ECLI:NL:RBUTR:2009:BI2226

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 07/3638, SBR 07/3639 en SBR 07/3640
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongelijke beloning van brandweerlieden in Utrecht op basis van arbeidsduur

In deze zaak hebben eisers, brandweerlieden in dienst van de gemeente Utrecht, beroep ingesteld tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De besluiten betroffen de bezwaren van eisers tegen eerdere besluiten waarin werd gesteld dat hun rooster voldeed aan de eisen van het Arbeidstijdenbesluit. Eisers voerden aan dat er sprake was van ongelijke beloning tussen parttime en fulltime brandweerlieden, aangezien fulltimers een salaris ontvingen op basis van een 36-urige werkweek, terwijl parttimers die hetzelfde aantal uren werkten, minder verdienden. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 23 januari 2009, waarbij eisers werden bijgestaan door hun advocaat, mr. A. Simsek, en de gemeente werd vertegenwoordigd door mr. G.P.M. van der Sprong.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente Utrecht, door de invoering van een noodrooster, een tijdelijke ongelijkheid in beloning had gecreëerd. De rechtbank stelde vast dat de gemeente genoodzaakt was om het rooster aan te passen aan de gewijzigde regelgeving, en dat de ongelijkheid in beloning gedurende een korte periode niet onaanvaardbaar was. De rechtbank concludeerde dat het onderscheid in beloning objectief gerechtvaardigd was, mede gezien de inspanningen van de gemeente om een nieuw rooster in te voeren dat voldeed aan de wetgeving.

De rechtbank verklaarde de beroepen van eisers ongegrond, en oordeelde dat de gemeente niet verplicht was om de ongelijkheid in beloning te compenseren. De uitspraak van de rechtbank is bindend en kan in hoger beroep worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 april 2009.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 07/3638, SBR 07/3639 en SBR 07/3640
uitspraak van de meervoudige kamer d.d. 17 april 2009
inzake
[eiser sub 1], [eiser sub 2] en [eiser sub 3],
wonende te respectievelijk [woonplaats 1], [woonplaats 2] en [woonplaats 3],
e i s e r s,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
v e r w e e r d e r.
Inleiding
1.1 Eisers hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van verweerder van 14 november 2007, waarbij verweerder de bezwaren van eisers tegen de besluiten van 9 mei 2007 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemde besluiten heeft verweerder aan eisers meegedeeld dat hun rooster voldoet aan de eisen van het gewijzigde Arbeidstijdenbesluit, zodat hun rooster niet gewijzigd zal worden.
1.2 De beroepen zijn behandeld ter zitting van 23 januari 2009, waar eisers [eiser sub 1] en [eiser sub 2] in persoon zijn verschenen, bijgestaan door mr. A. Simsek, advocaat te Zoetermeer. Eiser [eiser sub 3] is niet ter zitting verschenen, doch heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Simsek voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.P.M. van der Sprong, werkzaam bij de gemeente Utrecht. Voorts is verschenen
J. Hazeleger, hoofd Repressie Brandweer Utrecht.
Overwegingen
2.1 Uit de gedingstukken blijkt dat brandweerlieden in dienst van de gemeente Utrecht jarenlang hebben gewerkt op basis van een werkweek van gemiddeld 54 uur en een inroostering in 24-uursdiensten, waarbij elke 24-uursdienst werd gevolgd door 48 vrije uren. Op deze wijze werd elke fulltime werkende brandweerman telkens in een cyclus van drie weken voor zeven 24-uursdiensten ingeroosterd. Teneinde te komen tot een fictieve, voor ambtenaren geldende werkweek van 36 uur met een daaraan verbonden voltijdssalaris werd het gemiddelde van 54 diensturen per week verdeeld in actieve werkuren, wachturen en slaapuren, waarbij aan ieder van die drie soorten diensturen een bepaalde waarde als werkuur werd toegekend.
2.2 Door gewijzigde Europese en Nederlandse wet- en regelgeving - verwezen kan onder meer worden naar het Arbeidstijdenbesluit zoals dat sinds 1 juni 2006 luidt - werd de gemeente Utrecht genoodzaakt om de gemiddelde werkweek van 54 diensturen terug te brengen tot gemiddeld maximaal 48 uur, te berekenen over een periode van 26 weken.
De gemeente heeft in het voorjaar van 2006 een roostercommissie ingesteld om voor de brandweerdienst een nieuw rooster te ontwerpen dat aan de gewijzigde regelgeving betreffende de arbeidstijden zou voldoen. Op 4 januari 2007 heeft de gemeente een nieuw rooster aan de Ondernemingsraad ter instemming voorgelegd, welke instemming bij brief van 6 februari 2007 is geweigerd. Mede gelet hierop is de gemeente Utrecht met ingang van 1 januari 2007 gaan werken met een noodrooster, waarbij het voorheen geldende rooster van 54 diensturen werd aangepast tot een 48-uurs rooster. Om dit te bereiken is één van de zeven 24-uursdiensten uitgeroosterd. Het noodrooster had voor de voltijds medewerkers tot gevolg dat niet meer werd voldaan aan een gewogen werkweek van 36 uur. Door het laten vervallen van één 24-uursdienst hadden de betreffende werknemers een gewogen werkweek van 32 uur. Deze wijziging van het rooster cq vaststelling van het noodrooster had voor de medewerkers geen gevolgen voor de salariëring; zij behielden hun salaris, zoals dit voorheen was gebaseerd op het 54-uursrooster.
Bij beschikking van 24 september 2007 heeft de rechtbank Utrecht, sector kanton, de gemeente Utrecht toestemming verleend voor de invoering van het dienstrooster voor de gemeentelijke brandweer Utrecht overeenkomstig het instemmingsverzoek van 4 januari 2007. De roosterwijziging is uiteindelijk per 1 april 2008 doorgevoerd.
2.3 Het voorgaande had tot gevolg dat de gemeente Utrecht aan de (fulltime) medewerkers die in de periode van 1 juni 2006 tot en met 31 december 2006 gemiddeld 54 uur per week hadden gewerkt, een nabetaling heeft gedaan van 6 maal het uurloon per week. Voor de periode van 1 januari 2007 tot de invoering van de nieuwe roosters is aan de medewerkers die 54 uur per week hebben gewerkt een nabetaling gedaan van 6 maal 150% van het uurloon per week.
2.4 Ook parttime medewerkers werkten in 24-uursdiensten. Deze diensten werden zodanig ingeroosterd en verdeeld over actieve werkuren, wachturen en slaapuren dat een gewogen werkweek werd verkregen die overeenkwam met de aanstelling van de betreffende medewerker. Voor eisers betekende dit dat zij, overeenkomstig hun respectieve aanstellingsbesluiten, uitkwamen op een gewogen werkweek van 31,1 uur ([eiser sub 1]), 25,1 uur ([eiser sub 2]) en 18 uur ([eiser sub 3]).
2.5 Bij besluiten van 9 mei 2007 heeft verweerder, naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van eiseres [eiser sub 1], aan eisers meegedeeld dat hun rooster op basis van hun parttime aanstelling voldoet aan de eisen van het Arbeidstijdenbesluit, zoals dit luidt met ingang van 1 juni 2006. Gelet hierop heeft verweerder besloten geen wijziging in het rooster van eisers aan te brengen. Eisers hebben tegen deze besluiten van verweerder bezwaar gemaakt. Eisers hebben aangevoerd dat door verweerder een nieuwe beloningsnorm is geïntroduceerd, nu voor het verkrijgen van een voltijd salaris aanvankelijk 54 uur per week moest worden gewerkt, doch vanaf 1 juni 2006 nog slechts 48 uur per week. Daardoor is naar de mening van eisers een situatie ontstaan waarbij de fulltimers die op grond van het noodrooster 48 uur per week werkten, een fulltime salaris ontvingen, terwijl brandweerlieden die onder het oude rooster (parttime) hetzelfde aantal uren, namelijk 48 uur, werkten, minder verdienden, volgens eisers slechts 48/54e deel van hetgeen fulltimers ontvingen.
Eisers zijn van mening dat aldus sprake is van een ongelijke beloning voor eenzelfde arbeidsprestatie. Eisers beroepen zich op een uitspraak van de Hoge Raad van 8 april 1994 (gepubliceerd in NJ 1994, 704), waarin het criterium is neergelegd dat gelijke arbeid in gelijke omstandigheden op gelijke wijze moet worden beloond.
2.6 Bij de thans bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eisers ongegrond verklaard. Ten aanzien van de periode van 1 juni 2006 tot 1 januari 2007 heeft verweerder overwogen dat de fulltime werknemers voor de uren dat ze daadwerkelijk meer dan 48 uur hebben gewerkt, een vergoeding hebben ontvangen conform het akkoord van de Vereniging Nederlandse Gemeenten. Gelet op dit akkoord en op het feit dat eisers in die periode niet daadwerkelijk meer dan 48 uur per week hebben gewerkt, is verweerder van mening dat de ongelijkheid in beloning in die periode niet onredelijk is.
Met betrekking tot de periode vanaf 1 januari 2007 heeft verweerder aangevoerd dat de fulltime medewerkers krachtens een noodrooster 32 uur per week werkten maar een bezoldiging ontvingen op basis van 36 uur per week. Dat leidde tot de vaststelling dat eisers feitelijk evenveel uren per week werkten, doch in tegenstelling tot de fulltime medewerkers een bezoldiging ontvingen op basis van hun aanstellingsuren. Die ongelijkheid in beloning acht verweerder naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar, gelet op de inspanningen van de gemeente om een nieuw dienstrooster in te voeren dat voldoet aan het gewijzigde Arbeidstijdenbesluit.
2.7 In beroep hebben eisers samengevat aangevoerd dat zij op dezelfde wijze gehonoreerd dienen te worden als brandweerlieden die thans gemiddeld 48 uur per week werken maar vóór de introductie van het nieuwe rooster 54 uur per week werkten. Eisers wijzen op een uitspraak van de rechtbank Den Haag van 27 februari 2007, LJN: AZ9327, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat de gemeente Den Haag de betreffende brandweerman een rooster moet aanbieden met een werkweek van maximaal 48 uur, waarin een zodanige verdeling van de verschillende soorten uren moet worden gemaakt dat daarmee hetzelfde salaris als voorheen wordt verdiend. Eisers menen dat de gemeente, op grond van genoemde uitspraak, hen op gelijke wijze had moeten belonen als de fulltimers. Zij verwijzen daartoe tevens naar het zogenaamde AGFA-arrest (Hoge Raad 8 april 1994, LJN: ZC1322).
2.8 Ter zitting van de rechtbank hebben eisers verklaard dat de per 1 april 2008 doorgevoerde roosterwijziging tot gevolg heeft dat er per die datum geen sprake meer is van een ongelijke beloning voor parttime medewerkers ten opzichte van fulltime medewerkers. Voorts heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting van de rechtbank uitdrukkelijk verklaard dat eisers als parttime werknemers dezelfde werkzaamheden verrichtten als fulltime medewerkers, doch dat gedurende de periode van 1 juli 2006 tot 1 april 2008 sprake is geweest van een verschil in beloning tussen parttime en fulltime medewerkers.
Verweerder is evenwel van oordeel dat dit verschil voor de parttime werknemers niet gecompenseerd behoeft te worden, nu de ongelijkheid in beloning naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet onaanvaardbaar is, mede gezien de inspanningen van de gemeente om een nieuw dienstrooster in te voeren dat voldoet aan het gewijzigde Arbeidstijdenbesluit.
2.9 Ingevolge artikel 7:648, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek, voor zover hier van belang, juncto artikel 134, tweede lid, van de Ambtenarenwet mag de werkgever geen onderscheid maken tussen werknemers op grond van een verschil in arbeidsduur in de voorwaarden waaronder een arbeidsovereenkomst wordt aangegaan, voortgezet dan wel opgezegd, tenzij een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd is.
Uit de Memorie van Toelichting (kamerstuk 1995-1996, 24498, nr. 3) blijkt dat in deze normstelling twee elementen te onderscheiden zijn, te weten het verbod om onderscheid te maken op grond van arbeidsduur en de mogelijkheid om, als onderscheid wordt gemaakt, dit objectief te rechtvaardigen.
De rechtbank dient daarom in de eerste plaats te beslissen óf onderscheid wordt gemaakt tussen twee groepen werknemers op grond van hun arbeidsduur en vervolgens, indien dat het geval is, of een dergelijk onderscheid gerechtvaardigd is.
Nu verweerder ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat sprake is geweest van ongelijke beloning van vergelijkbare groepen medewerkers, behoeft slechts de tweede vraag te worden beantwoord.
De rechtbank is van oordeel dat daarvan in het onderhavige geval sprake is.
2.10 Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen heeft de gemeente - in afwachting van de vaststelling van een dienstrooster dat aan de geldende regelgeving voldoet - een noodrooster ingesteld en tevens aanpassingen doorgevoerd in het salaris van fulltime medewerkers, zulks in navolging van voornoemde uitspraak van de rechtbank Den Haag. Dat dit alles enige tijd geduurd heeft, is onder meer te wijten aan de weigering van de Ondernemingsraad om toestemming te geven voor invoering van het nieuwe rooster.
Verweerder heeft aldus een in tijd beperkte overgangssituatie gecreëerd, in welke periode gestreefd is naar een structurele oplossing van de ontstane verschillen in beloning. In die korte periode heeft een deel van de werknemers een voordeel genoten. Eisers bleven hun reguliere salaris ontvangen en genoten daarom in vergelijking met de beloning in de daaraan voorafgaande periode noch een voordeel noch een nadeel.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het voorgaande worden opgevat als een objectieve rechtvaardiging van het ontstane onderscheid in beloning. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat het gaat om een relatief korte periode waarin het verschil in beloning zich heeft voorgedaan, terwijl de gemeente de duur van die periode niet geheel zelf in de hand had, gelet op de weigering van de Ondernemingsraad om in te stemmen met het nieuwe dienstrooster en de noodzaak de rechter te adiëren om vervangende toestemming te verkrijgen.
2.11 Hetgeen door eisers in beroep is aangevoerd kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de bestreden besluiten. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
3.1 verklaart de beroepen ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven als voorzitter en mr. M.N. Noorman en
mr. B.J. Schueler als leden en in het openbaar uitgesproken op 17 april 2009.
De griffier: De voorzitter van de meervoudige kamer:
V. Liemburg mr. B.J. van Ettekoven
(de griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen)
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden hoger beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Let wel:
De uitspraak van de rechtbank is bindend tussen partijen. Die binding heeft ook betekenis bij een eventueel vervolg van deze procedure, bijvoorbeeld indien het beroep gegrond wordt verklaard en verweerder een nieuw besluit moet nemen. Als een partij niet met hoger beroep opkomt tegen een oordeel van de rechtbank waarbij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een standpunt van die partij is verworpen, staat de bestuursrechter die partij in beginsel niet toe dat standpunt in een latere fase van de procedure opnieuw in te nemen.