parketnummer: 16/600034-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 april 2009
[verdachte]
geboren op [1963] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen)
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouwe mr. L.C. Griffioen-Wennekers, advocaat te Waddinxveen
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 april 2009, waarbij de officier van justitie, mr. F.H. Charbon, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [benadeelde] te doden danwel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een mes te steken.
Voorts wordt verdachte verweten dat hij heeft geprobeerd [benadeelde] (zwaar) lichamelijk letsel toe te brengen door hem met een fles op het hoofd te slaan.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van het (voorwaardelijk) opzet bij verdachte. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte zich heeft verweerd tegen aanvallen van het slachtoffer in pogingen om een ruzie tussen aangever en [naam] te beslechten.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Aan de hand van de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting en de aangifte door [benadeelde], stelt de rechtbank het volgende vast.
De aangever heeft bij de politie verklaard dat hij op 7 januari 2009 te Utrecht door verdachte met een flesje op het hoofd is geslagen, hetgeen door verdachte ter terechtzitting is erkend. Uit de verklaring die verdachte op 8 januari 2009 ten overstaan van de politie heeft afgelegd, blijkt dat verdachte vervolgens achter [naam] stond en dat hij met een mes dat hij in handen had naar aangever heeft uitgehaald, nadat deze met fietsten gooide. Op 15 januari 2009 heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij zich herinnert dat hij aangever in de rug heeft gestoken. Bij aangever zijn een steekwond in de borstkas, een klaplong en een doorsnijding van de slagader in de borstkaswand vastgesteld.
Verdachte heeft bewust de keuze gemaakt een mes bij zich te dragen. Vervolgens heeft hij het mes uit zijn achterzak gehaald, met een mes in zijn handen uitgehaald naar aangever en deze daarbij ook in de borststreek en de rug geraakt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de borststreek een zeer kwetsbare plek van het lichaam is. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het is aan omstandigheden, buiten de wil van verdachte gelegen, te danken dat het slachtoffer niet is overleden. De rechtbank verwerpt het verweer dat er geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet. Dit geldt naar het oordeel van de rechtbank mutatis mutandis evenzeer voor het slaan met het bierflesje op het hoofd van aangever.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 7 januari 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet een mes, in de borst(streek) en de rug van die [benadeelde] heeft gestoken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
op 7 januari 2009 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
met een fles op het (achter)hoofd van die [benadeelde] heeft geslagen, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 1 primair en 2 primair telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
4.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
1 primair:
Poging tot doodslag;
2 primair:
Poging tot zware mishandeling.
4.2 De strafbaarheid van verdachte
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat ten aanzien van zowel het onder 1 als het onder 2 tenlastegelegde sprake is van noodweerexces. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in een waas van angst dat aangever hem met een mes aanviel in een opwelling met een flesje heeft geslagen om aangever af te weren en een mes heeft gepakt en daarmee heeft gezwaaid. Dit leidt ertoe dat verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, aldus de verdediging.
De rechtbank onderscheidt twee situaties waarin het door de verdediging gedane beroep op noodweerexces ziet; de situatie waarin – kort gezegd – aangever door verdachte met een fles op het hoofd is geslagen en de situatie waarin aangever door verdachte met een mes is gestoken.
Ten aanzien van de eerste situatie overweegt de rechtbank dat er naar haar oordeel geen sprake meer was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, voor zover daarvan al sprake is geweest. Verdachte heeft op 15 januari 2009 tegenover de politie verklaard dat hij, nadat hij klappen had gekregen, rustig bleef en bezig was [naam] bij aangever weg te halen. Verdachte heeft aangever met de fles op het achterhoofd geslagen op het moment dat aangever wegdraaide.
Ten aanzien van de tweede situatie overweegt de rechtbank dat verdachte eerst nadat hij op 9 januari 2009 door de rechter-commissaris is gehoord, heeft verklaard dat hij dacht dat hij door aangever met een mes werd aangevallen, omdat hij deze een beweging achter diens rug zag maken, als ware het dat een mes werd gepakt. Niet aannemelijk is geworden dat aangever ook daadwerkelijk een mes bij zich had. Evenmin is aannemelijk geworden dat verdachte handelde vanuit hevige angst voor aangever, zoals door de verdediging is betoogd. Tegenover de politie en bij de rechter-commissaris heeft verdachte geen melding gemaakt van de gestelde hevige angst voor aangever.
De rechtbank verwerpt, gelet op het voorgaande, het beroep op noodweerexces. Omdat ook voor het overige niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit, is verdachte strafbaar.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank toch aan strafoplegging mocht toekomen, heeft de verdediging verzocht daarbij rekening te houden met het advies van de reclassering.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
In het bovenstaande zijn in dit vonnis reeds de omstandigheden genoemd waaronder de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag en aan een poging tot zware mishandeling. Dat het slachtoffer geen ernstigere verwondingen heeft opgelopen, mag gezien de plaats van de verwondingen een wonder genoemd worden. Dat aangever niet is overleden, is niet aan verdachte te danken. Dit soort misdrijven versterken de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 6 maart 2009, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
In het voorlichtingsrapport van Novadic-Kentron, verslavingsreclassering d.d. 14 april 2009 is geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. Alles afwegende is de rechtbank evenwel van oordeel dat met een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden kan worden volstaan. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat aannemelijk is dat ook aangever een substantieel aandeel had in het ontstaan en het voortduren van de confrontatie. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en wordt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk.
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 3.304,26 voor de feiten 1 en 2.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Voor zover de gevorderde immateriële schade dit bedrag te boven gaat, acht de rechtbank de vordering niet eenvoudig van aard. Daartoe is van belang dat niet eenvoudig is vast te stellen in welke mate sprake is van medeschuld aan de zijde van aangever.
De rechtbank acht de gevorderde materiële schade met betrekking tot de posten ‘ambulancedienstverlening’ en ‘medicijnen’ niet eenvoudig van aard. Niet duidelijk is om welke reden deze kosten niet door de zorgverzekering worden vergoed. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Voor zover de vordering niet-ontvankelijk wordt verklaard, kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan verdachte van de onder de nummers 1-7 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde goederen, omdat verdachte redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal de teruggave gelasten aan [benadeelde] van de onder de nummers 8-10 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde goederen, omdat [benadeelde] redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 45, 57, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 4.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] van € 1.000,00 ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 1.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de onder de nummers 1-7 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde goederen;
- gelast de teruggave aan [benadeelde] van de onder de nummers 8-10 op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde goederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 april 2009.
Mr. Schwillens is niet in de gelegenheid dit vonnis te tekenen.