ECLI:NL:RBUTR:2009:BI2995

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601417-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot plaatsing in inrichting voor stelselmatige daders na diefstal in speelgoedwinkel

Op 30 januari 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die op 1 december 2008 in Utrecht twee dozen Playmobil had gestolen uit een speelgoedwinkel. De rechtbank achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, ondanks de verdediging die aanvoerde dat de verdachte de kassa nog niet had gepasseerd. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het speelgoed in haar tas te stoppen, zich schuldig had gemaakt aan diefstal. De verdachte, die al meerdere keren eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten, werd als recidivist beschouwd. De rechtbank legde de maatregel op tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar, met inachtneming van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was gepleegd. De rechtbank overwoog dat de maatregel niet alleen diende ter beveiliging van de maatschappij, maar ook om de verslavingsproblematiek van de verdachte aan te pakken. De tijd die de verdachte in voorlopige hechtenis had doorgebracht, zou niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel, omdat een effectieve uitvoering van het programma noodzakelijk was. De rechtbank besloot dat het Openbaar Ministerie binnen zes maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis moest rapporteren over de voortzetting van de maatregel.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601417-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 januari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1961 te [geboorteplaats],
wonende te Utrecht,
thans verblijvende in de P.I. HvB Nieuwersluis te Nieuwersluis, Zandpad 3;
raadsman mr. W.C. den Daas, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Nijkerk, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat
zij op of omstreeks 01 december 2008 in de gemeente Utrecht, met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 2, althans een of meer
doos/dozen playmobile, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende
aan winkelbedrijf [bedrijf], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de omstandigheid dat verdachte weliswaar de dozen playmobil in haar – niet geprepareerde - tas had gestopt doch hiermee nog niet de kassa van [bedrijf] was gepasseerd.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde bewezen. Door het speelgoed in haar tas te stoppen kon verdachte als heer en meester over dit speelgoed beschikken en maakte zij zich dus schuldig aan diefstal, ook voordat zij de kassa van de winkel was gepasseerd.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, met dien verstande dat
zij op 1 december 2008 in de gemeente Utrecht, met het oogmerk
van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen 2 dozen playmobil, toebehorende
aan winkelbedrijf [bedrijf].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank bezigt als bewijsmiddelen:
de aangifte van diefstal namens [bedrijf] te Utrecht op bladzijden 4 tot en met 9 van het proces-verbaal dossiernummer PL0915/08-018774 van de Politie Utrecht;
de verklaring van [getuige 1], medewerkster van [bedrijf], op bladzijden 12 en 13 van voormeld proces-verbaal, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende
Op 1 december 2008 was zij werkzaam als verkoopmedewerker bij de Speelgoedwinkel [bedrijf] te Utrecht. Zij zag een mevrouw de winkel inlopen, die een grote bigshopper tas bij zich had. Zij zag haar naar de playmobil lopen. Zij liep langs deze mevrouw en keek in haar bigshopper tas. Zij zag hierin twee playmobil artikelen zitten. Toen mevrouw doorkreeg dat zij in de gaten werd gehouden verliet zij de winkel zonder de bigshopper tas.
de verklaring van verdachte op bladzijden 14 en 15 van voormeld proces-verbaal, onder meer inhoudende dat zij geen geld had en wilde gaan winkelen. In een speelgoedwinkel had zij spullen gepakt en in haar tas gezet. Zij had dozen met een soort Lego gepakt. Ze wilde dit verkopen voor geld. Zij verkoopt die dingen buiten aan mensen.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Op de dagvaarding is aan verdachte medegedeeld dat het ad informandum gevoegde strafbare feit ter bepaling van de strafmaat ter kennis van de rechtbank wordt gebracht en dat verdachte daarvoor niet afzonderlijk zal worden vervolgd indien de rechtbank met dat feit rekening houdt.
Verdachte heeft met betrekking tot dit feit weliswaar verklaard dat zij dacht dat de onderhavige winkelontzegging reeds was verlopen. De rechtbank zal niettemin rekening houden met het ad informandum gevoegde feit, te weten lokaalvredebreuk te Utrecht, Gildenkwartier, op 2 november 2008, vermeld onder parketnummer 16/504890-08, nu de verdediging ter terechtzitting heeft medegedeeld dat het feit kan worden meegenomen bij de beslissing van de rechtbank.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 3 december 2008, waaruit blijkt dat de verdachte talloze malen wegens soortgelijke feiten als tenlastegelegd en bewezenverklaard is veroordeeld, onder meer op 16 januari 2008, 8 juli 2008 en 19 augustus 2008 telkens door de Politierechter te Utrecht tot gevangenisstraf voor de duur van 10 weken, gevangenisstraf voor de duur van 5 weken waarvan 2 weken voorwaardelijk en gevangenisstraf voor de duur van 6 weken, welke vonnissen alle onherroepelijk zijn;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan te Utrecht d.d. 14 januari 2009, opgemaakt door R. Mulder, case-manager van het GAVO van voormeld centrum; dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer als conclusie
in:
Mevrouw [verdachte] is een sterk recidiverende, zwaar verslaafde vrouw met omvangrijke psychische en sociale problematiek. In het afgelopen jaar werd door het GAVO, in samenwerking met het Leger des Heils, veel geprobeerd om voorwaarden te creëren waarmee mevrouw [verdachte] haar drugsgebruik onder controle kan krijgen. Betrokkene lijkt steeds gemotiveerd om mee te werken. Op het laatste moment laat zij het echter steeds afweten. Met betrokkene is al meerdere malen besproken dat ISD onafwendbaar is op het moment dat de recidive blijft bestaan. Ook dat heeft niet geleid tot vermindering van de recidive. De uitkomst van de RISC-diagnose bij verdachte is dat er een hoog gevaar voor recidive bestaat. Het opleggen van de ISD maatregel is, naast bescherming van de maatschappij tegen recidive, wenselijk en noodzakelijk om met betrokkene een behandeltraject op te starten en uit te voeren.
De rechtbank zal voormelde maatregel opleggen. Zij overweegt daartoe het volgende.
Het door verdachte begane feit betreft een misdrijf waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Verdachte is – als hiervoor vermeld – in de vijf jaren voorafgaand aan het door haar begane feit ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf veroordeeld. Voorts moet er, gelet op het genoemde voorlichtingsrapport, ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan. De veiligheid van goederen eist het opleggen van de maatregel. Zij strekt voorts tot beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de recidive van de verdachte. Nu verdachte aan harddrugs verslaafd is, strekt de maatregel er mede toe een bijdrage te leveren aan de oplossing van haar verslavingsproblematiek.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank de maatregel voor de maximale termijn van 2 jaar opleggen. De tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht zal, anders dan door de verdediging is betoogd, niet in mindering worden gebracht op de duur van de maatregel. Immers voor een effectieve uitvoering van de maatregel is noodzakelijk dat daarvoor de volledige termijn van het programma van 2 jaar beschikbaar is.
Wel zal de rechtbank, met het oog op een tussentijdse beoordeling van de noodzakelijkheid van de voorzetting van de tenuitvoerlegging van de maatregel bepalen dat de officier van justitie binnen 6 maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis de rechtbank hieromtrent dient te berichten.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 38m, 38n, 38s en 310 van het Wetboek van Strafrecht
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Diefstal.
- verklaart verdachte strafbaar;
Legt op de maatregel tot plaatsing van de verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van 2 (TWEE) jaren.
Bepaalt dat het Openbaar Ministerie binnen 6 (ZES) maanden na het onherroepelijk worden van het vonnis bericht over de noodzakelijkheid van de voortzetting van de tenuitvoerlegging van deze maatregel.
Beveelt met het oog op een tussentijdse beoordeling van die noodzakelijkheid de oproeping van de veroordeelde, diens raadsman en een deskundige verbonden aan de inrichting voor een zitting van de meervoudige kamer voor strafzaken in deze rechtbank tegen een nog nader te bepalen tijdstip.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.A. Brouwer, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en mr. C.W. Bianchi,
rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, als griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 januari 2009.