ECLI:NL:RBUTR:2009:BI2818

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
30 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601044-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes

Op 30 januari 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, geboren op 1987, die werd beschuldigd van meerdere geweldsdelicten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden voor het medeplegen van poging tot zware mishandeling en bedreiging met een mes. De zaak omvatte verschillende incidenten, waaronder een bedreiging van [aangever 1] op 4 september 2008, waarbij de verdachte een mes trok, en een gewelddadige aanval op [aangever 4] op 1 mei 2008, waarbij de verdachte en een mededader het slachtoffer zonder enige aanleiding aanvielen. De rechtbank achtte de verklaringen van de aangevers en getuigen overtuigend en concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank sprak de verdachte vrij van een van de tenlastegelegde feiten, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank hield bij de strafoplegging rekening met de ernst van de feiten en de eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partijen, [aangever 3] en [aangever 4], voor de geleden schade als gevolg van de geweldsdelicten. De rechtbank legde ook een schademaatregel op, waarbij de verdachte verplicht werd om de schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601044-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 30 januari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1987 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
raadsman mr. J.J. van de Beek, advocaat te De Bilt
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. D.S. Terporten-Hop, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd, dat
1.
hij op of omstreeks 04 september 2008 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven
gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend terwijl hij op korte afstand van die [aangever 1] stond, een mes geheel
of gedeeltelijk uit zijn zak gehaald en/of opzettelijk dreigend een mes
getrokken/getoond/voorgehouden en/of met het mes in de richting van de borst
en/of onderlichaam van die [aangever 1] gewezen/bewogen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
2.
parketnummer 16/446970-07.
hij op of omstreeks 10 maart 2007 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, zijn moeder [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen
het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte
opzettelijk dreigend een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in haar
richting gegooid;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
parketnummer 16/446970-07
hij op of omstreeks 07 april 2007 te Vianen met een ander of anderen, op of
aan de openbare weg, [adres], in elk geval op of aan een openbare weg,
openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 3], welk geweld
bestond uit het om de nek springen van die [aangever 3] en/of een of meermalen
tegen het lichaam van die [aangever 3] te slaan;
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
Primair
parketnummer 16/443821-08
hij op of omstreeks 1 mei 2008 te Vianen, althans in het arrondissement
Utrecht, met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 4] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar die [aangever 4] is/zijn
toegegaan en/of die [aangever 4] een of meermalen tegen zijn hoofd en/of lichaam
heeft/hebben geslagen en/of gestompt en/of nadat die [aangever 4] op de grond is
gevallen een/of meermalen tegen zijn (linkerkant van) hoofd/gezicht
heeft/hebben geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet
voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op of omstreeks 1 mei 2008 te Vianen met een ander of anderen, op of aan
de openbare weg, Zomerdijk, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 4], welk geweld bestond
uit
- het een of meermalen slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of lichaam van
die [aangever 4] en/of nadat die [aangever 4] op de grond is gevallen
- een of meermalen schoppen tegen de (linkerkant van) het hoofd/gezicht van
die [aangever 4];
art 141 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem tenlastegelegde feiten heeft gepleegd.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1, 2 en 4 primair tenlastegelegde.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft gepleegd, nu de moeder van verdachte van dat tenlastegelegde geen aangifte heeft willen doen en verder niet is gebleken dat verdachte het mes in de richting van zijn moeder heeft gegooid.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen hem onder 1, 3 en 4 primair is tenlastegelegd, met dien verstande, dat
1.
hij op 4 september 2008 te Vianen [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend terwijl hij op korte afstand van die [aangever 1] stond, een mes gedeeltelijk uit zijn zak gehaald en opzettelijk dreigend een mes
getoond;
3.
hij op 7 april 2007 te Vianen op de openbare weg, [adres], openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [aangever 3], welk geweld bestond uit het om de nek springen van die [aangever 3] en meermalen tegen het lichaam van die [aangever 3] slaan;
4.
Primair
hij op 1 mei 2008 te Vianen tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever 4] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet naar die [aangever 4] is toegegaan en die [aangever 4] meermalen tegen zijn hoofd en lichaam heeft geslagen en gestompt en nadat die [aangever 4] op de grond is gevallen meermalen tegen zijn hoofd/gezicht heeft geschopt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het onder 1 bewezenverklaarde overweegt de rechtbank met name dat verdachte heeft verklaard dat hij ter plaatse is gegaan om verhaal te halen en dat verdachte door zijn wijze van optreden een bedreigende situatie heeft doen ontstaan. Aldus acht de rechtbank voorwaardelijk opzet op het tenlastegelegde bewezen.
De rechtbank bezigt de navolgende bewijsmiddelen tot het bewijs:
Ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
De verklaring van [aangever 1], opgenomen op bladzijden 13 tot en met 16 van het proces-verbaal dossiernummer PL0960/08-013827 van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij op 4 september 2008 op de hoek van de [adres] te Vianen stond en dat zijn vader bij hem was. Hij zag een jongen die in zijn richting kwam lopen en zijn linker hand in zijn jaszak hield. Hij dacht direct dat hij wat in zijn hand hield. Hij hoorde dat de jongen tegen hem zei: Ik moet met je praten, ik ben helemaal klaar met jou. De jongen liep steeds in zijn richting. Aangever deed steeds een stapje terug omdat hij uit zijn buurt wilde blijven. Hij zag dat de jongen zijn hand uit zijn jaszak haalde. Hij zag dat hij een mes in zijn hand hield.
De verklaring van [aangever 1], vader van aangever op bladzijden 38 en 39 van het
proces-verbaal dossiernummer PL0960/08-013827 A van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij op 4 september 2008 op de hoek van de [adres] te Vianen stond. Hij zag een jongen naar hem toelopen. Deze jongen had zijn beide handen in de zakken van zijn trui. Hij hoorde dat deze jongen zijn zoon [aangever 1] die bij hem stond aansprak. Hij had een raar gevoel dat de jongen iets in zijn zakken aan het verbergen was. Hij zei tegen hem dat hij zijn beide handen wilde zien. De jongen haalde zijn rechter hand uit de zak van zijn trui. De jongen trok een soort mes uit zijn zak.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij op 4 september 2008 naar [aangever 1] in Vianen was gegaan omdat hij bij hem verhaal wilde halen. Hij zag toen [aangever 1] en zijn vader.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
De verklaring van [aangever 3], opgenomen op bladzijden 43 tot en met 45 van het proces-verbaal dossiernummer PL0960/07-009136 van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij op 7 april 2007 met anderen in een shoarmazaak aan de [adres] in Vianen was. Toen zij naar buiten liepen werd hij aangevlogen en om de nek gesprongen door twee jongens. Een van deze jongens had een bloedend gezicht. Hij voelde dat hij klappen kreeg in zijn zij en op zijn borst.
De verklaring van [getuige 1], opgenomen op bladzijden 55 tot en met 57 van het proces-verbaal dossiernummer PL0960/07-009136 van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij naar een afhaalzaak voor shoarma te Vianen was gegaan, waar hij een aantal bekenden aantrof. Vervolgens gingen zij naar buiten. Hij zag twee jongens aan komen rennen. Hij zag dat het gezicht van een van die jongens bebloed was. Hij stond naast [aangever 3]. Hij zag dat de jongen met het bebloede gezicht [aangever 3] plotseling aanviel. Hij zag dat de andere jongen met een riem begon te slaan.
Een foto van verdachte van 8 april 2007, weergegeven op bladzijde 70 van het proces-verbaal dossiernummer PL09560/08-013927A van de Politie Utrecht, waarop de rechtbank waarneemt dat verdachte met verwondingen in zijn gezicht (onder andere een zwelling rond het linker oog waardoor het oog slechts gedeeltelijk open is) staat afgebeeld;
De verklaring van verdachte ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij op 7 april 2007 in Vianen bij een shoarmatent was. Hij had toen een bebloed gezicht. Er was een vechtpartij bij deze shoarmatent geweest.
Ten aanzien van het onder 4 primair bewezenverklaarde:
De verklaring van [aangever 4], opgenomen op bladzijden 22 tot en met 25 van het proces-verbaal dossiernummer PL0960/08-008128 van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij op 1 mei 2008 te Vianen naar huis fietste.
Hij kwam twee Marokkaanse jongens tegen, waarvan hij er een kent als [verdachte]. Een van deze jongens riep: He, stop eens. De twee jongens kwamen naast hem staan en hij kreeg uit het niets een klap in zijn gezicht. Hij voelde dat [verdachte] hem begon te slaan en dat de andere jongen dit ook begon te doen. Hij viel op de grond. [verdachte] begon op hem in te trappen. Hij trapte tegen de linker kant van zijn gezicht.
De verklaring van [aangever 4], opgenomen op bladzijden 26 en 27 van het proces-verbaal dossiernummer PL0960/08-008128 van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij [verdachte] goed van gezicht kent. [verdachte] woont op de [adres] in Vianen. Hij woont op de vierde verdieping.
De verklaring van [getuige 2], opgenomen op bldz 28 en 29 van het proces-verbaal dossiernummer PL0960/08-008128 van de Politie Utrecht, - zakelijk weergegeven – onder meer inhoudende dat hij op 1 mei 2008 over de Zomerdijk te Vianen reed. Hij zag twee jongens rennen. Hij herkende een van die jongens. Hij zag dat het de hem bekende [verdachte] was. Hij zag een jongen op de grond liggen, genaamd [aangever 4]. Hij begreep dat [aangever 4] was mishandeld door de twee jongens die hem even daarvoor tegemoet waren gerend.
Weliswaar heeft verdachte ontkend dat hij bij dit feit betrokken was; de rechtbank acht dat standpunt echter niet geloofwaardig. Immers, verdachte heeft bij de politie verklaard – en dat standpunt ter zitting herhaald – dat hij die nacht bij een vriend had geslapen. Uit het proces-verbaal van bevindingen (bladzijde 52) blijkt echter dat de politie kort na het gebeurde bij de moeder van verdachte heeft aangebeld met de vraag waar verdachte zich bevond. Hierop antwoordde de moeder van verdachte dat hij lag te slapen. Bij het betreden van de woning bleek verdachte zich daar niet (meer) te bevinden.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden onvoorwaardelijk en toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 3] en [aangever 4] met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
6.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte zich aan meerdere ernstige tot zeer ernstige geweldsdelicten heeft schuldig gemaakt. Met name het onder 4 primair bewezenverklaarde acht de rechtbank hoogst ernstig. Verdachte en zijn mededader hebben het nietsvermoedende minderjarige slachtoffer zonder enige aanleiding geslagen en verdachte heeft het op de grond liggende slachtoffer tegen zijn hoofd getrapt. Met name dergelijk geweld dat zonder enige aanleiding wordt toegepast veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 8 september 2008, waaruit blijkt dat de verdachte meerdere malen wegens geweldsdelicten is veroordeeld, laatstelijk op 2 september 2008, nota bene twee dagen voor het onder 1 bewezenverklaarde feit;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Leger des Heils d.d. 14 januari 2009, opgemaakt door mw. W. van Mourik, reclasseringswerker.
De door de rechtbank op te leggen straf is lager dan door de Officier van Justitie geëist, omdat, rekening houdend met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, kan worden volstaan met de op te leggen straf.
7. De benadeelde partijen
De benadeelde partij [aangever 3] vordert een schadevergoeding van € 200,-- voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [aangever 4] vordert een schadevergoeding van € 790,95 voor feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit – primair - bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. Het beslag
8.1. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat dit voorwerp aan verdachte toebehoort en dat het onder 1 bewezenverklaarde feit met behulp van dit voorwerp is begaan.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36f, 45, 47, 57, 141, 285 en 302 van het Wetboek van Strafrecht
10. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder 1, 3 en 4 primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Feit 4 primair:
Medeplegen van poging tot zware mishandeling.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van ZES
MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Verklaart verbeurd:
een mes, kleur zwart, Berger vleesmes.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 3] van € 200,--
(zegge twee honderd euro).
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 3] € 200,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 4 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [aangever 4] van € 790,95
(zegge zeven honderd en negentig euro en vijf en negentig eurocent).
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangever 4] € 790,95 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 15 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Bianchi, voorzitter, mr. J.W. Veenendaal en mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 30 januari 2009.