ECLI:NL:RBUTR:2009:BH5603

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
262528/FT-RK 09.133
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord in het kader van de schuldsanering

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 maart 2009 uitspraak gedaan in een verzoek tot toelating tot de schuldsanering en het vaststellen van een dwangakkoord. De verzoekster, die een schuldregeling had aangeboden aan haar schuldeisers, verzocht de rechtbank om RWE Obragas en Juris-dictie te bevelen in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schuldregeling door alle schuldeisers, met uitzondering van RWE Obragas en Juris-dictie, was aanvaard. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de financiële situatie van de verzoekster en de voorwaarden van de aangeboden regeling.

De rechtbank oordeelde dat de aangeboden regeling niet voldeed aan de eisen van artikel 287a van de Faillissementswet, omdat RWE Obragas en Juris-dictie in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. De rechtbank benadrukte dat het belang van de schuldeisers bij het verlangen naar volledige voldoening van hun vorderingen zwaarder weegt dan de belangen van de verzoekster. Bovendien was er twijfel over de uitvoerbaarheid van de regeling, gezien de financiële situatie van de verzoekster en het risico op nieuwe schulden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord afgewezen, maar de verzoekster heeft aangegeven haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling te willen handhaven. Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die aan een dwangakkoord worden gesteld en de belangenafweging die de rechtbank moet maken tussen de verzoekster en de schuldeisers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer: 262528/FT-RK 09.133
nummer verklaring: ISS0110800338
uitspraakdatum: 5 maart 2009
dwangakkoord
enkelvoudige kamer
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster,
tegen
RWE Obragas,
gevestigd te Helmond,
verweerster,
en
Juris-dictie,
gevestigd te Zwolle,
verweerster.
Partijen zullen hierna [verzoekster], RWE Obragas en Juris-dictie genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 11 februari 2009 ter griffie van deze rechtbank ingekomen verzoekschrift tot toelating tot de schuldsanering en tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet (Fw.)
- de mondelinge behandeling van genoemd verzoekschrift.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald op heden.
2. De feiten
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1. [verzoekster] heeft op of omstreeks 7 oktober 2008 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers. Dit akkoord houdt – samengevat – in dat zij gedurende 36 maanden haar afloscapaciteit reserveert, zijnde minimaal 5% van de huidige bijstandsnorm. Iedere 12 maanden vindt doorbetaling plaats van het gereserveerde bedrag op grond van een pondspondsgewijze verdeling. Naar de rechtbank begrijpt is het de bedoeling dat er een hoger bedrag wordt gereserveerd voor crediteuren, op het moment dat het inkomen van [verzoekster] stijgt doordat zij inkomsten uit arbeid zal genereren.
2.2. De onder 2.1. bedoelde schuldregeling is door alle schuldeisers behalve RWE Obragas en Juris-dictie aanvaard.
2.3. Uit de bij de aangeboden schuldregeling gevoegde toelichting blijkt dat [verzoekster] een maandelijks inkomen heeft van ongeveer € 971,72 uit een WWB-uitkering en dat voor haar een vrij te laten bedrag is berekend met behulp van de recofa-methode, waarbij sprake is van een zeer minimale afloscapaciteit. Uitgaande van deze omstandigheden zou (vrijwel) niet worden gespaard indien [verzoekster] zou worden toegelaten tot de schuldsanering. Bij toelating tot de schuldsaneringsregeling zal [verzoekster] aan bewindvoerdersalaris (ten minste) verschuldigd zijn: 36 x € 40,- = € 1.440,-.
3. Het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
3.1. [verzoekster] heeft in het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling de rechtbank verzocht RWE Obragas en Juris-Dictie te bevelen in te stemmen met de onder 2.1 bedoelde schuldregeling.
3.2. RWE Obragas en Juris-dictie hebben schriftelijk verweer gevoerd. Deze verweren zijn inhoudelijk echter niet relevant voor de beslissing.
4. De beoordeling van het verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord
4.1. In artikel 287a Fw is bepaald dat een verzoek als het onderhavige slechts kan worden toegewezen als RWE Obragas en Juris-dictie in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de door [verzoekster] voorgestelde schuldregeling hebben kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij hebben bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van [verzoekster] of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
4.2. Uitgangspunt is dat het iedere schuldeiser in beginsel vrij staat om te verlangen dat 100% van haar vordering, vermeerderd met rente, wordt voldaan. Nu de aangeboden regeling voorziet in een lagere uitkering dan de volledige vordering van RWE Obragas en Juris-dictie, is het belang van RWE Obragas en Juris-dictie bij weigering van die regeling een gegeven.
4.3. De rechtbank dient voorts te onderzoeken of door de weigering van RWE Obragas en Juris-dictie de belangen van [verzoekster] en de overige schuldeisers worden geschaad en zo ja, of die belangen zwaarder wegen dan het belang van RWE Obragas en Juris-dictie om haar bevoegdheid tot weigering uit te oefenen.
4.5. Bij de beoordeling van deze vraag acht de rechtbank van belang dat het aangeboden akkoord niet een betaling aan de schuldeisers ineens behelst. [verzoekster] gaat sparen voor haar schuldeisers, die – als alles naar verwachting verloopt – betaling van een percentage van hun (huidige dus gefixeerde) vordering tegemoet kunnen zien. Door [verzoekster], noch een derde, wordt de garantie geboden dat [verzoekster] na drie jaar inderdaad voldoende heeft gespaard om de afspraak na te kunnen komen. De rechtbank heeft twijfels aan de uitvoerbaarheid, dan wel nakoming van de aangeboden regeling, nu [verzoekster] meer zal moeten sparen dan waartoe zij op grond van de recofa-berekening in staat moet worden geacht. Het risico op het ontstaan van nieuwe schulden met schuldeisers die niet zijn gebonden aan de aangeboden regeling, is dan ook niet ondenkbeeldig. Daarbij is van belang dat bij de mondelinge behandeling naar voren is gekomen dat er geen sprake is van inkomensbeheer.
4.6. Bij de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat [verzoekster] een WWB-uitkering ontvangt. In dit kader is zij vrijgesteld van een sollicitatieplicht op basis van haar psychische situatie. Deze vrijstelling is echter niet gebaseerd op een medisch rapport van een arbeidsdeskundige. [verzoekster] heeft aangegeven geen lichamelijk klachten te hebben en graag te willen werken. Gezien het ontbreken van een medisch rapport en de leeftijd van [verzoekster] acht de rechtbank niet onaannemelijk dat [verzoekster] in staat moet worden geacht om inkomen uit arbeid te verwerven. Er kan dan ook verwacht worden dat [verzoekster] in de toekomst substantieel meer inkomsten zal genereren en daardoor een substantieel grotere afloscapaciteit zal krijgen.
4.7. In feite behelst het akkoord dat buiten de wettelijke schuldsaneringsregeling een verder geheel vergelijkbaar traject wordt afgewikkeld, echter zonder de wettelijke waarborgen die de Faillissementswet biedt en zonder dat duidelijk is vastgelegd onder welke omstandigheden crediteuren niet meer gebonden zijn aan het akkoord. Onder de wettelijke waarborgen valt ook de sollicitatieplicht, die inhoudt dat [verzoekster] dient te gaan solliciteren, en indien succesvol haar werk dient te behouden.
4.8. De rechtbank oordeelt gezien het bovenstaande dat RWE Obragas en Juris-dictie in redelijkheid tot weigering van instemming met de schuldregeling hebben kunnen komen. Het verzoek zal dus worden afgewezen.
4.9. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij bij afwijzing van haar verzoek tot het vaststellen van een dwangakkoord, haar verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling wil handhaven.
5. De beslissing
De rechtbank
wijst het verzoek af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Pavicevic en in het openbaar uitgesproken op 5 maart 2009.