ECLI:NL:RBUTR:2009:BH4785

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
245522 / HA ZA 08-545
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoedingsrente bij vervroegde aflossing van leningen en de toepassing van algemene voorwaarden

In deze zaak vorderde eiser, wonende te [woonplaats], dat de Rabobank een beding in de algemene voorwaarden betreffende vergoedingsrente bij vervroegde aflossing van leningen zou vernietigen. Eiser had in 2001 twee leningen afgesloten bij de Rabobank, die hij in 2006 vervroegd wilde aflossen. De Rabobank had een vergoedingsrente van EUR 11.844,56 in rekening gebracht, welke eiser als onverschuldigd betitelde. Eiser stelde dat de leningen een privé karakter hadden en dat de particuliere voorwaarden van toepassing waren, waarin geen vergoedingsrente verschuldigd zou zijn bij verkoop van een woning die door de debiteur zelf bewoond werd. De rechtbank oordeelde dat, ongeacht de toepasselijkheid van de zakelijke of particuliere voorwaarden, eiser een vergoedingsrente verschuldigd was. De rechtbank overwoog dat eiser het appartement ten tijde van de verkoop niet bewoonde, waardoor de uitzondering in de particuliere voorwaarden niet van toepassing was. Eiser had ook niet aangetoond dat het beding onredelijk bezwarend was. De rechtbank wees de vorderingen van eiser af en veroordeelde hem in de proceskosten van de Rabobank, die op EUR 1.210,00 werden begroot.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 245522 / HA ZA 08-545
Vonnis van 4 maart 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. H. Veldhuizen,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK UTRECHT EN OMSTREKEN U.A.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D.S. van Lith.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 28 mei 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 27 november 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Sinds 1995 wordt in de vennootschap onder firma Jude O’Riordian V.O.F. (verder: “de vennootschap”) een Ierse pub geëxploiteerd. Vanaf 1995 tot 2000 waren [eiser] en de heer [vennoot] hiervan de vennoten en vanaf 2000 heeft de toenmalige partner van [eiser] (verder: “[partner ]”) de plaats van [vennoot] ingenomen. In het kader van de ontvlechting van de zakelijke relatie met [vennoot] is [eiser] eigenaar geworden van een appartement gelegen aan [adres] te [woonplaats] (verder ook te noemen: “het appartement”). Ten behoeve van de financiering van dit appartement heeft de Rabobank aan [eiser] in februari 2000 een hypotheek verstrekt ter hoogte van ƒ 168.750,00. [eiser] was ten tijde van deze hypotheekverstrekking woonachtig aan [adres] te [woonplaats]. In oktober 2000 heeft [eiser] bij de Rabobank een (nieuwe) financieringsaanvraag ingediend en in de toelichting daarop is onder meer het volgende vermeld:
“[eiser] is samen met zijn vrouw eigenaar van de Irish Pub aan het Jansdam in Utrecht. Na een zeer roerige periode in 1999 (uitkoop [vennoot]) is zakelijk alles weer op orde.
Zijn vrouw heeft echter te kennen gegeven dat zij terug wil naar Ierland. In overleg is besloten dat zij met de kinderen teruggaat en dat zij een bedrag krijgt van ƒ 450.000,- (alimentatie/uitkoop) om o.a. een woning te kopen in Ierland.
Om dit te financieren wordt de woning aan [adres] verkocht en wil de heer [eiser] een zo maximaal mogelijke hypotheek op het appartement aan de [adres] waar hij zelf gaat wonen. (…)”
2.2. Op 14 augustus 2001 hebben [eiser] en de Rabobank een tweetal schuldbekentenissen ondertekend ter hoogte van respectievelijk EUR 102.100,55 en EUR 28.134,37, waarin [eiser] als debiteur wordt aangeduid en waarin - voor zover van belang - het volgende is bepaald:
Rentetype
Van heden tot (…) vast zoals beschreven in artikel 25 van de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001. (…)
Bestedingsdoel
De debiteur zal de geldlening uitsluitend mogen aanwenden voor de financiering van de afkoop alimentatie en uitkoop van één vennoot uit Jude O’Riordian V.O.F. (…)
Algemene voorwaarden
Op de geldlening zijn - voor zover niet anders is overeengekomen - van toepassing:
- de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001;
- (…)
2.3. In 2003 heeft [eiser] een woning gekocht aan [adres] te [woonplaats] en [eiser] is daar vervolgens ook gaan wonen. Deze aankoop heeft de Rabobank ook gefinancierd.
2.4. Op 15 mei 2006 heeft de Rabobank een brief van notaris S. Harteveld ontvangen met - voor zover van belang - de volgende inhoud:
“[eiser], wonende te [woonplaats], [adres] (…) wenst per 3 juli 2006 over te gaan tot algehele aflossing van de hypotheken bij uw Bank en de Rabohypotheekbank N.V., zulks in verband met de verkoop van het onderpand [adres] te [woonplaats].”
2.5. Op 3 juli 2006 heeft [eiser] het appartement overgedragen aan de koper. Uit de verkoopopbrengst van het appartement heeft de notaris vervolgens een bedrag van EUR 158.045,31 aan de Rabobank voldaan. Dit bedrag is opgebouwd uit (1) de aflossing van de onder 2.2. genoemde leningen van (toen nog bedragende) EUR 102.100,55 en EUR 26.322,52, (2) betaling van de daarover nog verschuldigde (lopende) rente van respectievelijk EUR 479,30 en EUR 115,97, (3) betaling van een vergoedingsrente ter hoogte van in totaal EUR 11.844,56 in verband met de vervroegde aflossing van de leningen en (4) een gedeeltelijke aflossing van de schuld van de vennootschap ter hoogte van EUR 17.182,41.
2.6. In de Algemene voorwaarden voor zakelijke geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001 (verder: “de zakelijke voorwaarden”) is in artikel 25 sub c. - kort gezegd - bepaald dat de debiteur bij een vervroegde aflossing van de lening een vergoedingsrente is verschuldigd en dat deze vergoeding voldaan moet worden tegelijk met de betaling van het vervroegd af te lossen bedrag. In de algemene voorwaarden voor particuliere geldleningen van de Rabobankorganisatie 2001 (verder: “de particuliere voorwaarden”) is in artikel 18 sub d. een soortgelijke bepaling te vinden. In artikel 18 sub f. van de particuliere voorwaarden is verder het volgende bepaald:
“U mag de geldlening zonder vergoeding aflossen:
- bij juridische overdracht van alle registergoederen die u zelf bewoont als u tot genoegen van de bank aantoont dat alle debiteuren in verband met de juridische overdracht verhuizen (…).”
2.7. In een brief van 25 september 2007 is de Rabobank door [eiser] onder meer gesommeerd om over te gaan tot terugbetaling van de in rekening gebrachte vergoeding wegens vervroegde aflossing ter hoogte van EUR 11.844,56 (verder: “de vergoedingsrente”). Aan deze sommatie heeft de Rabobank niet voldaan.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert – uitvoerbaar bij voorraad -:
Primair:
1. het door de Rabobank ingeroepen artikel 25 in de zakelijke voorwaarden te vernietigen en/of te verklaren voor recht dat dit beding tussen partijen niet van toepassing is;
2. te verklaren voor recht dat [eiser] aan de Rabobank onverschuldigd heeft betaald een bedrag gelijk aan het totaalbedrag van de door de Rabobank ter gelegenheid van de aflossing op 3 juli 2006 in rekening gebrachte vergoedingsrente, zijnde een bedrag van ten minste EUR 11.844,56 dan wel een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoger bedrag;
3. De Rabobank te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag gelijk aan het totaalbedrag van de door de Rabobank ter gelegenheid van de aflossing op 3 juli 2006 in rekening gebrachte vergoedingsrente, zijnde een bedrag van ten minste EUR 11.844,56 dan wel een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoger bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2006, althans een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, tot de datum van algehele voldoening en de buitengerechtelijke kosten van EUR 904,00, althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Subsidiair:
4. te verklaren voor recht dat [eiser] aan de Rabobank onverschuldigd heeft betaald een bedrag gelijk aan het totaalbedrag van de door de Rabobank ter gelegenheid van de aflossing op 3 juli 2006 in rekening gebrachte vergoedingsrente, zijnde een bedrag van ten minste EUR 11.844,56 dan wel een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoger bedrag;
5. De Rabobank te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag gelijk aan het totaalbedrag van de door de Rabobank ter gelegenheid van de aflossing op 3 juli 2006 in rekening gebrachte vergoedingsrente, zijnde een bedrag van ten minste EUR 11.844,56 dan wel een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoger bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2006, althans een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, tot de datum van algehele voldoening en de buitengerechtelijke kosten van EUR 904,00, althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Meer subsidiair
6. De Rabobank te veroordelen om aan [eiser] te betalen een bedrag gelijk aan het totaalbedrag van de door de Rabobank ter gelegenheid van de aflossing op 3 juli 2006 in rekening gebrachte vergoedingsrente, zijnde een bedrag van ten minste EUR 11.844,56 dan wel een nader door de rechtbank in goede justitie te bepalen hoger bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 3 juli 2006, althans een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen, tot de datum van algehele voldoening en de buitengerechtelijke kosten van EUR 904,00, althans een bedrag als door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
Primair, subsidiair en meer subsidiair
7. De Rabobank te veroordelen in de kosten van deze procedure, daaronder begrepen een veroordeling van de Rabobank in de kosten van een eventuele executie.
3.2. De Rabobank voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Algemene voorwaarden
4.1. [eiser] grondt zijn primaire vordering op de volgende stellingen. De twee aan [eiser] verstrekte leningen zijn een rechtstreeks gevolg van zijn echtscheiding met [partner ] en hadden als doel om de echtscheiding financieel te kunnen afwikkelen. De leningen hebben dus betrekking op een privé aangelegenheid van [eiser] en daarom behoren de zakelijke voorwaarden niet te worden toegepast. Omdat uit de particuliere voorwaarden volgt dat geen vergoedingsrente is verschuldigd als de vervroegde aflossing een gevolg is van de verkoop van een woning, die de particulier zelf bewoont, heeft [eiser] het bedrag van EUR 11.844,56 onverschuldigd aan de Rabobank betaald. Dat [eiser] ten tijde van de verkoop in 2006 al een paar jaar niet meer in het appartement woonachtig was, doet aan deze conclusie niet af. In 2000 is het appartement immers als eigen woning aangeschaft. Bij de verkoop geldt dan ook dat het een eigen woning betreft in de zin van artikel 18 sub f. van de particuliere voorwaarden, ongeacht de vraag of je daar nog woont. Verder is toepassing van artikel 25 van de zakelijke voorwaarden - in de gegeven omstandigheden van het geval - onredelijk bezwarend in de zin van artikel 6:233 onder a BW en/of naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (6:248 BW). Temeer, omdat [eiser] de Nederlandse taal nauwelijks beheerst. Het mag hem daarom niet worden aangerekend dat hij een tweetal schuldbekentenissen heeft ondertekend waarin de zakelijke voorwaarden van toepassing worden verklaard.
4.2. De Rabobank heeft hiertegen de volgende stellingen ingebracht. De twee geldleningen zijn op 14 augustus 2001 aan [eiser] verstrekt om de alimentatieverplichting jegens [partner ] af te kopen en om haar als vennoot uit te kopen. Zo staat het ook in de schuldbekentenissen vermeld. Mede vanwege de uitkoop van [partner ] als vennoot hadden de geldleningen een zakelijk karakter. De omstandigheid dat [partner ] (mogelijk) nog steeds als vennoot van de vennootschap staat ingeschreven, maakt dit niet anders. Los daarvan geldt dat [eiser] en de Rabobank op 14 augustus 2001 zijn overeengekomen dat de zakelijke voorwaarden op de geldleningen van toepassing zijn. [eiser] was zich van die afspraak ook bewust. Hij heeft de twee schuldbekentenissen immers voor akkoord ondertekend. Daarnaast is het zo dat in een offerte van 20 oktober 2000, die als uitgangspunt voor het verstrekken van de twee geldleningen is gebruikt, al melding werd gemaakt van de toepasselijkheid van de zakelijk voorwaarden.
[eiser] heeft - anders dan hij stelt - nimmer in het appartement gewoond. Het appartement is altijd een zakelijk object voor [eiser] geweest, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat de huuropbrengst van het appartement aan de Rabobank verpand is geweest. In ieder geval staat vast dat [eiser] het appartement ten tijde van de verkoop in 2006 al een aantal jaren niet meer bewoonde. In die situatie is er geen sprake van de overdracht van een door de particulier zelf bewoonde onroerende zaak in de zin van artikel 18 sub f. van de particuliere voorwaarden. Met andere woorden: in verband met de vervroegde aflossing van de twee geldleningen is [eiser] een vergoedingsrente aan de Rabobank verschuldigd, ongeacht het antwoord op de vraag welke algemene voorwaarden van toepassing zijn. Het beding dat [eiser] bij een vervroegde aflossing een zodanige vergoeding moet voldoen, is niet onredelijk bezwarend en is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid ook niet onaanvaardbaar.
4.3. De rechtbank overweegt als volgt. In het midden kan blijven of de zakelijke of particuliere voorwaarden in de contractuele relatie tussen partijen van toepassing zijn. Daarvoor is het volgende redengevend. Zowel op grond van de zakelijke voorwaarden (artikel 25) als met het oog op het bepaalde in de particuliere voorwaarden (artikel 18 sub d.) was [eiser] bij een vervroegde aflossing van de twee leningen een vergoedingsrente aan de Rabobank verschuldigd. De in artikel 18 sub f. van de particuliere voorwaarden genoemde uitzondering doet zich niet voor. In dat artikel is immers expliciet bepaald dat alleen dan geen vergoedingsrente verschuldigd is als de vervroegde aflossing van de lening het gevolg is van (1) de juridische overdracht van een registergoed die door de particulier/debiteur zelf wordt bewoond en (2) die particulier/debiteur in verband met de overdracht moet verhuizen. Tussen partijen staat vast dat [eiser] in 2006 al een paar jaar elders woonachtig was, namelijk aan [adres] te [woonplaats]. [eiser] bewoonde het appartement ten tijde van de overdracht dus (al geruime tijd) niet in de zin van artikel 18 sub f. van de particuliere voorwaarden. Dit betekent dat [eiser] ook niet naar [adres] is verhuisd als gevolg van de verkoop of het in de verkoop zetten van het appartement. Aan de verhuisvoorwaarde in voornoemd artikel uit de particuliere voorwaarden heeft [eiser] derhalve evenmin voldaan.
4.4. De stelling van [eiser] dat niet het moment van de verkoop van het appartement, maar het moment van de aankoop doorslaggevend is voor de beantwoording van vraag of het een registergoed betreft die door de particulier zelf wordt bewoond, slaagt niet. Voor deze uitleg zijn in artikel 18 sub f. van particuliere voorwaarden geen aanknopingspunten te vinden. Integendeel, in dit artikel wordt gesproken over het moment van “overdracht” van het registergoed dat de particulier “zelf bewoont” en niet over het moment van “aankoop”. Met het oog op dit een en ander kan zonder nadere toelichting, die ontbreekt, de door [eiser] verdedigde interpretatie van voornoemd artikel 18 sub f. van particuliere voorwaarden niet worden gevolgd.
4.5. Nu de conclusie is dat [eiser] - ongeacht de versie van de toepasselijke algemene voorwaarden - een vergoedingsrente aan de Rabobank verschuldigd is in verband met de vervroegde aflossing van de twee leningen, moet de vraag worden beantwoord of dit beding onredelijk bezwarend is dan wel dat een beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het ligt in beginsel op de weg van [eiser] om zijn bevestigende antwoord op deze vraag voldoende (concreet) te onderbouwen. [eiser] beroept zich immers op de rechtsgevolgen daarvan (zie artikel 150 Rv). Uit de dagvaarding (punt 14) blijkt dat [eiser] artikel 25 van de zakelijke voorwaarden onredelijk bezwarend acht vanwege het feit dat niet de zakelijke voorwaarden, maar de particuliere voorwaarden eigenlijk op de twee geldleningen van toepassing hadden moeten worden verklaard. In dat geval zou hij geen vergoedingsrente verschuldigd zijn, aldus [eiser]. Deze enkele stelling kan niet de grondslag vormen voor een toewijzing van de vordering tot vernietiging van artikel 25 van de zakelijke voorwaarden. Dit volgt reeds uit hetgeen hiervoor onder 4.5. is overwogen (toepassing van de particulieren voorwaarden leidt ook tot de verschuldigdheid van een vergoedingsrente). Om dezelfde reden kan de stelling van [eiser], dat hij niet begreep dat de zakelijke voorwaarden in plaats van de particulieren voorwaarden van toepassing werden verklaard, hem niet baten (wat van de juistheid van die stelling ook zij).
4.6. Andere omstandigheden die de conclusie zouden kunnen rechtvaardigen dat het beding onredelijk bezwarend is, acht de rechtbank evenmin aanwezig. Hiertoe wordt overwogen dat beide geldleningen zijn afgelost gedurende de periode dat de rente nog vast stond op het overeengekomen rentepercentage, gelijk de Rabobank heeft gesteld. Door de vervroegde aflossing, en dus de vervroegde opzegging van de leningen, ontving de Rabobank niet meer de met [eiser] overeengekomen rente-inkomsten. Dit is als geleden verlies dan wel gederfde winst te beschouwen in de situatie dat ten tijde van de vervroegde aflossing de geldende rentetarieven (veel) lager waren dan het rentepercentage dat [eiser] op grond van de leningen aan de bank verschuldigd was. De Rabobank heeft gesteld dat in 2006 van deze situatie sprake was, hetgeen door [eiser] niet is bestreden. In het licht hiervan kan de verplichting tot betaling van een vergoedingsrente bij een vervroegde aflossing van de leningen worden aangemerkt als de betaling van een (gefixeerde) schadevergoeding. Een zodanige verplichting is niet onredelijk bezwarend noch is het beroep daarop naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar te achten. Dit brengt mee dat de door [eiser] betaalde vergoedingsrente van EUR 11.844,56 in beginsel conform afspraak, en dus niet onverschuldigd, aan de Rabobank is betaald. De rechtbank neemt hierbij in acht dat zowel [eiser] als de Rabobank ter comparitie heeft verklaard dat de hoogte van de vergoedingsrente bij een berekening op basis van de zakelijke als de particuliere voorwaarden tot hetzelfde bedrag leidt.
Andere afspraken
4.7. [eiser] heeft subsidiair aan zijn vordering tot terugbetaling van het bedrag van EUR 11.844,56 de volgende stellingen ten grondslag gelegd. Begin mei 2006 heeft [eiser] een bespreking gehad bij de Rabobank. Bij die bespreking waren namens de Rabobank aanwezig mevrouw Y. Hoefsmit (“Hoefsmit”), de heer E. Mariman (“Mariman”) en nog een derde persoon. De bespreking ging over de financiering van de onderneming Horex B.V. (verder: “Horex”), die door de Rabobank (mede) wordt gefinancierd en waarvan [eiser] (indirect) medeaandeelhouder is. De bespreking betrof meer specifiek de mogelijke verkoop van het appartement en het aanwenden van de opbrengst daarvan ten behoeve van de (verdere) financiering van Horex. Toen is door Hoefsmit doorberekend dat – na aflossing van de twee leningen – een bedrag uit de verkoop zou resteren van ongeveer EUR 30.000,00. Dit bedrag zou volgens Hoefsmit ten gunste van Horex kunnen komen. Deze conclusie van Hoefsmit moet als een toezegging namens de Rabobank worden aangemerkt, inhoudende dat er bij een vervroegde aflossing van de leningen geen vergoedingsrente in rekening zou worden gebracht. Immers, als het uitgangspunt zou zijn geweest dat [eiser] wel een vergoedingsrente verschuldigd was bij vervroegde aflossing, dan had de door Hoefsmit berekende resterende verkoopopbrengst niet EUR 30.000,00 maar bij benadering EUR 20.000,00 bedragen (30.000,00 - 11.844,56). De conclusie is dan ook dat tussen [eiser] en de Rabobank nadere afspraken zijn gemaakt, waaraan de Rabobank is gebonden. Om die reden is het bedrag van EUR 11.844,56 onverschuldigd betaald. Als aangenomen zou worden dat geen nadere afspraak is gemaakt, dan is de conclusie dat de Rabobank onzorgvuldig heeft gehandeld door - ondanks de bespreking van begin mei 2006 - wel een vergoedingsrente in rekening te brengen. Door dit onzorgvuldig handelen heeft de Rabobank onrechtmatig gehandeld dan wel is zij toerekenbaar tekortgeschoten in de tussen de Rabobank en [eiser] bestaande contractuele relatie. De als gevolg hiervan geleden schade is gelijk te stellen met het bedrag van EUR 11.844,56.
4.8. Mariman heeft ter comparitie namens Rabobank verklaard dat het klopt dat begin mei 2006 met [eiser] een bespreking heeft plaatsgevonden, waarbij in ieder geval hij en ook Hoefsmit aanwezig waren. Niet juist is echter dat toen is afgesproken dat uit de (mogelijke) verkoopopbrengst een bedrag van EUR 30.000,00 naar Horex zou gaan, althans Mariman - zo heeft hij verklaard - kan zich dat niet herinneren. Van een aanvullende overeenkomst is dan ook geen sprake. Daarnaast heeft Mariman ter comparitie naar voren gebracht dat tijdens bedoelde bespreking in ieder geval niet is gesproken over het niet hoeven betalen van een vergoedingsrente bij een vervroegde aflossing van de twee leningen. De Rabobank heeft in dit kader verder nog gesteld dat Hoefsmit de door [eiser] gestelde toezegging (geen vergoedingsrente) niet kan hebben gedaan, omdat zij op de hoogte was van de verschuldigdheid van een vergoedingsrente bij een vervroegde aflossing van de leningen. Ten slotte heeft de Rabobank aangevoerd dat ook in het geval zou zijn afgesproken dat een bedrag van EUR 30.000,00 in Horex zou worden geïnvesteerd, dat nog niet meebrengt dat [eiser] geen vergoedingsrente verschuldigd zou zijn of dat hij daarop mocht vertrouwen. Van een onverschuldigde betaling is dan ook geen sprake.
4.9. Het verweer van de Rabobank slaagt en daarvoor geldt het volgende. [eiser] wist, althans behoorde te weten, dat hij bij een vervroegde aflossing van de twee leningen een vergoedingsrente aan de Rabobank verschuldigd zou zijn. Dit is [eiser] immers met de Rabobank overeengekomen en uitgangspunt is dat verplichtingen uit een overeenkomst dienen te worden nagekomen. Daarnaast is een beding dat ertoe strekt dat bij een vervroegde aflossing een vergoedingsrente verschuldigd is geenszins ongebruikelijk. Nu de verplichting van [eiser] tot het betalen van een vergoedingsrente een verbintenis uit overeenkomst betreft, kan deze uitsluitend teniet zijn gegaan als de Rabobank van die verbintenis afstand heeft gedaan (recht op vergoedingsrente heeft prijs gegeven) en haar wil daartoe heeft geuit. Tussen partijen staat vast dat tijdens de bespreking op 1 mei 2006 niet is gesproken over de vraag of vergoedingsrente zou zijn verschuldigd bij een vervroegde aflossing van de twee leningen. [eiser] heeft hierover ter comparitie immers verklaard: “Toen is niet specifiek gesproken over een eventueel verschuldigde vergoedingsrente”. Dit betekent dat de Rabobank bij monde van Hoefsmit niet expliciet haar recht op een vergoedingsrente heeft prijsgegeven. Resteert de vraag of Hoefsmit tijdens de bespreking op 1 mei 2006 op impliciete wijze bij [eiser] het gerechtvaardigde vertrouwen heeft gewekt dat de Rabobank af zou zien van het berekenen van een vergoedingsrente (zie artikel 3:35 BW). Het antwoord op deze vraag luidt naar het oordeel van de rechtbank negatief. Uit de enkele opmerking van Hoefsmit - zo die zou zijn gemaakt - dat na aflossing van de leningen een bedrag van EUR 30.000,00 zou resteren ten behoeve van Horex, heeft [eiser] niet zonder meer mogen afleiden dat de Rabobank zou afzien van het in rekening brengen van een vergoedingsrente. Voor deze conclusie is onder meer redengevend dat op 1 mei 2006 de versterking van financiële positie van Horex op de agenda stond en dus niet de financiële afwikkeling van de geplande vervroegde aflossing van de twee leningen. Hiermee sluit de rechtbank overigens niet uit dat op grond van de opmerkingen van Hoefsmit omtrent de hoogte van het in Horex te investeren bedrag bij [eiser] de gedachte is ontstaan dat aan hem geen vergoedingsrente in rekening zou worden gebracht bij de vervroegde aflossing van de twee leningen. In dat geval had het echter op zijn weg gelegen om te onderzoeken of de wil van de Rabobank (Hoefsmit) inderdaad op die gedachte was gericht. Nu [eiser] dit niet heeft gedaan, gaat zijn beroep op het bepaalde in artikel 3:35 BW niet op. Dit betekent dat [eiser] het bedrag van EUR 11.844,56 niet onverschuldigd aan de Rabobank heeft betaald en dat evenmin kan worden aangenomen dat de Rabobank onzorgvuldig dan wel onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door bij [eiser] - ondanks de opmerkingen van Hoefsmit - een vergoedingsrente in rekening te brengen. Ook de subsidiaire stellingen die [eiser] aan zijn vorderingen ten grondslag heeft gelegd, kunnen niet tot een toewijzing van die vorderingen leiden.
4.10. Het antwoord op de vraag of de Rabobank als gevolg de uitlatingen van Hoefsmit - zo die zijn gemaakt - eerst een bedrag van EUR 30.000,00 ten behoeve van Horex had moeten aanwenden en dat pas daarna de aflossing van de door [eiser] verschuldigde vergoedingsrente aan de orde zou kunnen komen, kan in het midden blijven. [eiser] stelt immers niet de volgorde van de betalingen ter discussie, maar uitsluitend de vraag of hij aan de Rabobank überhaupt een vergoedingsrente verschuldigd is geworden.
4.11. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Rabobank worden begroot op:
- vast recht EUR 306,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.210,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van Rabobank tot op heden begroot op EUR 1.210,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2009.?
w.g. griffier w.g. rechter