ECLI:NL:RBUTR:2009:BI0663

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/602575-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van het voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data in februari en maart 2008 valse bankbiljetten van € 50,-- heeft aangeboden en uitgegeven. Dit gebeurde in samenwerking met medeverdachten, waarbij uit afgeluisterde telefoongesprekken bleek dat er een nauwe samenwerking was tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De rechtbank concludeert dat de verdachte zich bewust was van de valsheid van de bankbiljetten en dat hij deze met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven, heeft ontvangen en uitgegeven. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal van een motorscooter. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in overweging genomen, evenals de gevolgen voor de slachtoffers en de maatschappij. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uur. Daarnaast is de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die voortvloeit uit zijn daden, met een schadevergoeding van € 50,00 aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft ook bijzondere voorwaarden opgelegd met betrekking tot de proeftijd en de hulpverlening.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/602575-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 april 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1991 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] te [woonplaats]
raadsvrouwe mr. M.P. Hilhorst, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 20 maart 2009, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Koreman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
1.
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari
2008 tot en met 13 maart 2008 te Utrecht en/of Vleuten en/of Maarssen, in elk
geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans
alleen, opzettelijk
als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven de hierna te
noemen bankbiljet(ten) van 50 euro, en wel:
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 2) en/of
-5, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 3) en/of
-4, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 4) en/of
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij
[bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 5)
en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 6) en/of
-6, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 7) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 15 februari 2008 (bij de [bedrijf 4] gevestigd aan
de [adres]) te Utrecht (zaak 12) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 23 februari 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd
aan de [adres]) te Utrecht (zaak 13) en/of
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 6 maart 2008 (bij de
[bedrijf 5] gevestigd aan het [adres]) te Maarssen (zaak 17)
en/of
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen
uitgeven (een of meer van) voornoemde bankbiljet(ten) van 50 euro heeft
ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad,
en van welke bankbiljet(ten) de valsheid of vervalsing hem, verdachte en/of
zijn mededader(s) toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend
was/waren;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari
2008 tot en met 13 maart 2008 te Utrecht en/of Vleuten en/of Maarssen, althans
in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of
anderen, althans alleen, opzettelijk de hierna te noemen (een) vals(e) of
vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven, en wel:
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 2) en/of
-5, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 3) en/of
-4, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 4) en/of
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij
[bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 5)
en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 6) en/of
-6, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 7) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 15 februari 2008 (bij de [bedrijf 4] gevestigd aan
de [adres]) te Utrecht (zaak 12) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 23 februari 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd
aan de [adres]) te Utrecht (zaak 13) en/of
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 6 maart 2008 (bij de
[bedrijf 5] gevestigd aan het [adres]) te Maarssen (zaak 17)
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 februari
2008 tot en met 23 februari 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
twee, althans een, vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro uit te
geven,
zijnde en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
-op 15 februari 2008 een bankbiljet van 50 euro ter betaling van een pakje
sigaretten (Marlboro) aan een/de medewerker/cassiere van het [bedrijf 4]
(gevestigd aan de [adres] te Utrecht) overhandigd (zaak 12) en/of
-op 23 februari 2008 een bankbiljet van 50 euro ter betaling van (een)
goed(eren) aan een/de medewerker/cassiere van de [bedrijf 1] (gevestigd aan
de [adres] te Utrecht) overhandigd (zaak 13),
zijnde de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid;
2.
Primair
hij op of omstreeks 26 januari 2008 te Krefeld, althans in Duitsland en/of
Utrecht, althans in het arrondissment Utrecht tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke
toeëigening heeft weggenomen een (motor)scooter, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan [aangever], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en /
of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft /
hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun
bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van
het (contact)slot van voornoemde (motor)scooter;
Subsidiair
hij op of omstreeks 26 januari 2008 te Utrecht, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een
(motor)scooter heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft
overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven
of het voorhanden krijgen van voornoemde (motor)scooter wist(en), althans
redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat het (een) door misdrijf verkregen
goed(eren) betrof;
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
3.2. De bewijsoverwegingen
De raadsvrouw van verdachte heeft ten aanzien van feit 1 aangevoerd dat er geen sprake is geweest van medeplegen van het uitgeven van vals geld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte betrokken is bij de uitgifte van vals geld op 13 maart 2008 door een groep jongeren, allen uit de vriendenkring van medeverdachte [medeverdachte]. Zij overweegt daartoe het volgende.
Uit de afgeluisterde telefoongesprekken leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte] contact heeft met een persoon in Amsterdam met wie hij daar ook afspreekt. Er wordt over aantallen gesproken, waarbij opvalt dat [medeverdachte] een keer aangeeft dat er ‘eentje niet goed zou zijn’ (bladzijde 152), er gesproken wordt over 'die groene ook?’ (bladzijde 163) en hij vraagt ‘of hij ze alle twee heeft’ waarop wordt geantwoord: 'nee alleen die ene die je gewend bent' (bladzijde 172). Met zijn broer spreekt [medeverdachte] ook over aantallen en ‘tientjes’ en ‘twintigjes’ (bladzijde 192). Op 27 maart 2008 spreekt [medeverdachte] af in Amsterdam en geeft aan 110 te willen hebben. De rechtbank acht aannemelijk dat de door medeverdachte gevoerde gesprekken over het verkrijgen van vals geld gaan, mede gelet op de observatie van 27 maart 2008 waarbij is gezien dat [medeverdachte] naar Amsterdam is gegaan, contact heeft met onbekende personen en bij zijn aanhouding die dag 107 valse biljetten van € 50,-- bij zich heeft.
Verdachtes betrokkenheid bij de uitgifte van vals geld op 13 maart 2008 blijkt uit een observatie op die dag. Er wordt gezien dat medeverdachte [medeverdachte] in de auto van zijn broer rondrijdt met vier jongens uit zijn vriendengroep, waaronder verdachte. Jongens uit deze groep bezoeken in een tijdsbestek van anderhalf uur vier filialen van [bedrijf 1], een [bedrijf 2] en een [bedrijf 3] en kopen daar telkens iets kleins met – naar later is gebleken valse - biljetten van € 50,--.
Op 15 en 23 februari 2008 en op 6 maart 2008 is verdachte herkend als de aanbieder van valse bankbiljetten. Uit afgeluisterde telefoongesprekken blijkt veelal dat medeverdachte [medeverdachte] contact had met hem direct nadat het valse geld was uitgegeven dan wel hem ophaalde in de buurt van de uitgifte. Ook uit de aangestraalde paallokaties is af te leiden dat [medeverdachte] zich in de onmiddellijke nabijheid bevond.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte bij het uitgeven van vals geld bewust en nauw heeft samengewerkt met de groep jongeren dan wel met [medeverdachte], zodat er sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat onderzoek naar de uitgegeven bankbiljetten en de bij medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen biljetten heeft aangetoond dat deze vals waren en dat de biljetten van € 50,-- steeds waren voorzien van de drukplaatcode J004G1 en de biljetten van € 100 van de drukplaatcode P002P3.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de tenlastegelegde periode samen met anderen vals geld heeft uitgegeven als ware dit echt en onvervalst geld.
Ten aanzien van feit 2 heeft verdachte aangevoerd dat hij de motorscooter bij het hek van de voetbalclub heeft gevonden. Ter terechtzitting stelde hij dat de motorscooter in de bosjes bij het hek lag. Hij heeft de scooter opgepakt en met een valse sleutel (zijn huissleutel) gestart. Vervolgens is hij op de motorscooter weggereden.
De rechtbank acht op grond hiervan bewezen dat verdachte de motorscooter met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen, terwijl hij wist dat deze aan een ander toebehoorde.
3.3. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
in de periode van 15 februari 2008 tot en met 13 maart 2008 te Utrecht en Vleuten en Maarssen, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk
als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven de hierna te
noemen bankbiljetten van 50 euro, en wel:
-2 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten en
-5 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten en
-4 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-2 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-6 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-1 bankbiljet van 50 euro op 15 februari 2008 (bij de [bedrijf 4] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-1 bankbiljet van 50 euro op 23 februari 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-een bankbiljet van 50 euro op 6 maart 2008 (bij de [bedrijf 5] gevestigd aan het [adres]) te Maarssen
en
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven voornoemde bankbiljetten van 50 euro heeft ontvangen,
van welke bankbiljetten de valsheid of vervalsing hem, verdachte en/of
zijn mededader(s) toen hij/zij die bankbiljetten ontvingen, bekend
was;
2.
Primair
op 26 januari 2008 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (motor)scooter, toebehorende aan [aangever].
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen telkens meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 1 primair bewezenverklaarde:
Voortgezette handeling van:
Medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven, bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd;
en
Medeplegen van het ontvangen van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven;
Ten aanzien van het onder 2 primair bewezenverklaarde:
Diefstal
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Over de persoon van de verdachte is door drs. A. Laurijssen-Timmer, psycholoog, een gedragskundige rapportage d.d. 1 juli 2008 opgemaakt. Als antwoord op de vraag of verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en zo ja, hoe dat in diagnostische zin te omschrijven is, wordt in het rapport vermeld dat er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de zin van zwakbegaafdheid en gemengd receptieve- expressieve taalstoornis. Tijdens het plegen van het (onder 1) ten laste gelegde feit was er bij verdachte sprake van zwakbegaafdheid met dermate veel problematiek binnen zijn cognitieve functioneren, dat het voor hem moeilijk was de wereld om hem heen te begrijpen en hierop overeenkomstig te anticiperen, aldus Laurijssen-Timmer. Zij adviseert om verdachte als licht verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige ten aanzien van de toerekenbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen jeugddetentie voor de duur van 180 dagen waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun zal gedragen naar en houden aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij Kade 17. De officier van justitie heeft voorts gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair jeugddetentie voor de duur van 50 dagen.
5.2. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten. Niet alleen ondermijnd het uitgeven van vals geld het vertrouwen in het chartale geldverkeer, het vormt tevens een grote kostenpost voor de middenstand. Ondernemingen dienen zich namelijk met extra apparatuur te ‘wapenen’ om valse bankbiljetten meteen bij de kassa te ontdekken. Bovendien krijgen ondernemers valse bankbiljetten niet vergoed door De Nederlandse Bank, waardoor de schade aanzienlijk kan zijn.
Verdachte heeft zich voorts schuldig gemaakt aan diefstal van een motorscooter.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank, behoudens het hiervoor onder 4.2 genoemde rapport van drs. Laurijssen-Timmer, in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 maart 2009, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld;
- de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 16 april 2008;
- de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 april 2008;
- de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 29 augustus 2008;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van William Schrikker Jeugdreclassering d.d. 2 februari 2009, opgemaakt door H.J. Sluiters, jeugdreclasseringswerker.
Ondank dat de rechtbank ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit tot een andere bewezenverklaring komt dan door de officier van justitie is gerequireerd komt de rechtbank alles afwegende tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
6. De benadeelde partij
6.1. [bedrijf 3]
De benadeelde partij [bedrijf 3] vordert een schadevergoeding van € 50,00 voor feit 1 (zaak 6).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
6.2. [bedrijf 5]
De benadeelde partij [bedrijf 3] Maarssen vordert een schadevergoeding van € 150,00 voor feit 1 (zaak 17).
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 50,00 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 47, 57, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 209 en 310 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de onder 4.1 genoemde strafbare feiten oplevert.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 180 dagen, waarvan 163 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich tijdens de proeftijd in het kader van de maatregel Hulp en Steun moet gedragen naar en houden aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Bureau Jeugdzorg, afdeling Jeugdreclassering, zolang die instelling dat nodig acht, ook indien dit behandeling bij Kade 17 inhoudt;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
- veroordeelt verdachte voorts tot een taakstraf, bestaande deze straf uit:
een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 50 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 3] van € 50,00;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [bedrijf 3], € 50,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 1 dag, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk is.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W. Foppen en mr. A. Muller, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2009.