ECLI:NL:RBUTR:2009:BI3074

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-500050-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepkweken en witwassen

Op 6 februari 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het kweken en het aanwezig hebben van hennep, alsook van het medeplegen van witwassen. De rechtbank heeft het verweer van de verdediging verworpen, waarin werd gesteld dat er geen sprake was van medeplegen. De rechtbank overwoog dat zowel de verdachte als zijn medeverdachte verklaard hadden dat de medeverdachte op de hoogte was van de hennepkwekerij en dat hij hiervan had geprofiteerd. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte, wat werd ondersteund door verklaringen van getuigen, waaronder de moeder van de medeverdachte.

De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, waarbij werd vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte gedurende een lange periode goederen hadden aangeschaft met geld dat gedeeltelijk van misdrijf afkomstig was, wat leidde tot de conclusie van gewoonte witwassen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het witwassen van gelden, wat schadelijk is voor de maatschappij. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een in beslag genomen geldbedrag van € 78,40 verbeurd verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/500050-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 februari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1968 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], Duitsland
Raadsvrouwe mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander hennep heeft gekweekt;
Feit 2: samen met een ander hennep in zijn bezit heeft gehad;
Feit 3: samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van witwassen van geld en een aantal goederen en dit geld en deze goederen ook samen met die ander heeft geheeld.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op de bekennende verklaring van verdachte, zoals ter terechtzitting afgelegd, alsmede op de processen-verbaal van bevindingen van de politie en de uitkomsten van de onderzoeken naar de aangetroffen planten.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, behalve voor zover is ten laste gelegd dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd. Volgens haar is in de onderhavige zaak geen sprake van medeplegen.
Feit 2 kan in de visie van de raadsvrouwe bewezen worden verklaard, voor zover ten laste is gelegd dat verdachte hennepplanten aanwezig heeft gehad. Net als bij feit 1 kan volgens de raadsvrouwe niet worden bewezen dat verdachte het feit tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd.
De raadsvrouwe stelt zich ten slotte op het standpunt dat feit 3 niet bewezen kan worden. De raadsvrouwe heeft daartoe aangevoerd dat verdachte in de ten laste gelegde periode ook legale inkomsten heeft verkregen en dat hij daarmee de ten laste gelegde goederen heeft betaald.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
23 januari 2009;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
23 januari 2009;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te Veenendaal ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te Veenendaal ;
- het proces-verbaal van het onderzoek naar de aangetroffen planten in de [adres] ;
- het proces-verbaal van het onderzoek naar de aangetroffen planten in de [adres] ;
- de verklaring van getuige [getuige], moeder van medeverdachte [medeverdachte] .
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe, inhoudende dat geen sprake is van medeplegen. Zij overweegt daartoe dat zowel verdachte, als zijn medeverdachte [medeverdachte] hebben verklaard dat [medeverdachte] van de hennepkwekerij op de hoogte was. Ondanks deze wetenschap heeft hij zich er echter niet van gedistantieerd. Hij heeft daarentegen meegeprofiteerd van de opbrengsten van de kwekerij, zo volgt uit de verklaring bij de politie van medeverdachte [medeverdachte], hetgeen hij ter terechtzitting in zijn eigen zaak heeft bevestigd. Voorts acht de rechtbank van belang dat zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte] ter terechtzitting hebben verklaard dat [medeverdachte] de auto bestuurde als verdachte spullen voor de kwekerij ging halen. Verdachte beschikte zelf niet over een rijbewijs. Dergelijke handelingen houden naar het oordeel van de rechtbank een bewuste en nauwe samenwerking in. Dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking volgt ook uit de verklaring van de moeder van medeverdachte [medeverdachte]. Zij heeft verklaard, dat de hennepplanten die in haar woning zijn aangetroffen van haar zoon zijn en dat hij zijn geld verdient met het kweken van hennep . Aan het standpunt van de verdediging, dat deze verklaring niet geloofwaardig is, gaat de rechtbank voorbij. De verklaring van de moeder van medeverdachte [medeverdachte] vindt immers bevestiging in de verklaring van de broer van medeverdachte [medeverdachte]. Hij heeft verklaard dat hij wist van de hobby van [medeverdachte] en [verdachte] (lees: verdachte) om wiet te kweken . Kennelijk bestond ook voor de buitenwereld de indruk dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] ‘deze hobby’ samen hadden. Voorts vindt de verklaring van de moeder steun in de anonieme melding, die de aanleiding is geweest voor het onderzoek. In deze anonieme melding wordt aangegeven, dat [verdachte] en zijn vriend [medeverdachte] (lees: medeverdachte [medeverdachte]) wietplanten kweken in hun huis . De rechtbank hecht waarde aan deze melding, daar verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat deze melding afkomstig is van iemand die hij altijd heeft vertrouwd. Aannemelijk is dan ook dat deze persoon op de hoogte was van de wijze waarop aan deze kwekerij vorm werd gegeven. Dat in de verklaring uit rancuneuze overwegingen op een voor de verdachte negatieve wijze de waarheid geweld is aangedaan, gelijk de verdachte heeft gesuggereerd, is niet aannemelijk geworden.
Feit 2:
De rechtbank acht feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte, zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
23 januari 2009;
- de verklaring van medeverdachte [medeverdachte], zoals afgelegd tijdens de terechtzitting van
23 januari 2009;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te Veenendaal ;
- het proces-verbaal van bevindingen van de politie ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij in het pand aan de [adres] te Veenendaal ;
- het proces-verbaal van het onderzoek naar de aangetroffen planten in de [adres] ;
- het proces-verbaal van het onderzoek naar de aangetroffen planten in de [adres] ;
- de verklaring van getuige [getuige 1], moeder van medeverdachte [medeverdachte] .
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouwe, dat het bestanddeel medeplegen niet bewezen kan worden, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor heeft overwogen.
Feit 3:
De rechtbank acht feit 3 ten slotte eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de personenauto van het merk Saab heeft getuige [getuige 2] verklaard dat hij deze eind december 2005 aan twee mannen heeft verkocht voor een totaalbedrag van
€ 12.000,--. Van dit bedrag werd € 5.000,-- contant voldaan, aldus de getuige . Verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij en zijn medeverdachte [medeverdachte] die twee mannen waren en dat genoemde wijze van betaling klopt. Bovendien heeft hij bekend dat in ieder geval een deel van het bedrag dat hij voor de Saab heeft betaald, afkomstig was van de hennepkwekerij. Voorts heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de wasmachine en droger van contante gelden heeft betaald, evenals de airco in de auto en de Whirlpool vriesapparatuur. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] moeten dan ook over veel contant geld hebben beschikt. Dit volgt ook uit navolgende feiten en omstandigheden.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2007 staat gerelateerd dat in de woning van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] bescheiden ten name van zowel verdachte, als medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen, waaruit valt op te maken dat buiten de legale, zeer geringe, inkomsten veel geld contant is gestort op diverse bankrekeningen . Uit de bescheiden van de privé rekening bij de [bank] met nummer [getal], de studentenrekening bij de [bank] met nummer [getal] en de Studentenlimietrekening bij de [bank] met nummer [getal] valt volgens de verbalisanten bovendien op te maken dat alleen al aan vaste lasten en consumentenuitgaven meer geld door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is uitgegeven, dan legaal aan inkomsten door hen werd ontvangen .
Gelet op het voorgaande kunnen de contante betalingen en stortingen, zoals hiervoor genoemd, niet geheel legaal zijn. De herkomst van de grote sommen contant geld waarover verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] kennelijk hebben kunnen beschikken, is niet anders te verklaren dan van de opbrengst van het kweken van hennep. Dit strookt ook met de verklaring zoals ter terechtzitting afgelegd door verdachte zelf, inhoudende dat hij zijn geld heeft verdiend met de hennepkwekerij. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de aangetroffen goederen, voor zover aangeschaft in de periode van 1 januari 2004 tot en met
6 februari 2007, in ieder geval gedeeltelijk zijn gefinancierd met inkomsten die van misdrijf afkomstig zijn. Daarmee is reeds sprake van witwassen, zodat de verklaring van verdachte, inhoudende dat de in de tenlastelegging vermelde goederen uitsluitend zijn voldaan uit legale inkomsten, niet opgaat.
De rechtbank acht niet aannemelijk dat de keukenkast is betaald van illegaal geld. Deze kast is immers aangeschaft voordat verdachte de hennepkwekerij heeft opgezet. De kassabon en de factuur van de aanschaf van het CD-rek, ten name van de heer [medeverdachte], dateren van
16 augustus 2005 , zodat dit goed wel als betaald van geld dat van misdrijf afkomstig is, valt aan te merken.
Aangezien gedurende een lange periode door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] goederen zijn aangeschaft met gelden die in ieder geval gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn, kan worden gesproken van gewoonte witwassen.
Aangezien verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] het geld en de goederen, voor zover bewezen verklaard, hebben verworven en voorhanden gehad terwijl zij wisten dat deze voorwerpen - onmiddellijk dan wel middellijk - van een misdrijf afkomstig waren, is tevens sprake van opzetheling.
De feiten witwassen en opzetheling dienen verschillende belangen, zodat zij naast elkaar, in de vorm van een meerdaadse samenloop, ten laste kunnen worden gelegd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 5 februari 2007 te Veenendaal,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en bereid en
bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd, in een pand gelegen
aan [adres] en [adres], een grote hoeveelheid hennep en een groot aantal
hennepplanten en stekken daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
op 6 februari 2007 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan [adres] en
[adres] een grote hoeveelheid hennep en een groot aantal hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 6 februari 2007, te Veenendaal,
tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een
gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader
van voorwerpen, te weten onder meer
een hoeveelheid geld en
een personenauto (merk Saab, voorzien van het kenteken [kenteken]) en
een droger (merk Miele) en
een wasautomaat (merk Miele) en
een (poeli) aircopomp en
een (Whirlpool) koel-/vriesapparaat en
een cd-rek,
de werkelijke herkomst verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte, en zijn
mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf,
EN
voorwerpen, te weten onder meer
een hoeveelheid geld en
een personenauto (merk Saab, voorzien van het kenteken 69-GP-FF) en
een droger (merk Miele) en
een wasautomaat (merk Miele) en
een (poeli) aircopomp en
een (Whirlpool) koel-/vriesapparaat en
een cd-rek,
verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten
dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig
waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe verzoekt een werkstraf op te leggen en daarnaast eventueel een voorwaardelijke gevangenisstraf. Aangezien verdachte zijn leven weer goed heeft opgepakt, pleit zij ervoor verdachte niet terug te laten keren naar detentie. Bovendien is het voor het aflossen van zijn schulden van belang dat verdachte zijn baan kan behouden, aldus de raadsvrouwe. Ten slotte verzoekt zij rekening te houden met de omstandigheid dat sedert de aanhouding reeds twee jaren zijn verstreken. Daarmee is de redelijke termijn in het geding.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft gedurende lange tijd hennep geteeld. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Met de in de woning van verdachte aangetroffen ‘Pollinator’ en ‘Ice-o-later’ was verdachte bovendien in staat zwaar THC houdende drugs op de markt te brengen. Voorts levert een dergelijke kwekerij een groot brandgevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een tussenwoning was opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat hij de hennepkwekerijen heeft opgezet, nadat hij reeds voor een eerdere kwekerij was aangehouden. Ook na de veroordeling op
29 juni 2004 heeft hij zijn werkzaamheden onverminderd voortgezet. Kennelijk hebben het contact met justitie en de veroordeling door de rechter weinig indruk op hem gemaakt. In ieder geval was het voor hem geen aanleiding zijn illegale activiteiten te staken.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer en heeft daarmee financieel nadelige gevolgen voor de maatschappij.
Gelet op voornoemde omstandigheden acht de rechtbank de eis van de officier van justitie een passende straf. Zij ziet echter aanleiding strafvermindering toe te passen en een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen, vanwege het feit dat sedert de aanhouding van verdachte reeds twee jaren zijn verstreken. Daarmee is weliswaar geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte wel onwenselijk lang op zijn straf heeft moeten wachten. Zulks geldt te meer, daar recentelijk geen onderzoekshandelingen ten behoeve van deze zaak meer zijn verricht.
Ten slotte houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de kostwinner is en een lange detentiestraf het behoud van zijn baan in gevaar zal brengen.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldbedrag van € 78,40 is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is immers dat dit geld geheel of grotendeels door middel van een strafbaar feit is verkregen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57, 63, 416 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 78,40.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 februari 2009.
Mr. Brouwer-Poederbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.