ECLI:NL:RBUTR:2009:BH4741

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710951-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overval op schoenenwinkel met geweld en bedreiging, jeugdstrafrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 3 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van een gewapende overval op een schoenenwinkel in Driebergen-Rijsenburg op 24 april 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de winkel heeft binnengevallen met een vuurwapen en een stroomstootwapen, en de aanwezige medewerkers heeft bedreigd om geld en sleutels af te geven. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan afpersing en hem veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast is er een werkstraf van 40 uur opgelegd. De rechtbank heeft ook de teruggave gelast van in beslag genomen goederen aan de rechthebbende partij. De rechtbank heeft de ernst van het delict, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de minderjarigheid van de verdachte in overweging genomen bij het bepalen van de straf. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank gedeeltelijk is toegewezen. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om aan de benadeelde partijen schadevergoeding te betalen, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/710951-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 maart 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1990 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], aan het adres [woonadres]
raadsman mr. W. Hendrickx, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is eerder behandeld ter terechtzittingen van 15 september 2008 en 14 oktober 2008, waarbij de behandeling van de zaak telkens is geschorst en aangehouden. De behandeling van de zaak is inhoudelijk voortgezet op de terechtzitting van
17 februari 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
Verdachte wordt diefstal met geweld dan wel afpersing ten laste gelegd.
3 De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 april 2008 samen met een ander door gebruikmaking van geweld en door bedreiging met een pistool en een stroomstootwapen twee medewerkers van [bedrijf] heeft gedwongen tot afgifte van (onder meer) een geldbedrag van zeventienhonderdzestig euro.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsman voert daartoe, zakelijk weergegeven, het navolgende aan.
De informatie van de CIE kan niet tot bewijs dienen, omdat er geen oordeel kan worden gegeven over de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie.
De opgenomen telefoongesprekken van 8 mei 2008 kunnen door iemand anders zijn gevoerd dan door cliënt. Naar de stelling van de raadsman kan uit de inhoud van deze gesprekken niet worden afgeleid dat gesproken wordt over de overval op [bedrijf].
Het op een in de buurt van [bedrijf] gevonden sigarettenpeuk aangetroffen DNA-profiel van cliënt kan niet worden gezien als een daderspoor, aldus de raadsman. De sigarettenpeuk lag buiten en het is onduidelijk wanneer de peuk daar is beland.
De raadsman stelt dat zich in het dossier meer ontlastende dan belastende bewijsstukken bevinden.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
Op 24 april 2008 in de ochtend is de winkel [bedrijf] in Driebergen-Rijsenburg overvallen, waarbij de daders – onder meer – een geldbedrag van zeventienhonderdzestig euro hebben buitgemaakt . De overvallers kwamen [bedrijf] binnen en liepen in de winkel direct door naar achteren, waar zich het kantoor bevindt. Zij droegen bivakmutsen en waren voorzien van een pistool en een stroomstootwapen, althans van daarop lijkende wapens. De arm van mevrouw [slachtoffer 1] werd op haar rug gedraaid en zij en mevrouw [slachtoffer 2] kregen een pistool of een stroomstootwapen of daarop gelijkende wapens in hun rug geduwd. De slachtoffers omschreven de gebruikte wapens direct na de overval gedetailleerd . De overvallers zeiden: “Ik wil geld.”en “Naar de kluis. Geld”. De kluis bevindt zich in het kantoor. Er zijn twee handen nodig om de deur van het kantoor te openen. Toen mevrouw [slachtoffer 2] in haar nervositeit de deur van het kantoor niet direct open kreeg, werd de arm van mevrouw [slachtoffer 1] losgelaten zodat zij de deur kon openen. Mevrouw [slachtoffer 1] opende vervolgens de kluis met haar sleutel en haalde daar twee sealbags uit, één met geld en één met sleutels, en ook een blauwe zak met wisselgeld. Ze legde de zakken op tafel, maar één van de sealbags viel op de grond. Eén van overvallers zei: “Niet gooien” en raapte de zak op. De overvallers pakten daarna het geld en renden zonder iets te zeggen weg. Eén van hen nam het pakje sigaretten van mevrouw [slachtoffer 2] mee, dat op tafel in het kantoor lag. Nadat de overval had plaatsgevonden heeft de politie de omgeving van [bedrijf] nader onderzocht. Onder de bomen aan de overkant van de ingang van de winkel is een aantal sigarettenpeuken aangetroffen. Er zijn drie droge sigarettenpeuken veilig gesteld en het daarin aanwezige DNA-profiel is vergeleken met dat van verdachte en zijn medeverdachte. Opmerkelijk was dat de veilig gestelde sigarettenpeuken droog waren terwijl het de voorgaande nacht geregend had en een andere op die plaats aanwezige sigarettenpeuk nat was. Dit maakt aannemelijk dat de droge peuken op 24 april 2008 ter plaatse zijn neergegooid. Aan één van de sigarettenpeuken zat nog een askegel, hieruit kan worden afgeleid dat deze peuk niet door de wind daar terecht is gekomen. Het DNA-profiel van verdachte leverde een overeenkomst op met het DNA-profiel in het speeksel in één van de onderzochte sigarettenpeuken. Het DNA-profiel van de medeverdachte kwam overeen met het DNA-profiel in het speeksel van de onderzochte sigarettenpeuk met de askegel .
De politie heeft onderzoek gedaan naar de historische verkeersgegevens van de mobiele telefoons die bij verdachte en zijn medeverdachte in gebruik waren. Uit dat onderzoek blijkt dat de gebruikers van die mobiele telefoons die ochtend in Driebergen waren. Ook blijkt dat er tussen die telefoons onderling alsook tussen de mobiele telefoon van verdachte en de thuistelefoon van de medeverdachte op 24 april 2008 in totaal meer dan twintig keer telefonisch contact is geweest . Getuigen hebben de ochtend van 24 april 2008 omstreeks het tijdstip van de overval twee Marokkaanse of Turkse jongens zien staan op de plaats waar de sigarettenpeuken zijn aangetroffen. De jongens stonden op die plaats te roken. Eén van de getuigen beschreef dat één van de jongens steeds heen en weer liep vanaf de bomen in de richting van de ingang van [bedrijf] en weer terug. Beide getuigen omschrijven de leeftijd van de jongens als gelegen tussen 17 en 20 jaar. Volgens één getuige was de ene jongen iets langer en forser dan de andere jongen. De door de getuigen omschreven leeftijden van de jongens en het door de ene getuige omschreven verschil in postuur tussen de twee jongens komen overeen met de signalementen die de twee medewerksters van [bedrijf] van de overvallers hebben gegeven. Deze omschrijvingen komen weer overeen met de leeftijden en de posturen van verdachte en zijn medeverdachte. Dat de getuigen verdachte en zijn medeverdachte bij een fotoconfrontatie niet hebben herkend doet daar niet aan af.
De rechtbank acht voorts de volgende omstandigheden van belang. Verdachte heeft in oktober 2007 drie dagen stage gelopen bij [bedrijf] en wist zodoende waar in de winkel zich het kantoor en de kluis bevonden. Hem werd na die drie dagen te kennen gegeven dat hij niet meer terug hoefde te komen, omdat er geld was verdwenen. Verdachte was daar boos over . Er zijn tapverslagen van op 29 april en 8 mei 2008 gevoerde en afgeluisterde telefoongesprekken tussen verdachte en een zekere [T]. De rechtbank heeft geen enkele aanleiding om aan te nemen dat iemand anders dan verdachte zijn telefoonnummer heeft gebruikt. De getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] (de vriendin van verdachte) hebben verklaard dat verdachte maar één telefoonnummer gebruikt en dat is het getapte nummer. Verdachte, de medeverdachte en enkele getuigen verklaren dat de medeverdachte de naam [T] als bijnaam gebruikt. In het gesprek op 29 april 2008 spreken ze over een ‘elektrische ding’ dat bij verdachte in bezit zou zijn. In het gesprek van 8 mei 2008 spreken ze over een uitzending van de voorgaande dag van ‘Bureau nog wat’, waar zij op zijn geweest, maar niet met hun hoofden. Tijdens de uitzending van Bureau Hengeveld op 7 mei 2008 is de overval op [bedrijf] in Driebergen-Rijsenburg aan de orde geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij de ochtend van 24 april 2008 thuis in bed lag. Dit strookt niet met de verklaring van zijn moeder dat zij hem die ochtend vanaf haar werk heeft gebeld. Hij vertelde haar toen dat hij bij een vriend was.
Gelet op het vorenstaande, bezien in onderlinge samenhang, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en zijn medeverdachte de overval op 24 april 2008 op de winkel van [bedrijf] te Driebergen-Rijsenburg hebben gepleegd. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat, nu verdachte geen enkele verklaring wenst te geven over het feit dat zijn DNA in die sigarettenpeuk op die plaats is aangetroffen, zij – mede gelet op de tijdslijn – niet anders kan dan aansluiten bij de ten aanzien van de sigarettenpeuken aannemelijk voorkomende redenering van de officier van justitie, namelijk dat die peuken afkomstig zijn van de overvallers van [bedrijf] die aldaar in de bosjes op de uitkijk stonden. De winkel werd overvallen op een moment dat er geen klanten binnen waren.
Op basis van het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander op 24 april 2008 [bedrijf] te Driebergen-Rijsenburg heeft overvallen en onder gebruikmaking van geweld en bedreiging met geweld de twee aldaar aanwezige medewerkers heeft gedwongen tot afgifte van sleutels en van een geldbedrag van zeventienhonderdzestig euro.
3.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 24 april 2008 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] (medewerkers van [bedrijf]) heeft gedwongen tot afgifte van 1760 euro en meerdere sleutels, toebehorende aan [bedrijf], welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat hij, verdachte, en zijn mededader met een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, voornoemde [bedrijf] zijn binnengelopen en dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp hebben getoond aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en gericht hebben en gericht hebben gehouden op voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] hebben vastgepakt en vastgehouden en hebben gezegd “Ik wil geld” en “Naar de kluis. Geld” en de arm van die [slachtoffer 1] op haar rug heeft gedraaid en gedraaid gehouden en een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in de rug hebben geduwd en een stroomstootwapen, althans een op een stroomstootwapen gelijkend voorwerp, aan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] getoond en een stroomstootwapen, althans een op een stroomstootwapen gelijkend voorwerp, in de rug van die [slachtoffer 1] heeft geduwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het strafbare feit van afpersing op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5 De strafoplegging
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen tweehonderdveertig dagen jeugddetentie waarvan negentig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van de dagen die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, onder oplegging als bijzondere voorwaarde de maatregel Hulp en Steun, met daarin begrepen zes maanden ITB Plus. Naar de officier van justitie stelt is het in verband met het thans aan verdachte opgelegde ITB Plus-traject niet aangewezen dat verdachte weer vast komt te zitten. Omdat hij honderdvijftig dagen in voorlopige hechtenis heeft gezeten, is het onvoorwaardelijk gevorderde gedeelte van de op te leggen jeugddetentie gelijk aan de voorlopige hechtenis.
5.2 Het standpunt van de verdediging
Indien en voor zover de rechtbank komt tot een bewezenverklaring en overgaat tot oplegging van een onvoorwaardelijke straf, pleit de raadsman in de strafoplegging mee te wegen dat het thans door zijn cliënt gevolgde traject ITB Plus een vrijheidsbeperkende maatregel is. Voor zijn cliënt is het heel belangrijk dat hij niet terug hoeft naar de jeugdinrichting, omdat hij met zijn toekomst bezig is, aldus de raadsman.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Het spreekt voor zich dat de op deze manier uitgevoerde overval voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring is geweest. Hier heeft verdachte kennelijk in het geheel niet bij stilgestaan. Het heeft hem er in ieder geval niet van weerhouden om, ten koste van een ander, op deze manier snel aan geld te komen. Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. In het bijzonder heeft de rechtbank rekening gehouden met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het delict. Daarnaast heeft de rechtbank meegewogen dat verdachte, gelet op zijn minderjarigheid, een lange periode in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en dat zijn ITB Plus-traject in zoverre positief verloopt dat hij werk heeft en binnenkort een hem passende opleiding zal gaan volgen. Tot slot heeft de rechtbank stil gestaan bij de impact die de wijze en het tijdstip van de arrestatie van verdachte op hem en op de andere gezinsleden heeft gehad.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke jeugddetentie van tweehonderdveertig dagen en oplegging van een werkstraf van veertig uren passend en geboden. Aan het voorwaardelijk op te leggen deel van de jeugddetentie zal de bijzondere voorwaarde van de maatregel Hulp en Steun worden verbonden, met daarin begrepen ITB Plus voor de duur van zes maanden. De rechtbank zal het voorwaardelijk aantal dagen van de op te leggen jeugddetentie bepalen op negentig dagen, omdat verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet opnieuw vast moet komen te zitten en op die wijze het aantal dagen onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 2.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij schade heeft geleden die een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank stelt de door [slachtoffer 1] geleden immateriële schade in redelijkheid vast op een bedrag van € 1.000,--. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering omdat de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij [slachtoffer 1] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 6.130,21, waarvan een bedrag van € 130,21 aan materiële schade en een bedrag van € 6.000,-- aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de geleden materiële schade tot een bedrag van € 4,10 en de geleden immateriële schade rechtstreekse gevolgen zijn van het bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. De rechtbank stelt de door [slachtoffer 2] geleden immateriële schade in redelijkheid vast op een bedrag van € 1.000,--. Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat de vordering voor wat betreft het overige deel van de geleden materiële schade onvoldoende is onderbouwd en het overige deel van de vordering van geleden immateriële schade niet van zo eenvoudige aard is dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van benadeelde partij [slachtoffer 2] zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2 De teruggave aan de rechthebbende
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen beeldschermen aan KDZ Express, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 47, 77dd, 77ee, 77gg, 77a, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 317 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hiervoor onder 3.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
afpersing
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde jeugddetentie;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de (jeugd)reclassering;
* dat verdachte gedurende zes maanden van de proeftijd ITB-Plus zal volgen;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 40 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 20 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen zoals deze zijn vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder nummers 1 tot en met 14 en 16 tot en met 18;
- gelast de teruggave aan KDZ Express van 6 beeldschermen, zoals deze zijn vermeld op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst onder nummer 15;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 1.000,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen.
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 1.000,-- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1.004,10, waarvan € 4,10 ter zake van materiële schade en € 1.000,-- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- bepaalt dat voor zover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 1.004,10 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- heft de voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het moment dat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, mr. S.C. Hagedoorn en mr. J.P. Killian, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.M. Bossink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 maart 2009.