beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 260006 / FA RK 08-7612
Beschikking van 29 april 2009
DE OFFICIER VAN JUSTITIE,
[kind],
geboren op [2005] te [geboorteplaats],
met als overige belanghebbende(n)
DE AMBTENAAR VAN DE BURGERLIJKE STAND,
gemeente Utrecht,
[X],
en
[Y],
echtelieden,
wonende te [woonplaats], gemeente Utrecht,
nader te noemen de ouders.
1. Verloop van de procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van het ter griffie ingediende verzoekschrift met bijlagen van de officier van justitie in het arrondissement Utrecht (nr. UT/4217/1646).
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 31 maart 2009. Hierbij zijn verschenen: de ouders en de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Utrecht, mevrouw [naam] (hierna: de ABS).
- Op 8 november 2004 is een akte van erkenning opgemaakt onder nummer U1318 waarbij tevens is gekozen voor de geslachtsnaam [Z].
- Op [2005] is te [geboorteplaats] geboren [kind] (hierna: [kind]).
- Met betrekking tot de geboorte van voornoemde minderjarige is op [2005]
een geboorteakte opgemaakt onder nummer 1U1251 van het jaar 2005.
- Voormelde akte is ingeschreven in het register van geboorten van de gemeente
[geboorteplaats] van het jaar 2005.
- Op 30 maart 2005 is bij de griffier van het Kantongerecht te Utrecht een verzoek
van de ouders binnengekomen tot aantekening van gezamenlijk gezag over [kind].
- Op 1 april 2005 is bij Koninklijk besluit met nr. 05.001179 de geslachtsnaam van
de vader gewijzigd van [Z] in [X].
- Op 5 april 2005 is door de griffier van het Kantongerecht te Utrecht het
gezamenlijk gezag in het gezagregister aangetekend.
- Op 22 april 2005 is een latere vermelding aan de geboorteakte toegevoegd dat,
tengevolge van de geslachtsnaamwijziging van de vader de geslachtsnaam van het kind ook gewijzigd is in [X].
3. Beoordeling van het verzochte
Het openbaar ministerie heeft verbetering verzocht van de geslachtsnaam van de minderjarige in de voormelde geboorteakte van [X] in [Z]. Uit de overgelegde stukken is namelijk gebleken dat vader op het moment dat zijn geslachtsnaam bij Koninklijk besluit werd gewijzigd, nog niet het gezag over de minderjarige had.
De ouders hebben ter terechtzitting medegedeeld het niet eens te zijn met het verzoek van de officier van justitie tot verbetering van de geslachtsnaam van [kind]. Het is steeds de bedoeling van de ouders geweest dat [kind] de geslachtsnaam [X] van zijn vader zou krijgen. Mede daarom hebben zij bij de erkenning van de ongeboren vrucht door de vader hun gezamenlijke keuze voor zijn geslachtsnaam kenbaar gemaakt. In deze periode had de vader de Kroon ook verzocht om geslachtsnaamwijziging. Hij wilde hiermee in plaats van de geslachtsnaam van zijn moeder, [Z], de geslachtsnaam van zijn vader, [X], krijgen om hiermee de familieband met opa vaderszijde, die volgens de vader sterker was dan die met oma vaderszijde, te benadrukken. De moeder heeft voorts medegedeeld dat [kind] een aantal weken voor de uitgerekende datum is geboren. Indien hij op of rond de verwachte datum zou zijn geboren, zou zijn geslachtsnaam automatisch [X] zijn geworden. [kind] gebruikt nu vier jaar de geslachtsnaam [X] en beseft inmiddels zelf dat zijn vader zo heet en hijzelf ook. Bovendien zijn de ouders inmiddels gehuwd en gebruikt de moeder tevens de geslachtsnaam [X], aldus de ouders.
De ABS heeft medegedeeld dat de gemeente, gelet op de datum van inschrijving in het gezagsregister van het gezamenlijk gezag van de ouders, welke lag ná de geslachtsnaamwijziging van de vader, een fout heeft gemaakt bij het vermelden op de geboorteakte van de geslachtsnaamwijziging. Indien het verzoek van de officier zal worden toegewezen, is het de vraag of een verzoek van de ouders aan de Kroon tot geslachtsnaamwijziging van [kind] kans van slagen heeft, gelet op de strikte eisen welke in het Besluit Geslachtsnaamwijziging aan de geslachtsnaamwijziging van een minderjarige jonger dan 12 jaar worden gesteld. Zij heeft voorts medegedeeld dat de gemeente geen belang heeft bij een wijziging van de geslachtsnaam.
Op grond van artikel 1:7 lid 3 van het Burgerlijk wetboek (hierna: BW) heeft een wijziging of vaststelling van de geslachtsnaam door de Koning geen invloed op de geslachtsnaam van de kinderen van de betrokken persoon die voor de datum van het besluit meerderjarig zijn geworden of die niet onder zijn gezag staan. Uitgangspunt van de wetgever is dus dat verandering van geslachtsnaam van de gezaghebbende ouder waarvan de kinderen de geslachtsnaam hebben ook verandering van de geslachtsnaam van de minderjarige kinderen met zich meebrengt.
Blijkens de Memorie van Toelichting (Kamerstukken II, 18 620 nr. 3) is in 1987 de zinsnede “of die niet onder zijn gezag staan” ingevoerd omdat de regel dat minderjarige kinderen van rechtswege delen in de wijziging van de geslachtsnaam van hun vader, in de praktijk problemen geeft, indien het kinderen betreft die na de ontbinding van het huwelijk van hun ouders door echtscheiding onder voogdij van hun moeder staan. Deze kinderen delen immers in de geslachtsnaamwijziging van hun vader, ook al wensen zij zelf, hun moeder-voogdes of zelfs hun vader dit rechtsgevolg niet, aldus de Memorie van Toelichting.
De rechtbank stelt vast dat sinds 1987 meerdere wetswijzigingen hebben plaatsgevonden. Deze wijzigingen hebben ervoor gezorgd dat de problemen die in de Memorie van Toelichting worden aangeduid thans bijna niet meer voorkomen. Allereerst is er de wijziging per 1 januari 1998 waardoor op grond van artikel 1:251lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) de ouders die gedurende hun huwelijk gezamenlijk gezag hebben, dit gezag in beginsel gezamenlijk blijven uitoefenen na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding. En vervolgens is er de recente wetswijziging per 1 maart 2009. Artikel 1:247 lid 4 BW bepaalt sindsdien dat een kind over wie de ouders het gezamenlijk gezag uitoefenen na ontbinding van het huwelijk door echtscheiding recht houdt op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders. In tegenstelling tot de vroegere situatie is tegenwoordig het gezamenlijk gezag en uitvoering van de zorg- en opvoedingstaken door beide ouders in beginsel de standaardsituatie.
Alhoewel de rechtbank er voor wil waken dat zij op de stoel van de wetgever gaat zitten, is zij van oordeel dat artikel 1:7 lid 3 BW gelet op het voorgaande niet bedoeld is voor het onderhavige geval. Te minder als men naar de feiten en omstandigheden in de onderhavige zaak kijkt. De ouders hebben immers, gelet op de naamskeuze welke is gedaan bij de erkenning van de ongeboren vrucht op 8 november 2004, bewust gekozen voor (het volgen van) de geslachtsnaam van de vader. Het is nooit hun bedoeling geweest dat hun kinderen de geslachtsnaam van oma vaderszijde, met wie zij ook geen contact meer hebben, zouden krijgen. Bovendien hebben zij kort na de geboorte van [kind] verzocht aantekening te maken van gezamenlijk gezag hetgeen ongelukkigerwijze eerst heeft plaatsgevonden ná wijziging van de geslachtsnaam van de vader op grond van een Koninklijk Besluit. Indien [kind] zou zijn geboren op of rond de uitgerekende datum zou zijn geslachtsnaam ook de gewijzigde geslachtsnaam van zijn vader zijn geweest.
Bovendien is het naar het oordeel van de rechtbank onduidelijk of de ouders op grond van het besluit houdende regels voor de geslachtsnaamwijziging, welk besluit richtlijnen geeft voor verzoeken om geslachtsnaamwijziging aan de Kroon, de mogelijkheid hebben om de geslachtsnaam van [kind] op deze wijze te wijzigen in [X]. Wanneer men immers de richtlijnen volgt, zou een dergelijk verzoek slechts kunnen worden ingewilligd indien afwijzing van het verzoek de lichamelijke of geestelijke gezondheid van de betrokkene in ernstige mate zou schaden. Het is de vraag of in het onderhavige geval een dergelijke schade zou worden aangenomen. Afwijzing van het verzoek door de Kroon, zou tot gevolg hebben dat [kind] (en zijn broertje) in ieder geval tot hun achttiende een andere geslachtsnaam zouden hebben dan hun vader.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat kinderen in beginsel de geslachtsnaam van één van hun ouders hebben. Met deze geslachtsnaam wordt de afstamming(sband) tussen hen en de ouder weergegeven. Indien het verzoek van de officier zou worden toegewezen, zou de afstamming niet kenbaar zijn en dit zou in het maatschappelijk verkeer bovendien verwarring kunnen wekken. De ouders zouden in ieder geval steeds uitleg moeten geven over het (niet vrijwillig gekozen) verschil in geslachtsnamen.
Onverkorte toepassing van de uitzonderingsregel van artikel 1:7 lid 3 BW leidt in dit concrete geval tot een situatie die door de wetgever niet beoogd is. De rechtbank zal daarom in dit geval de hoofdregel dat minderjarige kinderen de naamswijziging volgen van de gezaghebbende ouder wiens geslachtsnaam zij dragen, toepassen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat, gelet op het gehele complex van feiten en omstandigheden, het verzoek van de officier van justitie dient te worden afgewezen.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.A.A. van Kalveen, (kinder)rechter, in tegenwoordigheid van mr. T.M.M.P. Westbroek, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2009.?