ECLI:NL:RBUTR:2009:BI3152

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-602517-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met mes in Woerden

In deze strafzaak heeft de rechtbank Utrecht op 17 maart 2009 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte heeft op 18 januari 2008 in Woerden een mes gepakt en heeft daarmee een stekende beweging in de richting van het hoofd van het slachtoffer gemaakt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich bewust was van de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden door zijn handelen, maar dat het slachtoffer uiteindelijk niet is overleden door omstandigheden buiten de wil van de verdachte. De rechtbank heeft de verweren van de verdediging, waaronder noodweerexces en putatief noodweer, verworpen. De officier van justitie heeft een jeugddetentie van vijf maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om deze voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaar, rekening houdend met de blanco strafblad van de verdachte en de omstandigheden van de zaak. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van € 1000,00 aan de benadeelde partij voor immateriële schade. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij tot een hoger bedrag afgewezen, omdat niet voldoende onderbouwd was dat deze schade rechtstreeks voortvloeide uit het bewezen verklaarde feit. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter tevens kinderrechter was, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/602517-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 maart 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsman mr. T.J. Roest Crollius, advocaat te Woerden
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 maart 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft geprobeerd [aangever] te doden.
Feit 1 subsidiair: deel heeft uitgemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [aangever] door hem te stompen, te slaan, te schoppen en te trappen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaring van aangever [aangever], de verklaring van getuige [getuige 1] en de eigen verklaring van verdachte.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit kan komen en wijst daarbij op het ontbreken van het voorwaardelijk opzet bij verdachte. Hij wilde het slachtoffer immers alleen maar slaan en niet steken. Verdachte was zich volgens de raadsman niet bewust van het mes dat hij nog in zijn handen had.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat ten aanzien van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit sprake is van noodweerexces c.q. putatief noodweer. De raadsman voert daartoe aan dat er sprake is van een “doorslaan” van zijn cliënt in de noodzakelijke verdediging van zijn vriend, welk doorslaan is veroorzaakt door de gemoedstoestand waar zijn cliënt zich in bevond. Dit leidt ertoe dat zijn cliënt moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
Op 18 januari 2008 is verdachte met een aantal vrienden aan het voetballen op een veldje in Woerden. Eén van zijn vrienden, [H], wordt daar door zijn moeder gebeld met de mededeling dat zij in nood is. Alle jongens gaan met [H] mee naar het huis van zijn moeder, aan [adres] te Woerden, waar ze de moeder en haar vriend aantreffen. Zij zou tegen haar vriend, [slachtoffer], hebben gezegd dat hij moest vertrekken. [slachtoffer] zou hier in eerste instantie geen gehoor aan hebben gegeven, maar uiteindelijk toch zijn spullen boven zijn gaan pakken. Toen hij op het punt stond om weg te gaan heeft hij een stanleymes in zijn handen gehad. Na een schermutseling vlucht [aangever] de woning uit, richting zijn auto, waarop eerst [H] hem achterna gaat. Verdachte ziet op dat moment een andere vriend, [I], een mes uit de keuken pakken. Verdachte doet daarop hetzelfde en gaat vervolgens ook achter [aangever] aan. Buiten ziet verdachte dat [H] het slachtoffer neertrapt en daarna in zijn gezicht trapt alsof hij een bal schopt. Verdachte verklaart dat [aangever] weer overeind kwam en dreigend op [H] afliep. Daar staat de verklaring van de getuige [getuige 1] tegenover. Hij verklaart dat hij drie of vier mannen achter een andere man zag aanrennen. Het slachtoffer boog door de eerste stomp van de lange jongen (de rechtbank begrijpt: [H]) voorover. Vervolgens werd hij door de lange jongen op de grond gewerkt. Kort daarna kwam de rest van het groepje mannen erbij. Het groepje mannen begon meteen op het slachtoffer in te schoppen, terwijl het slachtoffer op de grond lag.
Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij het slachtoffer een klap heeft gegeven ter hoogte van zijn hoofd. Nadat hij deze klap had gegeven hoorde hij een krak en zag hij dat hij het lemmet van een mes in zijn hand had. Nadat het geweld is opgehouden stapt het slachtoffer in de auto, rijdt weg en krijgt een aanrijding. Op dat moment merkt hij dat er een mes uit zijn hoofd steekt.
Het dossier bevat een medische verklaring waarin de steekwond wordt beschreven die aangever heeft opgelopen.
Verdachte heeft bewust de keuze gemaakt eerst een mes te pakken in de keuken en dat vervolgens bij zich te houden. Vervolgens heeft hij met een mes in zijn handen het slachtoffer ter hoogte van zijn hoofd geslagen. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden aangezien het een feit van algemene bekendheid is dat het hoofd een zeer kwetsbare plek van het lichaam is, en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. Het is aan de omstandigheden, buiten de wil van verdachte gelegen, dat het slachtoffer niet is overleden. De rechtbank verwerpt het verweer dat er geen sprake zou zijn van (voorwaardelijk) opzet.
Ten aanzien van het door de raadsman gevoerde verweer betreffende noodweerexces dan wel putatief noodweer overweegt de rechtbank het volgende. De aangever heeft verklaard dat hij de woning is uitgerend en voorbij de patatzaak werd getackeld. De patatzaak ligt op ongeveer 200 á 300 meter afstand van de woning , de plaats waar de noodweersituatie volgens het betoog van de verdediging zou zijn ontstaan. Dit betekent dat verdachte die afstand met het mes in zijn hand heeft gelopen. Uit de verklaring van de onafhankelijke getuige [getuige 1] leidt de rechtbank af dat de verdachte zelf de confrontatie heeft opgezocht en dat er op straat van de kant van het slachtoffer geen dreigende situatie uitging jegens verdachte of diens vrienden. Van noodzakelijke verdediging kan derhalve niet worden gesproken, terwijl evenmin aannemelijk is dat verdachte op het moment van de confrontatie op straat (nog) handelde onder invloed van een door de gebeurtenissen in de woning ontstane heftige gemoedsbeweging.
Gelet op deze twee verklaringen is er derhalve geen sprake geweest van (putatief) noodweer of noodweerexces en zal de rechtbank beide verweren verwerpen.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 18 januari 2008 te Woerden ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [aangever] van het leven te beroven met dat opzet met een mes een stekende of slaande beweging in de richting van het hoofd van die [aangever] heeft gemaakt en
die [aangever] op zodanige wijze met dat mes in diens hoofd heeft gestoken of
geraakt dat het heft is afgebroken, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot doodslag.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Zoals onder 3.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweerexces dan wel putatief noodweer niet.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 5 maanden geheel voorwaarde-lijk met een proeftijd van 2 jaar en de maatregel Hulp en Steun. Daarnaast vordert de officier van justitie een werkstraf van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft in zijn pleidooi ter terechtzitting gesteld dat, indien de rechtbank zijn conclusie tot vrijspraak niet volgt en tot bewezenverklaring van een poging tot doodslag komt, de eis van de officier van justitie redelijk is.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
In het bovenstaande zijn in dit vonnis reeds de omstandigheden genoemd, waaronder de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag. Een dergelijk gewelddadig optreden op straat levert niet alleen voor het slachtoffer angstgevoelens en psychische schade op, hetgeen ook blijkt uit de vordering benadeelde partij die het slachtoffer heeft ingediend, maar is ook voor ooggetuigen schokkend. Het misdrijf versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft in het voordeel van verdachte meegewogen dat hij blijkens het uittreksel uit het algemeen documentatieregister van 15 oktober 2008 een blanco strafblad heeft. Ook heeft de rechtbank rekening gehouden met een rapport van Bureau Jeugdzorg over verdachte d.d. 16 februari 2009 waaruit blijkt dat verdachte zich goed begeleidbaar opstelt. Het dossier bevat voorts een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 7 maart 2008 van drs. J.M. Hoornweg, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, zodat verdachte toerekeningsvatbaar moet worden geacht. De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige over en maakt deze tot de hare.
In beginsel acht de rechtbank voor een feit als het onderhavige een onvoorwaardelijke jeugddetentie passend. Echter door omstandigheden die niet aan verdachte zijn toe te rekenen is deze zaak pas na ruim een jaar op zitting aangebracht. Hierin, in combinatie met het blanco strafblad en gelet op de inhoud van de hiervoor genoemde rapportages, ziet de rechtbank aanleiding om de jeugddetentie voorwaardelijk op te leggen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 7349,45 voor het ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 3.470,45 wegens materiële schade en een bedrag van € 3.879,00 wegens immateriële schade.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van het slachtoffer moet worden gematigd tot een bedrag van € 2.000,00 , te betalen door verdachte in een hoofdelijkheidsverhouding met de eerder veroordeelde mede-verdachten met daarbij oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering dient voor het overige deel niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat deze niet als rechtstreekse schade kan worden aangemerkt dan wel onvoldoende is onderbouwd (de kostenpost “gederfde inkomsten” ).
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft er op gewezen dat de rechtbank in de zaken van de medeverdachten telkens een bedrag van € 500,00 heeft toegekend. De raadsman is van mening dat om die reden ook in de zaak tegen zijn cliënt een bedrag van € 500,00 dient te worden toegekend.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1000,00 ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen. Anders dan de officier van justitie heeft gevorderd is er geen reden hoofdelijkheid ten aanzien van de eerder veroordeelde mede-verdachten aan te nemen nu verdachte voor een ander feit is veroordeeld.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 77g, 77m, 77n, 36f, 77l, 77aa, 77gg, en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot:
een jeugddetentie van 5 maanden (zegge: vijf maanden) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich in het kader van de maatregel Hulp en Steun tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg Utrecht, afdeling Jeugdreclassering;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
een werkstraf van 120 uren (zegge: honderdentwintig uren);
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever] van € 1000,00 (zegge: duizend euro en nul eurocent) ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[aangever], € 1000,00 (zegge: duizend euro en nul eurocent) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, tevens kinderrechter, mrs. J.R. Krol en D. Wachter, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.H. van der Horst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 maart 2009.