beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 252842 / FA RK 08-4632
Beschikking van 25 februari 2009
[de man],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de man,
advocaat mr. J.A. van Laar,
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. M.M. Weijnand.
1. Verloop van de procedure
De man heeft ter griffie van deze rechtbank een verzoekschrift ingediend.
De vrouw heeft een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingediend.
Er zijn van beide partijen nader stukken ontvangen.
De zaak is behandeld ter terechtzitting met gesloten deuren van 21 januari 2009.
2.1. Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Tussen hen is de echtscheiding uitgesproken door deze rechtbank bij beschikking van 11 december 1996. Deze beschikking is op 21 januari 1997 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand te Scherpenzeel.
2.2. De kinderen van partijen zijn:
[kind 1], geboren op 25 februari 1990 te [geboorteplaats],
[kind 2], geboren op 19 december 1995 te [geboorteplaats].
2.3. Bij beschikking van 11 december 1996 is bepaald dat alleen de vrouw is belast met het gezag over de toen minderjarige kinderen.
2.4. Bij beslissing van deze rechtbank van 22 oktober 1997 is bepaald dat de man met een bedrag van f 500,-- (€ 226,89) per kind per maand moet bijdragen in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen.
2.5. Bij beschikking van deze rechtbank van 4 november 1998 zijn voornoemde bijdragen gewijzigd in f 450,--
(€ 204,20) per kind per maand.
Op grond van de wettelijke indexering is dit bedrag thans € 264,06 per maand.
2.6. De rechtbank heeft op 5 november 2008 de echtscheiding uitgesproken van het op 20 april 2004 gesloten huwelijk van de man en met mevrouw [X].
2.7. De man heeft drie minderjarige kinderen uit dit huwelijk.
3. Beoordeling van het verzochte
De man heeft gevraagd de beschikking van 4 november 1998 te wijzigen met ingang van 1 maart 2008 wat betreft de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2]. De man heeft de behoefte van [kind 2] op zich niet betwist. De man is van mening dat de bijdrage ten behoeve van [kind 2] gelijk dient te zijn aan de bijdrage die hij voor zijn drie kinderen, geboren uit het huwelijk met mevrouw [X], dient te betalen. Bovendien heeft de man gesteld dat hij niet voldoende draagkracht heeft om in de volledige behoefte van de kinderen te voldoen.
De vrouw heeft verweer gevoerd. Met betrekking tot hetgeen de man heeft gesteld over een gelijke verdeling van zijn draagkrachtruimte tussen zijn kinderen uit het eerste en uit het tweede huwelijk, heeft de vrouw aangevoerd dat de bij beschikking van 4 november 1998 vastgestelde kinderalimentatie ten behoeve van [kind 2] een bestaande verplichting is waarmee rekening moet worden gehouden bij de bepaling van de hoogte van de bijdrage ten behoeve van de kinderen uit zijn tweede huwelijk. Over de door de man gevraagde ingangsdatum heeft de vrouw aangevoerd dat zij pas na ontvangst van het verzoekschrift van de man (eind juli 2008) heeft begrepen dat de man - die thans nog een bedrag van € 264,05 (geïndexeerd) per maand betaalt - de bijdrage ten behoeve van [kind 2] wil verminderen. Dit betekent naar de mening van de vrouw dat een eventuele wijziging pas kan ingaan per 1 augustus 2008.
Daarnaast is de vrouw van mening dat het bedrag dat de man thans betaalt als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2] niet voldoet aan de maatstaven. Reden waarom de vrouw de rechtbank heeft gevraagd om de beschikking van 4 november 1998 te wijzigen in die zin dat de man ten behoeve van [kind 2] met ingang van 15 september 2008 met een bedrag van € 500,-- per maand dient bij te dragen.
Ter zitting van 21 januari 2009 heeft de man betoogd dat zijn wens om de beschikbare draagkrachtruimte tussen de vier minderjarige kinderen gelijk te verdelen niet berust op onwil. Hij acht een dergelijke verdeling rechtvaardig. De man heeft gesteld dat voor de drie kinderen uit zijn tweede huwelijk de bijdrage voorlopig is vastgesteld op € 200,-- per kind per maand in afwachting van de uitkomsten van deze procedure. Het verzoek van de vrouw om de bijdrage ten behoeve van [kind 2] te verhogen naar € 500,-- per maand acht de man niet reëel omdat de verdeling moet plaatsvinden op grond van draagkracht en niet op grond van behoefte.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ten tijde van de beschikking van 4 november 1998 is op grond van de tremanormen en de draagkracht van de man voor [kind 1] en [kind 2] een bedrag van € 204,20 per kind per maand vastgesteld welk bedrag thans geïndexeerd € 264,-- per kind per maand bedraagt.
De behoefte van de drie kinderen uit het huwelijk van de man met mevrouw [X] is bepaald op € 250,-- per kind per maand. Indien wordt uitgegaan van de vastgestelde bedragen voor [kind 2] en [kind 1] als (minimale) behoefte komt de totale behoefte op een bedrag € 1.278,-- voor vijf kinderen.
Uitgangspunt is dat de man voornoemd bedrag betaalt indien zijn draagkracht dat toelaat. De rechtbank heeft allereerst een onderzoek naar de draagkracht van de man ingesteld, op de wijze zoals hieronder wordt overwogen. Uit dit onderzoek is gebleken dat de man de draagkracht mist om de volledige behoefte te dragen.
Volgens de gebruikelijke normen dient in dit geval dan ook de beschikbare ruimte gelijkelijk over de kinderen te worden verdeeld, tenzij de behoefte van één van de kinderen aantoonbaar hoger ligt dan die van de andere kinderen. De stelling dat de alimentatie voor [kind 2] eerder was vastgesteld dan die voor de kinderen uit het tweede huwelijk, leidt niet tot een ander oordeel. Die scheiding en het feit dat de man ook voor die kinderen een onderhoudsverplichting heeft, is immers een wijziging van omstandigheden die tot bijstelling kan leiden.
Wat betreft de behoefte van [kind 2] overweegt de rechtbank dat een stijging van het inkomen van de man niet zonder meer leidt tot een hogere behoefte. Dat het inkomen van de man hoger is dan het (geïndexeerde) gezinsinkomen van destijds is niet gesteld. Nu ook overigens niet is gebleken dat de behoefte van [kind 2] is gestegen, gaat de rechtbank ervan uit dat het bedrag van € 264,-- dat de man voor [kind 2] betaalt nog steeds aan haar behoefte tegemoetkomt.
Wat betreft de behoefte van [kind 1] overweegt dat rechtbank dat, gelet op hetgeen in de beschikking van heden inz. 252843/FARK 08-4633 is overwogen, ook de behoefte die [kind 1] heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud niet wezenlijk afwijkt van hetgeen voor haar voorheen was vastgesteld, geïndexeerd € 264,--.
Het vorenstaande betekent dat er geen aantoonbaar verschil in de behoefte van de kinderen bestaat en dat de beschikbare draagkrachtruimte van de man gelijkelijk dient te worden verdeeld over [kind 2], [kind 1] en de drie kinderen die uit het huwelijk van de man met mevrouw [X] zijn geboren.
Als uitgangspunt dient de als productie 7 bij brief van 9 januari 2009 overgelegde draagkrachtberekening van de man.
inkomen en bijstandsnorm
De man heeft een bruto jaarsalaris van € 55.799,-- inclusief vakantiegeld. Op de man is de norm voor een alleenstaande van toepassing.
vermogen en ontslagvergoeding
De vrouw is van mening dat rekening dient te worden gehouden met vermogen van de man en met een ontslagvergoeding die de man van zijn voormalige werkgever Vallei en Eem heeft ontvangen. De vrouw heeft geen stukken overgelegd ter onderbouwing van haar stelling.
De rechtbank overweegt dat met (rendement uit) vermogen en/of ontslag vergoeding geen rekening wordt gehouden nu de vrouw haar stellingen hieromtrent niet aannemelijk heeft gemaakt.
kosten omgang
Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat rekening dient te worden gehouden met kosten omgang van € 65,-- per maand.
woonlast
De man heeft aan hypotheekrente € 932,-- per maand opgevoerd. De vrouw heeft als verweer aangevoerd dat niet duidelijk is welke hypotheek de man heeft verkregen omdat het overgelegde stuk slechts ziet op een hypotheekadvies.
De rechtbank is van oordeel dat de man deze post voldoende heeft onderbouwd. Bovendien komt de opgevoerde hypotheekrente gezien het inkomen van de man niet onredelijk voor.
premie ziektekosten
Ter zitting is tussen partijen komen vast te staan dat de premie ziektekosten voor de man alleen € 114,14 - per maand bedraagt, zoals staat vermeld op het overgelegde bankafschrift d.d. 3 november 2008.
aflossing schuld
De man heeft aan aflossing schuld een - door de vrouw weersproken - bedrag van € 100,-- per maand opgevoerd. De man heeft aangevoerd dat hij inzake de nalatenschap van zijn moeder een schuldconstructie met zijn vader is aangegaan met betrekking tot de aanslag in de successierechten. De man heeft met zijn vader afgesproken dat hij ter aflossing daarvan een bedrag van € 100,-- per maand aan zijn vader betaalt.
De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke afspraak niet voor dient te gaan op de alimentatieverplichting die de man jegens zijn kinderen heeft. Niet is gebleken dat de man met zijn vader niet een andere regeling had kunnen treffen dan een regeling die ten nadele komt van de onderhoudsverplichting jegens zijn kinderen.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de man, bij een evenredige verdeling van zijn draagkrachtruimte over de vijf kinderen en rekening houdende met het fiscale voordeel dat de man geniet, een bedrag van € 230,-- per kind per maand kan betalen. Omdat de onderhavige zaak ziet op de bijdrage ten behoeve van [kind 2] zal de rechtbank een bedrag van € 230,-- per maand vaststellen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 2].
De rechtbank zal bepalen dat deze betalingsverplichting ingaat per 1 augustus 2008, zijnde de eerste van de maand volgende op de maand waarin het inleidende verzoekschrift is ingediend.
4.1. De rechtbank wijzigt de beschikking van 4 november 1998 met dien verstande dat het bedrag dat de man vanaf 1 augustus 2008 aan de vrouw zal verstrekken als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [kind 2] wordt bepaald op € 230,-- per maand, vanaf heden bij vooruitbetaling te voldoen.
4.2. Deze beslissing is tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
4.3. Het meer of anders verzochte wordt afgewezen.
4.4. De beschikking van 4 november 1998 blijft voor het overige gehandhaafd.
4.5. De partijen moeten hun eigen proceskosten betalen.
Deze beschikking is gegeven door mr. P.J.M. Mol, kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. E.A.L. Klok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 25 februari 2009.?
De griffier is buiten staat deze
beschikking te ondertekenen.