna te noemen: Blanky) om een bouwopdracht ter zake van een fabriek voor behandeling en verwerking van aardappels in Algerije (hierna te noemen: het project) te verkrijgen. BMA heeft aan Blanky kenbaar gemaakt dat zij de bouwopdracht voor dit project als hoofdaannemer wilde verkrijgen. BMA zou met betrekking tot dit project slechts de bouw van productielijnen zelf uitvoeren. Voor de bouw van de overige onderdelen van het project heeft zij andere ondernemers benaderd.
2.5. BMA is op of rond 9 december 2004 in onderhandeling getreden met [bedrijf A] over de bouw van onderdelen van het project. BMA was geïnteresseerd in [bedrijf A] als onderaannemer voor de bouw van een vrieshuis, een gebouw voor aardappelopslag en/of een fabrieksgebouw. Voor het bouwen van andere onderdelen van het project heeft BMA andere onderaannemers benaderd, zoals Elbe Maschinenbau GmbH (hierna te noemen: Elbe) en Agricultural Production & Handling B.V. (hierna te noemen: APH).
2.6. BMA en [bedrijf A] hebben afgesproken dat in het geval Blanky de bouwopdracht voor het project aan BMA zou verstrekken, BMA als hoofdaannemer en [bedrijf A] als een van de onderaannemers van BMA zou optreden. In het kader van deze afspraak (hierna te noemen: de afspraak) en op verzoek van BMA heeft [bedrijf A] (in de persoon van [A]) op 11 juli 2005 de volgende schriftelijke verklaring – door partijen ook aangeduid als de verklaring van preferred suppliership – ondertekend:
“(…) Ondergetekende, de heer [A], (…) verklaart hierbij dat [bedrijf A]. inzake het project “Groupe Blanky”, (…) uitsluitend aanbiedingen zal uitbrengen aan BMA Nederland B.V. en niet aan ander partijen en/of Groupe Blanky zonder de schriftelijke goedkeuring van BMA Nederland b.v..
In geval van opdrachtverstrekking door Groupe Blanky aan BMA zal BMA als hoofdleverancier en[bedrijf A] als onderleverancier optreden. (…)”
2.7. Bij emailbericht van 13 januari 2006 heeft BMA aan [A] onder meer het volgende bericht:
“(…) De BMA directie heeft besloten dat we niet het gehele project gaan doen maar ons alleen inlaten met onze core business. Blanky heeft hier begrip voor maar alleen onder de conditie dat wij 2, maximaal 3 partijen aanwijzen die in staat zijn zelfstandig de overige zaken aan te bieden.
Nu zijn wij van mening dat het voor jullie absoluut mogelijk is om zelfstandig een aanbieding te maken aan Blanky. Blanky is ook zeer geïnteresseerd in het feit dat jullie eventueel bereid zouden zijn om de fabriekshal eventueel aan te bieden. (…)
Zoals wij het nu zien hebben we het volgende schema:
eind week 3 moeten wij (BMA) partners gevonden hebben die in staat zijn zelfstandig te kunnen leveren in Algerije.
eind week 4 moeten de individuele aanbiedingen klaar zijn. (Jullie aanbieding is in principe al klaar, alleen kijken naar de prijzen)
week 5, overleg met alle betrokken partijen. dit zijn BMA, [A], APH en een duitse firma die voor utilities zorgt.
week 6, gezamenlijk naar de klant om het project door te nemen, scope of supply vast te stellen. (…)”
2.8. Op 7 februari 2006 heeft Thinking Steel offertes naar Blanky verzonden ter zake van de bouw van een vrieshuis en een gebouw voor aardappelopslag.
2.9. Van donderdag 8 februari tot en met zondag 11 februari 2006 hebben in Algerije onderhandelingen over de bouw van het project plaatsgevonden tussen Blanky, BMA, Thinking Steel, APH en Elbe. Daarbij zijn de door Thinking Steel opgestelde documenten zoals offertes en tekeningen, bekeken en besproken. Op 11 februari 2006 heeft Blanky een door haar in het Frans opgestelde overeenkomst, te sluiten tussen Blanky en BMA (hierna te noemen: de overeenkomst), alsmede een in het Frans opgestelde verklaring met als kop – vertaald in het Nederlands – “Technische en technologische verantwoording binnen het project” (hierna te noemen: de verklaring) ter ondertekening aan BMA voorgelegd. Deze stukken heeft BMA niet heeft ondertekend.
2.10. Op 21 februari 2006 heeft BMA aan [A] medegedeeld dat in het weekend van 18 en 19 februari 2006 Blanky met BMA heeft gesproken over een door Elbe gedane totale aanbieding ter zake van de bouw van het project, met uitzondering van de bouw van het werk dat BMA had aangeboden (te weten de bouw van drie productielijnen), en dat Elbe zich bereid heeft verklaard om de projectverantwoordelijkheid op zich te nemen. In dat weekend heeft Blanky een overeenkomst met BMA gesloten ter zake van de bouw en levering van de productielijnen, en een overeenkomst met Elbe gesloten over de bouw van de overige onderdelen van het project.
2.11. BMA en Blanky hebben noch met [bedrijf A] noch met Thinking Steel gecontracteerd.
2.12. Bij brief van 10 maart 2006 heeft Thinking Steel BMA aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden en nog te lijden schade.
3. Het geschil
3.1. Thinking Steel en [bedrijf A] vorderen:
a. een verklaring van recht dat BMA op de rechtsgronden vermeld in de dagvaarding jegens Thinking Steel en [bedrijf A] aansprakelijk is voor de schade die Thinking Steel en [bedrijf A] hebben geleden;
b. veroordeling van BMA om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Thinking Steel en [bedrijf A] te betalen de som van EUR 316.041,85, zijnde de vergoeding van de door Thinking Steel en [bedrijf A] gemaakte voorbereidingskosten, althans BMA te veroordelen tot vergoeding van de door Thinking Steel en [bedrijf A] geleden schade ter zake van de door hen gemaakte kosten ten belope van een bedrag door de rechtbank in goede justitie vast te stellen, alsmede de gevorderde c.q. toe te wijzen bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van 21 februari 2006, zijnde de datum waarop BMA definitief met uitsluiting van Thinking Steel en [bedrijf A] met Blanky heeft gecontracteerd, tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal oordelen tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
c. veroordeling van BMA om aan Thinking Steel en [bedrijf A] te vergoeden de gederfde winst op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de datum van 21 februari 2006 tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie zal oordelen tot aan de dag der algehele voldoening, althans met ingang van de datum der dagvaarding tot aan de dag der algehele voldoening;
d. veroordeling van BMA in de kosten van dit geding.
3.2. BMA voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vorderingen van Thinking Steel en [bedrijf A].
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Ter beoordeling ligt in de eerste plaats voor of BMA slechts met één van eiseressen dan wel met elk van hen onderhandelingen heeft gevoerd, dan wel bepaalde afspraken heeft gemaakt.
4.2. Thinking Steel en [bedrijf A] hebben aangevoerd dat na de oprichting van Thinking Steel zij aan al hun handelrelaties, zo ook aan BMA, bij brief hebben laten weten dat Thinking Steel de internationale overeenkomsten van [bedrijf A] overneemt. Zo heeft [bedrijf A] haar uit de afspraak voortvloeiende rechtsverhouding tot BMA aan Thinking Steel overgedragen. Tevens heeft Thinking Steel de onderhandelingspositie van [bedrijf A] met betrekking tot het project ingenomen. Hiermee is BMA in de persoon van de heer [B] op 23 november 2005 akkoord gegaan.
4.3. BMA betwist dat zij een brief van [bedrijf A] en/of Thinking Steel heeft ontvangen met de mededeling dat Thinking Steel de internationale overeenkomsten van [bedrijf A] overneemt, en dat zij met contractsovername akkoord is gegaan. Tevens betwist BMA dat Thinking Steel de onderhandelingspositie van [bedrijf A] heeft ingenomen.
4.4. Indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Thinking Steel na haar oprichting in november 2005 de tussen [bedrijf A] en BMA gemaakte afspraken c.q. overeenkomsten alsmede de rechts- en onderhandelingspositie van [bedrijf A] in relatie tot BMA heeft overgenomen, en dat BMA op 23 november 2005 daarmee akkoord is gegaan, dan heeft het volgende te gelden.
4.5. Ter beoordeling ligt voor of BMA onrechtmatig jegens Thinking Steel heeft gehandeld door op 21 februari 2006 de onderhandelingen met Thinking Steel af te breken. De rechtbank is van oordeel dat van het op 21 februari 2006 onrechtmatig afbreken van onderhandelingen met Thinking Steel door BMA geen sprake is. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
4.6. Tussen partijen is niet in geschil is dat de onderhandelingen die tot 13 januari 2006 tussen (eerst [bedrijf A] en later) Thinking Steel en BMA zijn gevoerd, zagen op de totstandkoming van een overeenkomst van onderaanneming van werk tussen ([bedrijf A] c.q.) Thinking Steel en BMA, waarbij BMA als hoofdaannemer zou optreden en ([bedrijf A] c.q.) Thinking Steel als een van de onderaannemers van BMA. Uit de stellingen van partijen volgt voorts dat de onderhandelingen die na 13 januari 2006 zijn gevoerd, zagen op de totstandkoming van een overeenkomst van aanneming van werk tussen elk van de aannemers (te weten BMA, Thinking Steel, APH en Elbe) met Blanky. Na 13 januari 2006 heeft BMA met Blanky onderhandeld over de opdracht voor de bouw van de productielijnen, en heeft Thinking Steel met Blanky onderhandeld over de opdracht voor de bouw van het vrieshuis en een gebouw voor aardappelopslag. Niet is gesteld dan wel gebleken dat Thinking Steel na 13 januari 2006 met BMA onderhandelingen heeft gevoerd over de opdracht die BMA voor de bouw van de productielijnen wilde binnenhalen, in de zin dat Thinking Steel een of meer onderdelen van die productielijnen als onderaannemer van BMA zou bouwen. Evenmin is gesteld dan wel gebleken dat BMA en Thinking Steel na 13 januari 2006 onderhandelingen hebben gevoerd c.q. afspraken hebben gemaakt inhoudend dat BMA alleen de opdracht voor de bouw van de productielijnen mocht accepteren, indien Blanky tevens met Thinking Steel een overeenkomst inzake de bouw van het vrieshuis en/of en een gebouw voor aardappelopslag zou sluiten. Dit betekent dat in ieder geval vanaf 13 januari 2006 geen sprake meer was van onderhandelingen tussen Thinking Steel en BMA over een tussen hen te sluiten overeenkomst, zodat om die reden van het op 21 februari 2006 (onrechtmatig) afbreken van onderhandeling tussen BMA en Thinking Steel geen sprake kan zijn. De omstandigheid dat BMA en Thinking Steel ná 13 januari 2006 nog contact met elkaar hebben gehad over het project en BMA de informatiestroom tussen Blanky en Thinking Steel is blijven verzorgen, in welk verband kenbaar is gemaakt welke stukken Thinking Steel in het kader van de door haar beoogde overeenkomst met Blanky nog aan Blanky diende te verstrekken, leidt niet tot een ander oordeel. Ook de omstandigheid dat Thinking Steel op of rond 21 februari 2006 erop vertrouwde dat enige overeenkomst tot stand zou komen, is geen reden om tot een ander oordeel te komen. Immers, gezien hetgeen hierboven is overwogen kan dit vertrouwen alleen zien op een tussen Thinking Steel en Blanky te sluiten overeenkomst, en niet op een tussen Thinking Steel en BMA te sluiten overeenkomst.
4.7. [bedrijf A] en Thinking Steel betogen voorts dat BMA onrechtmatig jegens Thinking Steel heeft gehandeld door op 11 februari 2006 niet tot ondertekening van de overeenkomst en de verklaring over te gaan, met de vooropgezette bedoeling om in het weekend van 18 en 19 februari 2006 tezamen met Elbe op basis van de door ([bedrijf A] en) Thinking Steel opgestelde dan wel vervaardigde tekeningen, het bestek en andere documenten de bouwopdracht voor het gehele project binnen te halen. Immers, op 11 februari 2006 was tussen de aanwezige aannemers overeenstemming bereikt over alle details en voorwaarden van de overeenkomst, en Blanky wilde met iedere op dat moment in Algerije aanwezige aannemer (BMA, Thinking Steel, APH en Elbe) een overeenkomst inzake aanneming van werk sluiten, mits BMA de projectcoördinatie op zich zou nemen als in de verklaring is verwoord. BMA heeft op 11 februari 2006 geweigerd om de overeenkomst en de verklaring te ondertekenen en als reden voor weigering aangegeven dat zij de projectcoördinatie niet op zich wil nemen en dat de vertegenwoordiger van BMA niet tekeningsbevoegd was. Hiermee heeft zij willen voorkomen dat Blanky op 11 februari 2006 met iedere aannemer een overeenkomst van aanneming van werk zou sluiten, terwijl zij de taak van projectcoördinator wel degelijk op zich wilde nemen en de vertegenwoordiger van BMA wel tekeningsbevoegd was.
4.8. Ook in dit betoog worden [bedrijf A] en Thinking Steel niet gevolgd. Immers, anders dan [bedrijf A] en Thinking Steel stellen, ziet de inhoud van de verklaring niet alleen op de projectcoördinatie, maar ook op de verantwoordelijkheid voor (de technische kwaliteit van) het project zoals BMA heeft gesteld. De projectverantwoordelijkheid betreft een van de kernpunten ter zake van de bouw van het project. Niet in geschil is dat BMA reeds op 13 januari 2006 kenbaar heeft gemaakt dat zij die verantwoordelijkheid voor het project niet meer heeft willen dragen. Dat daarin in de periode na 13 januari 2006 verandering is gekomen, is gesteld noch gebleken. Dit betekent dat op 11 februari 2006 tussen Blanky en BMA geen overeenstemming bestond over een van de kernpunten ter zake van een tussen hen te sluiten overeenkomst en BMA niet gehouden was om de projectverantwoordelijkheid alsnog op zich te nemen, zodat het de vertegenwoordiger van BMA vrij stond om op dat moment niet tot ondertekening van de verklaring en de overeenkomst over te gaan. Het vertrouwen aan de zijde van Thinking Steel dat op dat moment enige overeenkomst tot stand zou komen, is derhalve niet terecht.
4.9. Met inachtneming van het voormelde ziet de rechtbank geen aanleiding om [bedrijf A] en Thinking Steel in hun stelling te volgen dat BMA op 11 februari 2006 met de vooropgezette bedoeling om Thinking Steel en de andere aannemers (met uitzondering van Elbe) van het project uit te sluiten, niet tot ondertekening van de overeenkomst en de verklaring is overgegaan. Hierbij heeft de rechtbank tevens in aanmerking genomen, dat gesteld noch gebleken is dat BMA na 11 februari 2006 alsnog de projectverantwoordelijkheid voor het project voor haar rekening heeft genomen. De omstandigheden:
• dat BMA tot 17 februari 2006 steeds haar vertrouwen in de totstandkoming van een overeenkomst met Blanky heeft uitgesproken;
• dat BMA aan [bedrijf A] en/of Thinking Steel kenbaar heeft gemaakt welke tekeningen, offertes en andere documenten zij ten aanzien van onderdelen van het project dienden op te stellen om Blanky tot het verstrekken van een (deel)opdracht over te halen;
• dat alleen [bedrijf A] en APH een verklaring van “preferred suppliership” hebben ondertekend, terwijl Elbe dat om haar moverende redenen niet heeft gedaan; en
• dat Blanky in het weekend van 18 en 19 februari 2006 de opdracht voor de bouw van het project aan Elbe en BMA heeft verstrekt,
zijn ontoereikend om de gestelde vooropgezette bedoeling aan de zijde van BMA aan te nemen. Nu overigens geen feiten en/of omstandigheden zijn gesteld die het oordeel rechtvaardigen dat er sprake is geweest van een vooropgezette bedoeling van BMA, verwerpt de rechtbank de stelling van [bedrijf A] en Thinking Steel dat daarvan sprake is geweest.
4.10. Voorts ligt ter beoordeling voor of BMA in relatie tot Thinking Steel ongerechtvaardigd is verrijkt.
4.11. [bedrijf A] en Thinking Steel stellen dat BMA op onrechtmatige wijze heeft geprofiteerd van de door Thinking Steel vervaardigde stukken (prijsopgaven, tekeningen en het bestek), doordat deze stukken in het bezit van Elbe zijn gekomen. Volgens [bedrijf A] en Thinking Steel is het aannemelijk dat BMA deze stukken rechtsreeks heeft doorgeleid aan Elbe, nu Elbe zonder deze stukken geen gedegen offerte aan Blanky kon uitbrengen. Vermoedelijk hebben Elbe en BMA hierdoor goedkoper aan Blanky kunnen offreren, waardoor zij de opdracht voor het project hebben kunnen verkrijgen, aldus [bedrijf A] en Thinking Steel.
4.12. Nog los van de omstandigheid dat voormelde stelling van [bedrijf A] en Thinking Steel is gebaseerd op niet onderbouwde aannames en vermoedens, terwijl niet vaststaat of Elbe (al dan niet) door tussenkomst van BMA in het bezit van de stukken van Thinking Steel is gekomen en deze heeft gebruikt om haar offerte op te stellen, is de rechtbank mede gelet op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1999, NJ 2000/185, van oordeel dat indien veronderstellenderwijs wordt aangenomen dat Elbe de door Thinking Steel vervaardigde stukken heeft gebruikt, geen sprake is van ongerechtvaardigd gebruik van deze stukken. Immers, het is in beginsel niet ongeoorloofd om van informatie gebruik te maken die in het kader van onderhandelingen over een mogelijke samenwerking wordt uitgewisseld. Dit is anders indien over het gebruik van deze informatie afspraken zijn gemaakt, toezeggingen zijn gedaan dan wel ten aanzien van de uitgewisselde informatie een geheimhoudingsplicht geldt, die niet zijn c.q. is nagekomen. Echter, daaromtrent is in het onderhavige geval niets gesteld noch is daarvan gebleken, zodat er onvoldoende feiten en/of omstandigheden zijn aangevoerd die het oordeel rechtvaardigen dat sprake is van ongerechtvaardigde verrijking door ongeoorloofd gebruik van informatie en stukken.
4.13. Verder dient beoordeeld te worden of BMA tekort is geschoten in de nakoming van de afspraak als vermeld onder nummer 2.6. van dit vonnis. De rechtbank is van oordeel dat van schending van deze afspraak geen sprake is. Aan dit oordeel ligt het volgende ten grondslag.
4.14. BMA heeft zich jegens ([bedrijf A] c.q.) Thinking Steel verplicht om met Thinking Steel te contracteren indien BMA als hoofdleverancier/-aannemer de opdracht voor de bouw van het project van Blanky zou verkrijgen. In dat geval zal Thinking Steel als onderaannemer optreden.
4.15. Niet in geschil is dat het vanaf 13 januari 2006 voor Thinking Steel duidelijk was dat iedere aannemer voor zich zou contracteren met Blanky, en dat BMA niet meer als hoofdaannemer met betrekking tot het gehele project zou optreden. Zoals hiervoor reeds is overwogen was vanaf deze datum van een potentieel onderaannemerschap in relatie tot BMA met betrekking tot de bouw van het project geen sprake meer. Dit hebben [bedrijf A] en Thinking Steel bij dagvaarding ook onderkend. Tegen deze wijziging van omstandigheden heeft Thinking Steel niet geprotesteerd. Zij heeft er zelfs mee ingestemd. Dit blijkt onder meer uit de omstandigheid dat Thinking Steel een op 7 februari 2006 door haar opgestelde offerte ter zake van de bouw van een deel van het project, te weten een gebouw voor aardappelopslag en een vrieshuis, rechtstreeks aan Blanky heeft uitgebracht. Dit betekent dat van een situatie waarin BMA volgens de afspraak gehouden is om met Thinking Steel te contracteren geen sprake is, zodat om die reden niet van schending van de afspraak kan worden gesproken.
4.16. [bedrijf A] en Thinking Steel stellen tot slot dat de door hen geschetste gang van zaken met zich brengt dat BMA op grond van de redelijkheid en billijkheid gehouden is om de door Thinking Steel gemaakte kosten alsmede de winstderving te vergoeden. Echter, zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, en met inachtneming van hetgeen onder nummer 4.5. tot en met 4.15. van dit vonnis is overwogen ziet de rechtbank niet in waarom BMA toch gehouden zou zijn om de door Thinking Steel gemaakte kosten en haar winstderving te vergoeden, zodat de rechtbank om die reden voormelde stelling van [bedrijf A] en Thinking Steel verwerpt.
4.17. Gezien het voorgaande komen geen van de [bedrijf A] en Thinking Steel ingestelde vorderingen voor toewijzing in aanmerking.
4.18. Thinking Steel en [bedrijf A] zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van BMA worden begroot op:
- vast recht EUR 4.784,00
- salaris advocaat EUR 4.000,00 (2,0 punten × tarief EUR 2.000,00)
Totaal EUR 8.784,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Thinking Steel en [bedrijf A] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van BMA tot op heden begroot op EUR 8.784,00,
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.
w.g. griffier w.g. rechter