ECLI:NL:RBUTR:2009:BI0519

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
8 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/601472-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gewapende overval op videotheek met bedreiging en diefstal

Op 13 december 2008 vond er een gewapende overval plaats in een videotheek in Bilthoven. Tijdens de overval bedreigde de verdachte, samen met een medeverdachte, de medewerker met een mes en een nepvuurwapen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachte een nauwe samenwerking hadden en dat de overval een vooropgezet plan was. De verdachte heeft tijdens de zitting verklaard dat hij geld nodig had en dat hij met een mes om geld vroeg. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast moet de verdachte een schadevergoeding van € 290,00 betalen aan de benadeelde partij, de videotheek, voor materiële schade. De rechtbank heeft ook bepaald dat de verdachte zich moet houden aan de aanwijzingen van de reclassering, inclusief mogelijke behandeling bij een forensische psychiatrische instelling. De rechtbank heeft de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/601472-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres] te [woonplaats],
thans gedetineerd in Nieuwegein, PI Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. F. Tukker, advocaat te Nieuwegein.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 maart 2009, waarbij de officier van justitie, mr. A.M.F. van Veghel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: samen met een ander een gewapende overval heeft gepleegd;
subsidiair: samen met een ander heeft geprobeerd een gewapende overval te plegen.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair ten laste gelegde feiten, met uitzondering van het onderdeel van de tenlastelegging: “met een bivakmuts over het hoofd”, waarvoor hij partiële vrijspraak heeft gevorderd.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte dient te worden vrijgesproken van diefstal met geweld/bedreiging met geweld, omdat de diefstal niet wettig en overtuigend kan worden bewezen, nu de wegnemingshandeling ontbreekt. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat er – naast de aangifte – geen bewijs voorhanden is in het dossier dat verdachte een aantal biljetten van € 50,00 uit de kassa heeft gepakt . Voorts heeft zij aangevoerd dat verdachte het nepvuurwapen niet heeft gehanteerd. Voor het overige heeft de raadsvrouwe zich, voor wat betreft de bewezenverklaring, gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De vindplaatsvermeldingen die in de navolgende bewijsoverwegingen voorkomen verwijzen naar de in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, genummerd PL0920/08-019520, PL0920/08-019520A en PL0920/08-019520B.
Bij de beoordeling van deze zaak gaat de rechtbank uit van de volgende – ook door verdachte niet betwiste – gang van zaken.
Op 13 december 2008 rond 18.30 heeft er een gewapende overval plaatsgevonden in de videotheek [bedrijf] in [plaats]. Tijdens de overval is verbalisant [verbalisant 1] de videotheek binnengegaan en heeft twee personen aangehouden, te weten verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Bij de aanhouding is verdachte door verbalisant [verbalisant 1] in zijn been geschoten.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs van het primair tenlastegelegde.
Allereerst steunt het bewijs dat de verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan op de aangifte van [aangever], de medewerker die de desbetreffende avond werkzaam was in [bedrijf]. Hij heeft -voor zover relevant- het volgende verklaard.
Hij zag twee jongens in de winkel voor de balie staan. Eén jongen hield een vuurwapen in de richting van aangever en de andere jongen een mes. De aangever hoorde beide jongens schreeuwen waar de kluis was en dat hij geld moest geven. De aangever heeft vervolgens de kassalade geopend en de bankbiljetten van € 5,00, € 10,00 en € 20,00 gepakt en voor hem gehouden om ze te geven. Hij zag vervolgens dat de beide jongens dit geld uit zijn handen graaiden. De aangever hoorde dat de jongen met het mes tegen hem zei dat als hij de politie zou bellen, hij hem op zou komen zoeken. Ook hoorde hij een van de jongens vragen of er nog meer geld was in de kassa. De aangever moest vervolgens van één van de jongens het geldbakje in de kassalade optillen. Hieronder zaten een twee- of drietal bankbiljetten van
€ 50,00. Beide jongens hingen over de balie heen. De aangever tilde vervolgens het kleingeldbakje op en de jongen met het mes pakte de 50,00 euro biljetten uit de kassa. Vervolgens moest de aangever van een van de jongens ook het kleine geld geven. De aangever pakte het bakje met kleingeld uit de kassa en gaf dit aan de jongens.
Verder is van belang dat verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij zich nog kan herinneren dat hij op 13 december 2008 in de videotheek [bedrijf] in [plaats] was, dat hij een mes in zijn hand had en dat hij om geld vroeg. Ook heeft de verdachte ter zitting nog verklaard dat hij geld nodig had.
De rechtbank heeft de bewezenverklaring voorts nog gebaseerd op de omstandigheid dat in de videotheek onder andere is aangetroffen en in beslaggenomen een kunststof imitatiepistool.
Ten slotte acht de rechtbank van belang dat bij de verdachte een geldbedrag van € 102,90 (twee biljetten van € 50,00 en wat muntgeld) in beslag is genomen en bij medeverdachte [medeverdachte], een geldbedrag van € 507,65 (13 biljetten van € 10,00, 25 biljetten van € 5,00, 10 biljetten van € 20,00, 23 munten van € 2,00, 1 munt van € 1,00, 3 munten van € 0,50, 41 munten van € 0,10 en 1 munt van € 0,05) .
Ten aanzien van het verweer van de raadsvrouwe dat er geen steunbewijs is voor het onderdeel “wegneming”, merkt de rechtbank het volgende op.
De rechtbank gaat uit van de juistheid van de verklaring van de aangever dat een van de jongens de 50,00 euro biljetten uit de kassa heeft gepakt. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. De rechtbank vindt voorts steun hiervoor in het feit dat verdachte bij de politie heeft verklaard dat hij die avond geen geld bij zich had terwijl bij hem wel twee briefjes van € 50,00 zijn aangetroffen
Uit de verklaring die medeverdachte [medeverdachte] bij de politie heeft afgelegd, leidt de rechtbank af dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte] gericht op het gezamenlijk uit te voeren van een vooropgezet plan. Medeverdachte [medeverdachte] heeft immers verklaard dat zij op diezelfde dag hadden bedacht dat zij een overval wilden “zetten” in [plaats] en dat dit een idee van hen beiden was. De twee jongens zijn met de trein van [plaats] naar [plaats] gegaan met een tas vol spullen, onder andere zwarte kleding, tape, twee aardappelschilmesjes en een (nep)vuurwapen. Vervolgens hebben de jongens wat rondjes gelopen in de buurt van de videotheek. Dit laatste volgt ook uit de verklaring van getuige [getuige 1] die tussen 17:30 uur en 17:45 uur twee jongens met de capuchon van hun jas over hun hoofd heen en weer liepen voor de videotheek. Dit alles getuigt niet van een impulsieve actie, maar van een vooropgezet plan. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn samen de videotheek binnen gegaan en hebben samen uitvoering gegeven aan hun voorgenomen plan een overval te “zetten”.
De rechtbank merkt, gelet op hetgeen de raadsvrouwe heeft aangevoerd, nog op dat het voor medeplegen niet nodig is dat verdachte alle uitvoeringshandelingen zelf moet hebben verricht. Nu verdachte en zijn medeverdachte dermate nauw en volledig hebben samengewerkt en gezamenlijk de overval hebben uitgevoerd, is ieder aansprakelijk voor het geheel, dus ook voor die uitvoeringshandelingen, welke verdachte niet zelf, maar zijn mededader heeft verricht, voor zover die handelingen van de mededader liggen in de lijn der verwachtingen en passen bij het plan dat verdachte samen hebben voorgenomen.
Ten aanzien van de vraag of er sprake is van een voltooid delict overweegt de rechtbank het volgende.
Op het moment dat verdachte het door hem gepakte geld in zijn zak stopt, is het geld onttrokken aan de feitelijke heerschappij van de rechthebbende en is het delict diefstal voltooid. De afpersing was voltooid nadat de aangever het geld had afgegeven.
Uit de hiervoor beschreven weergegeven bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat aan de overval één ongeoorloofd wilsbesluit ten grondslag heeft gelegen. De afpersing en de daaropvolgende diefstal met bedreiging met geweld zal de rechtbank dan ook kwalificeren als een voortgezette handeling.
3.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 13 december 2008, te Bilthoven, gemeente De Bilt, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader, welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van bedreiging met geweld tegen [aangever], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken
en
met het oogmerk zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever], heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader,
welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader:
- videotheek [bedrijf] zijn binnen gegaan, en
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de richting van die [aangever] heeft gehouden, en
- een mes in de richting van die [aangever] heeft gehouden, en
- daarbij die [aangever] (dreigend) de volgende woorden hebben toegevoegd:
"waar is de kluis. Geef me je geld", en
- biljetten uit de handen van die [aangever] hebben gegraaid, en
- die [aangever] (dreigend) de volgende woorden heeft toegevoegd: "als je de politie belt dan kom ik je opzoeken" en "is er nog meer geld in de kassa?", en
- tegen die [aangever] heeft gezegd dat hij het geldbakje in de kassalade moest optillen, en
- over de balie heen hebben gehangen en vervolgens 50 euro biljetten heeft gepakt, en
- tegen die [aangever] heeft gezegd dat [aangever] ook het kleine geld moest geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
4. De strafbaarheid
4.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
De voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
4.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5. De strafoplegging
5.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. Als bijzondere voorwaarde heeft de officier van justitie Reclasseringstoezicht gevorderd, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij de Waag of Kade 17.
5.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft de rechtbank verzocht bij het bepalen van de straf rekening te houden met het feit dat verdachte van het begin af aan het delict heeft bekend en dat hij heeft meegewerkt aan het onderzoek. Verder heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de verdachte onder invloed was van alcohol en kalmeringspillen en niet geheel zichzelf was. Het plegen van het delict was een impulsieve actie. De raadsvrouwe heeft de rechtbank gevraagd ook rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte in zijn been is geschoten door de politieagent. Ten slotte is de raadsvrouwe van mening dat de strafeis van de officier van justitie erg hoog is voor dergelijk feiten. Zij verzoekt de rechtbank dan ook om een lagere onvoorwaardelijke straf op te leggen en een hoger voorwaardelijk deel, zodat een behandeltraject kan worden opgestart.
5.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Bewezen is verklaard dat verdachte samen met zijn medeverdachte een gewapende overval heeft gepleegd op een videotheek in [plaats]. Hierbij zijn een mes en een nepvuurwapen gebruikt ter bedreiging van het slachtoffer.
Het spreekt voor zich dat een op deze manier uitgevoerde overval voor het slachtoffer een bijzonder traumatische ervaring moet zijn geweest. Hierbij heeft verdachte kennelijk in het geheel niet stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen, weliswaar niet vergezeld van geweld, maar toch met bedreiging daarvan. Ook dragen dergelijke feiten bij aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving. Het behoeft verder geen betoog dat tegen een dergelijke laffe daad streng moet worden opgetreden.
Bij het bepalen van de straf ziet de rechtbank geen aanleiding om rekening te houden met het feit dat verdachte in zijn been is geschoten aangezien de verwonding hierdoor lijkt te zijn meegevallen.
De rechtbank heeft wel rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte en dat verdachte “first offender” is. Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op de conclusie van het psychologisch onderzoek d.d. 2 maart 2009, waaruit volgt dat verdachte enigszins verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht vanwege een aandachtstekortstoornis en een stemmingsstoornis. De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
Ten slotte heeft de rechtbank acht geslagen op het advies uit het voorlichtingsrapport van de reclassering d.d. 23 maart 2009 inhoudende een voorwaardelijk strafdeel en een behandeltraject als bijzondere voorwaarde.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van
20 maanden, waarvan acht maanden voorwaardelijk, passend en geboden is. Het voorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk en kan tevens dienen als “stok achter de deur” teneinde verdachte in te scherpen zich ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan verdachte zal een proeftijd worden opgelegd van 2 jaar nu dat, de maximale proeftijd is die aan de hierna te noemen bijzondere voorwaarde kan worden verbonden (zie HR 30 oktober 2007, NJ 2007, 146 ).
Als bijzondere voorwaarde dient verdachte zich gedurende de proeftijd te gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, dan wel een behandeling bij de forensische psychiatrische polikliniek Kade 17, of een soortgelijke instelling, zolang die instelling of de reclassering dat nodig acht.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij de heer [aangever 2], tevens handelend onder de naam [bedrijf] te [plaats], wonende te [plaats], heeft ter terechtzitting zijn vordering ad € 890,00 verminderd met € 600,00 omdat hij dit bedrag reeds heeft teruggekregen. Hij vordert thans een schadevergoeding van € 290,00 aan omzetverlies, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2008, voor de ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is, in tegenstelling tot de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte hoofdelijk aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
7. Het beslag
7.1. De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring, nu het verdachte toebehoort en ter voorbereiding van het feit door verdachte is meegenomen.
7.2. De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, bij wie deze voorwerpen in beslag zijn genomen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33, 33a, 36f, 56, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
de voortgezette handeling van:
diefstal, voorafgegaan of vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt een behandeling bij het centrum voor ambulante forensische psychiatrie De Waag, dan wel een behandeling bij de forensische psychiatrische polikliniek Kade 17, of een soortgelijke instelling, zolang die instelling of de reclassering dat nodig acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd het op bijgevoegde beslaglijst onder 1 genoemde in beslag genomen goed;
- gelast de teruggave aan verdachte van de op bijgevoegde beslaglijst onder 3 tot en met 10 genoemde inbeslaggenomen goederen;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij de heer [aangever 2], tevens handelend onder de naam [bedrijf] te [plaats], wonende te [plaats], van € 290,00, ter zake van materiële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf
13 december 2008 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
de heer [aangever 2] tevens handelend onder de naam [bedrijf] te [bedrijf], wonende te [plaats], € 290,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door de mededader is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.W. Bianchi, voorzitter, mr. P.M.E. Bernini en
mr. B.P.L. de Vries, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P.A.B. Kleemans, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2009.