parketnummer: 16/600472-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 april 2009
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres] te [woonplaats]
raadsman mr. S.F.J. Smeets, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 19 maart 2009, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Koreman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
Primair
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 maart 2008 te Utrecht
en/of Vleuten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
als echt(e) en onvervalst(e) bankbiljet(ten) heeft uitgegeven de hierna te
noemen bankbiljet(ten) van 50 euro, en wel:
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 2) en/of
-5, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 3) en/of
-4, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 4) en/of
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij
[bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 5)
en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 6) en/of
-6, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 7)
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven en/of te doen
uitgeven (een of meer van) voornoemde bankbiljet(ten) van 50 euro heeft
ontvangen en/of zich heeft verschaft en/of in voorraad heeft gehad,
en van welke bankbiljet(ten) de valsheid of vervalsing hem, verdachte en/of
zijn mededader(s) toen hij/zij dat/die bankbiljet(ten) ontving(en), bekend
was/waren;
Subsidiair
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 13 maart 2008 te Utrecht
en/of Vleuten, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging
met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk de hierna te noemen
(een) vals(e) of vervalst(e) bankbiljet(ten) van 50 euro heeft uitgegeven, en
wel:
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 2) en/of
-5, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten (zaak 3) en/of
-4, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 4) en/of
-2, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij
[bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 5)
en/of
-1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 6) en/of
-6, althans een of meer, bankbiljet(ten) van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de
[bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht (zaak 7).
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
3.2. De bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat verdachte betrokken is bij de ontvangst en de uitgifte van vals geld op 13 maart 2008 door een groep jongeren, allen uit de vriendenkring van medeverdachte [medeverdachte]. Zij overweegt daartoe het volgende.
Verdachtes betrokkenheid bij de uitgifte van vals geld op 13 maart 2008 blijkt uit een observatie op die dag. Er wordt gezien dat medeverdachte [medeverdachte] in de auto van zijn broer rondrijdt met vier jongens uit zijn vriendengroep, waaronder verdachte. Verdachte heeft verklaard dat hij die dag met de andere jongens in de auto heeft gezeten en winkels heeft bezocht. Jongens uit deze groep bezoeken in een tijdsbestek van anderhalf uur vier filialen van [bedrijf 1], een [bedrijf 2] en een [bedrijf 3] en kopen daar iets kleins met – naar later is gebleken valse - biljetten van € 50,--. Verdachte heeft bekend bij [medeverdachte] en nog drie anderen uit de vriendengroep in de auto te hebben gezeten en een aantal malen goederen te hebben gekocht met biljetten van € 50,--. Ook de medeverdachten hebben in diverse winkels goederen gekocht.
Uit deze feiten en omstandigheden leidt de rechtbank af dat verdachte bij het uitgeven van vals geld bewust en nauw heeft samengewerkt met de groep jongeren dan wel met [medeverdachte], zodat er sprake is van medeplegen in de zin van artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht.
Uit afgeluisterde telefoongesprekken leidt de rechtbank af dat medeverdachte [medeverdachte] zich bezig hield met het verkrijgen en uitgeven van vals geld. Nu verdachte deel uitmaakte van de groep rond [medeverdachte], ook op 13 maart 2008 met hem en anderen op pad is geweest, waarbij vals geld is uitgegeven, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de biljetten op die dag heeft ontvangen van [medeverdachte] en dat hij wist van de valsheid van de biljetten. Daarbij wordt ook overwogen dat het in groepjes doen van kleine aankopen met biljetten van steeds € 50,-- bij telkens weer een andere winkel duidt op die wetenschap.
Voorts geldt dat verdachte op 12 februari 2008 bij het [bedrijf 4] te Soest één vals biljet van
€ 50,-- heeft aangeboden. Het personeel maakte verdachte erop attent dat dit biljet vals was. Verdachte was dus al eerder betrokken geweest bij de uitgifte van vals geld.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat onderzoek naar de uitgegeven bankbiljetten en de bij medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen biljetten heeft aangetoond dat deze vals waren en dat de biljetten van € 50,-- steeds waren voorzien van de drukplaatcode J004G1.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte in de tenlastegelegde periode vals geld heeft ontvangen en samen met anderen dat geld heeft uitgegeven als ware dit echt en onvervalst geld.
3.3. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Primair
op tijdstippen op 13 maart 2008 te Utrecht en Vleuten, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, opzettelijk
als echte en onvervalste bankbiljetten heeft uitgegeven de hierna te
noemen bankbiljetten van 50 euro, en wel:
-2 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten en
-5 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Vleuten en
-4 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-2 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 2] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-1 bankbiljet van 50 euro op 13 maart 2008 (bij [bedrijf 3] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht en
-6 bankbiljetten van 50 euro op 13 maart 2008 (bij de [bedrijf 1] gevestigd aan de [adres]) te Utrecht
met het oogmerk om deze als echt en onvervalst uit te geven voornoemde bankbiljetten van 50 euro heeft ontvangen,
van welke bankbiljetten de valsheid hem, verdachte en/of zijn mededader(s) toen hij/zij die bankbiljetten ontvingen, bekend was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Voortgezette handeling van:
Medeplegen van opzettelijk als echte en onvervalste bankbiljetten uitgeven, bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, meermalen gepleegd;
Medeplegen van het ontvangen van bankbiljetten, waarvan de valsheid hem toen hij ze ontving, bekend was, met het oogmerk om ze als echt en onvervalst uit te geven.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren met reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 100 uren subsidiair 50 dagen vervangende hechtenis.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het voorhanden hebben en uitgeven van valse bankbiljetten. Niet alleen ondermijnt het uitgeven van vals geld het vertrouwen in het chartale geldverkeer, het vormt tevens een grote kostenpost voor de middenstand. Ondernemingen dienen zich namelijk met extra apparatuur te ‘wapenen’ om valse bankbiljetten meteen bij de kassa te ontdekken. Bovendien krijgen ondernemers valse bankbiljetten niet vergoed door De Nederlandse Bank, waardoor de schade aanzienlijk kan zijn.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 11 maart 2009, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder is veroordeeld;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte d.d. 6 november 2008, opgemaakt door M. van Elst, reclasseringswerker.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straffen voldoende recht doen aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij [bedrijf 3] vordert een schadevergoeding van € 50,00 (zaak 6).
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22b, 22c, 24c, 47, 56, 57 en 209 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het onder 4.1 genoemde strafbare feit oplevert.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar en houden aan de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
Benadeelde partij:
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [bedrijf 3] van € 50,00;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [bedrijf 3], € 50,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C. Hagedoorn, voorzitter, mr. W. Foppen en
mr. A. Muller, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 april 2009.