ECLI:NL:RBUTR:2009:BI0639

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600472-08(jeugd)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten door een groep jongeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 2 april 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij het uitgeven van valse bankbiljetten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 12 februari 2008 in Soest en Baarn samen met anderen valse bankbiljetten van 50 euro heeft uitgegeven. De verdachte maakte deel uit van een groep jongeren die op verschillende locaties vals geld heeft uitgegeven, wat werd bevestigd door camerabeelden en getuigenverklaringen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van het voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten, en legde een jeugddetentie van 42 dagen op, met de mogelijkheid om een werkstraf te verrichten in plaats van de voorwaardelijke jeugddetentie. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, evenals met de eerdere veroordelingen van de verdachte. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 50,00 aan de benadeelde partij, [bedrijf 4]. De rechtbank heeft ook de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf toegewezen, waarbij de verdachte een werkstraf van 28 uren moest uitvoeren, subsidiair 14 dagen vervangende jeugddetentie.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600472-08 16/512003-06 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 april 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [woonadres] 1990 te [woonplaats]
wonende te [woonadres] te [woonplaats]
raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 maart 2009, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Koreman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 februari 2008 te Baarn
en/of Soest, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleen, opzettelijk
als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven de hierna te
noemen bankbiljet(ten) van 50 euro, en wel:
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 12 februari 2008 (bij
het [bedrijf 1] gevestigd aan het [adres]) te Soest (zaak 20) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij de [bedrijf 2] gevestigd aan de
[adres]) te Soest (zaak 21) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij het [bedrijf 3]
gevestigd aan de [adres]) te Soest (zaak 23) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij [bedrijf 4]
gevestigd aan de [adres]) te Baarn (zaak 24)
en/of
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen
uitgeven (een of meer van) voornoemde bankbiljet(ten) van 50 euro heeft
ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad,
en van welke bankbiljet(ten) de valsheid of vervalsing hem, verdachte en/of
zijn mededader(s) toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend
was/waren;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 12 februari 2008 te Soest
en/of Baarn, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de hierna te noemen
(een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven, en
wel:
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 12 februari 2008 (bij
het [bedrijf 1] gevestigd aan het [adres]) te Soest (zaak 20) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij de [bedrijf 2] gevestigd aan de
[adres]) te Soest (zaak 21) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij het [bedrijf 3]
gevestigd aan de [adres]) te Soest (zaak 23) en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij [bedrijf 4]
gevestigd aan de [adres]) te Baarn (zaak 24)
en/of
hij op of omstreeks 12 februari 2008 te Soest, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen
en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk twee,
althans een, vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro uit te geven,
zijnde en/of hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
twee, althans, een bankbiljet(ten) van 50 euro ter betaling van een mars en/of
blikje drinken, althans enige drink- en/of eetwaren, aan een medewerker van
het [bedrijf 1] (gevestigd aan het [adres] te Soest) overhandigd, zijnde
de uitvoering van dat misdrijf niet voltooid (zaak 20);
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
3.2. De bewijsoverwegingen
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het bewijs, dat verdachte betrokken is bij het uitgeven van vals geld op 12 februari 2008 in Soest en Baarn, alleen berust op één herkenning door een politieambtenaar. Die herkenning is onvoldoende, mede gelet op het feit dat de raadsman van mening is dat verdachte niet op die foto lijkt. Hij dient derhalve te worden vrijgesproken van deze feiten.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte betrokken is bij de uitgifte van vals geld op 12 februari 2008 in Soest en Baarn. Zij overweegt daartoe het volgende.
Allereerst blijkt uit het dossier dat verdachte deel uitmaakt van een groep jongeren, die bevriend zijn met medeverdachte [medeverdachte]. Deze groep jongeren is deels ook geobserveerd op 13 maart 2008, waarbij is gezien dat er in een kort tijdsbestek – naar later bleek vals - geld is uitgegeven bij verschillende winkels.
In het dossier bevinden zich een viertal aangiften van het uitgeven van vals geld op 12 februari 2008 bij het [bedrijf 1], de [bedrijf 2] en [bedrijf 3] te Soest en bij [bedrijf 4] te Baarn. Deze biljetten zouden in een tijdsbestek van anderhalf uur in Soest zijn uitgegeven door twee personen die onder meer op camerabeelden van het [bedrijf 1] en de [bedrijf 2] te zien zijn en in Baarn door één persoon die op beelden van een juwelier in Baarn te zien is. Deze beelden maken onderdeel uit van het dossier. Verdachte is door een politieambtenaar herkend op een print van de beelden van het [bedrijf 1]. De rechtbank stelt daarnaast vast dat verdachte de persoon is die is te zien op de beelden van de juwelier te Baarn. Zij is van oordeel dat verdachte de persoon is, die op die beelden uit de [bedrijf 4] te Baarn komt met een bosje bloemen in zijn handen.
Bij het [bedrijf 1] (zaak 20) heeft het winkelpersoneel opgemerkt dat twee aangeboden biljetten van € 50,-- vals waren. Dit is aan de twee personen die de biljetten aanboden medegedeeld. Dit was de eerste winkel die verdachte bezocht op 12 februari 2008 en hieruit volgt dat hij wist dat het biljet van € 50,-- dat hij in zijn bezit had, vals was.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de tenlastegelegde periode samen met anderen vals geld heeft uitgegeven als ware dit echt en onvervalst geld.
3.3. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op tijdstippen op 12 februari 2008 te Baarn en Soest, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk
als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven de hierna te noemen bankbiljetten van 50 euro, en wel:
-2 bankbiljetten van 50 euro op 12 februari 2008 (bij het [bedrijf 1] gevestigd aan het [adres]) te Soest en
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij de [bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Soest en
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij het [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Soest en
-1 bankbiljet van 50 euro op 12 februari 2008 (bij [bedrijf 4] gevestigd aan de [adres]) te Baarn (zaak 24)
en
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven voornoemde bankbiljetten van 50 euro heeft ontvangen,
van welke bankbiljetten de valsheid hem, verdachte en/of zijn mededader(s) toen zij die bankbiljetten ontvingen, bekend was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Voortgezette handeling van:
Medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven, bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd;
en
Medeplegen van het ontvangen van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie van 42 dagen met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten. Niet alleen ondermijnt het uitgeven van vals geld het vertrouwen in het chartale geldverkeer, het vormt tevens een grote kostenpost voor de middenstand. Ondernemingen dienen zich namelijk met extra apparatuur te ‘wapenen’ om valse bankbiljetten meteen bij de kassa te ontdekken. Bovendien krijgen ondernemers valse bankbiljetten niet vergoed door De Nederlandse Bank, waardoor de schade aanzienlijk kan zijn.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 maart 2009, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte d.d. 6 november 2008, opgemaakt door M. van Elst, reclasseringswerker.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [bedrijf 4] vordert een schadevergoeding van € 50,00.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7. De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van de kinderrechter d.d. 15 mei 2007 ten uitvoer zal worden gelegd en zal worden omgezet in een werkstraf voor de duur van 28 uren subsidiair 14 dagen vervangende jeugddetentie.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zal de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen.
De rechtbank zal verdachte evenwel in de gelegenheid stellen een werkstraf te verrichten in plaats van de opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 47, 56, 57, 77a, 77g, 77k, 77l, 77gg en 209 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 4.1 genoemde strafbare feit oplevert.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 42 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie.
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 4] van € 50,00;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [bedrijf 4], € 50,00 te betalen;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Vordering tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis d.d. 15 mei 2007 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/512003-06 ten uitvoer zal worden gelegd en zal worden omgezet in een werkstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 28 uren subsidiair 14 dagen vervangende jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, tevens kinderrechter,
mr. W. Foppen en mr. A. Muller, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2009.