ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3359

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
18 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
236639 / HA ZA 07-1734
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige daad en fiscaal voordeel bij Aandelenleaseovereenkomst

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, stond de vraag centraal of Aegon Bank N.V. onrechtmatig heeft gehandeld jegens de eiser in het kader van een Aandelenleaseovereenkomst. De eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.R. Ruygvoorn, vorderde schadevergoeding van Aegon, die werd vertegenwoordigd door advocaat mr. J.M. van Noort. De rechtbank heeft in een tussenvonnis van 27 augustus 2008 geoordeeld dat Aegon onrechtmatig heeft gehandeld en dat Aegon 60% van de door de eiser geleden schade dient te dragen. De eiser stelde dat hij fiscaal voordeel had genoten over de jaren 1999 tot en met 2003, maar Aegon betwistte dit en stelde dat de eiser ook na 2001 fiscaal voordeel had kunnen genieten van de SprintPlan-overeenkomsten.

De rechtbank heeft de door Aegon berekende bedragen aan (fictief) genoten fiscaal voordeel over de jaren 1999 en 2000 als uitgangspunt genomen, omdat de eiser zich daarover niet had uitgelaten. De rechtbank concludeerde dat de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de betaalde rente toewijsbaar was, na aftrek van het door de eiser genoten fiscaal voordeel. Uiteindelijk werd Aegon veroordeeld tot betaling van een bedrag van EUR 9.386,44 aan de eiser, vermeerderd met wettelijke rente over een deel van de betaalde rentetermijnen. Tevens werd Aegon veroordeeld in de proceskosten van de eiser, die op EUR 1.465,31 werden begroot. Dit vonnis werd uitgesproken op 18 februari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 236639 / HA ZA 07-1734
Vonnis van 18 februari 2009
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.R. Ruygvoorn,
tegen
de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
handelende onder de naam Spaarbeleg,
gevestigd te Utrecht, kantoorhoudende te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiser] en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 27 augustus 2008,
- akte na tussenvonnis aan de zijde van [eiser],
- akte na tussenvonnis aan de zijde van Aegon.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. In het tussenvonnis van 27 augustus 2008 (hierna: het tussenvonnis) heeft de rechtbank geoordeeld dat Aegon onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld en – met inachtneming van het feit dat een deel van de schade voor [eiser] dient te blijven ingevolge eigen schuld aan zijn kant – geoordeeld dat Aegon 60% van de door [eiser] geleden schade dient te dragen.
2.2. De rechtbank heeft partijen in het tussenvonnis in de gelegenheid gesteld om zich bij akte uit te laten over de hoogte van de schade. Dit omdat Aegon de schadevergoedingsvordering van [eiser] heeft betwist in die zin dat zij stelt dat [eiser] fiscaal voordeel heeft genoten. Zij heeft daartoe gesteld dat [eiser] van het eerste SprintPlan fiscaal voordeel heeft genoten, omdat de rente daarvan in ieder geval tot 2001 aftrekbaar was (toevoeging rb: in het tussenvonnis is abusievelijk vermeld ‘in 2001 aftrekbaar was’) en door [eiser] ook is afgetrokken voor de belasting. Tevens heeft zij gesteld dat [eiser] ook na de belastingherziening van 2001 fiscaal voordeel zou (kunnen) hebben gehad van het eerste SprintPlan en het tweede SprintPlan. Hierop is [eiser] in de gelegenheid is gesteld zich uit te laten over de vraag of het gehele door hem opgevoerde bedrag netto geleden schade is of dat hij – zoals Aegon stelt – fiscaal voordeel heeft gehad van de SprintPlan-overeenkomsten en zijn schade derhalve minder is dan gesteld bij dagvaarding.
2.3. [eiser] heeft vervolgens bij akte gesteld dat hij in 2001 fiscaal voordeel heeft gehad. In dat jaar heeft hij de rente van het eerste SprintPlan afgetrokken. Met betrekking tot het fiscale voordeel na 2001 heeft hij aangevoerd dat hij in de jaren 2002 tot en met 2006 geen voordeel had uit sparen en beleggen. Ter staving van deze stelling heeft hij zijn belastingaangiften en de bijbehorende aanslagen over de jaren 2002 tot en met 2006 in het geding gebracht. Hij stelt dat er na 2001 slechts fiscaal voordeel zou hebben bestaan indien de waarde van de effecten in het betreffende jaar de waarde van het heffingsvrije vermogen had overtroffen. Voor zover hem bekend hebben de effecten deze waarden nooit gekregen.
2.4. Aegon heeft bij antwoordakte haar standpunt uiteengezet dat de door [eiser] fiscaal bespaarde c.q. te besparen bedragen over de jaren 1999 tot en met 2003 totaal EUR 12.594,24 bedragen. Zij heeft daartoe als volgt betoogd.
Met betrekking tot het jaar 1999
Nu [eiser] zijn belastingaangifte over 1999 niet meer boven water heeft kunnen krijgen en gelet op het feit dat vanaf 1999 de aangifte door een adviesbureau is opgesteld en de SprintPlan-overeenkomsten in 2000 wel zijn opgenomen in de belastingaangifte, moet er vanuit gegaan dat het eerste SprintPlan ook in de aangifte is opgenomen.
In het jaar 1999 betreft het fiscaal voordeel volgens Aegon EUR 907,56.
Met betrekking tot het jaar 2000
Voor het jaar 2000 staat vast dat er fiscaal voordeel is genoten. Voor zover [eiser] slechts één SprintPlan-overeenkomst heeft opgenomen in zijn aangifte, kan dat Aegon niet worden aangerekend. In 2000 bedraagt het fiscaal voordeel volgens Aegon EUR 1.145,80.
Met betrekking tot de jaren 2001, 2002, en 2003
In de jaren 2001, 2002 en 2003 overschreed de waarde van de SprintPlan-overeenkomsten, mogelijk samen met de spaartegoeden, de drempel van het heffingvrije vermogen. Aan belasting kon worden bespaard: in 2001 EUR 1.439,12, in 2002 EUR 6.968,23 en in 2003 EUR 2.133,53. Ter staving van deze berekeningen heeft zij uittreksels uit haar administratiesysteem overgelegd waarop de waarde van de door [eiser] afgesloten SprintPlan-overeenkomsten en het saldo van de spaartegoeden zijn vermeld.
Het fiscale voordeel tot 2001
2.5. Aegon heeft terecht opgemerkt dat bij de begroting van de schade van de betaalde rente dient te worden afgetrokken het door [eiser] genoten fiscaal voordeel, vanwege de aftrekbaarheid (tot 1 januari 2001) van de door hem betaalde rente. [eiser] heeft zich tegen deze stellingname van Aegon niet verweerd. Bij dagvaarding heeft [eiser] zijn belastingaangifte over het jaar 2000 overgelegd. Ter comparitie heeft hij verklaard dat hij niet meer over zijn belastingaangifte van 1999 beschikt. Hij heeft tevens verklaard dat hij in 1999 en 2000 nog lasten uit een hypotheek had en kinderalimentatie en geen andere schulden.
2.6. Aegon heeft als uitgangspunt het fiscaal voordeel in 1999 en 2000 op 50% gesteld. Zij heeft deze bedragen als na te melden berekend:
- over 1999 (10 maanden x 400 gulden), dit betreft het eerste SprintPlan met een looptijd van 1 maart 1999 tot 1 maart 2004;
- over 2000 (12 maanden x 400 gulden), dit betreft het eerste SprintPlan;
- over 2000 (1 maand x 250 gulden), dit betreft het tweede SprintPlan met een looptijd van 1 december 2000 tot 1 december 2005.
Aegon heeft aangevoerd dat voor zover [eiser] in 2000 slechts één overeenkomst heeft opgenomen in zijn aangifte, dit Aegon niet kan worden aangerekend.
2.7. [eiser] heeft zich, terwijl dat wel op zijn weg had gelegen, niet uitgelaten over de hoogte of berekeningswijze van het door hem genoten fiscaal voordeel over 1999 en 2000. De rechtbank zal daarom uitgaan van de door Aegon berekende bedragen aan (fictief) genoten fiscaal voordeel. De stelling van [eiser] ter comparitie dat hij in 1999 en 2000 nog andere (aftrekbare) lasten had, is onvoldoende om tot een ander percentage te komen als door Aegon gesteld. Aan [eiser] zal over het jaar 1999 worden toegerekend een bedrag van (50% van 4000 gulden) EUR 907,56 aan fiscaal voordeel en over het jaar 2000 een bedrag van (50% van 5.050 gulden) EUR 1.145,80, derhalve in totaal een bedrag van EUR 2.053,36.
Het fiscale voordeel vanaf 2001
2.8. Met betrekking tot de jaren na 2001 tot en met 2006 heeft [eiser] onder overlegging van zijn belastingaangiften en aanslagen over die jaren, zijn stelling gestaafd dat hij geen voordeel heeft genoten uit sparen en beleggen. Daarmee staat vast dat [eiser] in de jaren 2002 tot en met het einde van de looptijd van het tweede SprintPlan geen fiscaal voordeel heeft genoten.
2.9. Aegon stelt dat [eiser] over de jaren 2001, 2002 en 2003 aan belasting had kunnen besparen, nu de waarde van de SprintPlannen – mogelijk met de spaartegoeden – de drempel van het heffingsvrije vermogen overschreed. Zij stelt dat deze bedragen van de schadevergoeding dienen te worden afgetrokken.
2.10. De rechtbank stelt voorop dat zowel de aftrekbaarheid van de rente zelf als de informatie van Aegon hierover onder het oude belastingregime wezenlijk verschilt van het mogelijke fiscaal voordeel en de informatie daarover in de periode onder (en direct voorafgaand aan) het nieuwe belastingregime van 2001. In het promotiemateriaal onder het oude belastingregime wijst Aegon nadrukkelijk op de mogelijkheid van de aftrekbaarheid van de rente voor de inkomstenbelasting. In de brochure (versie oktober 1998) zoals door Aegon als productie 6 bij de conclusie van antwoord in het geding gebracht is het volgende vermeld:
‘Dubbel belastingvoordeel!
Wat u na 5 jaar uitgekeerd krijgt op SprintPlan is koerswinst en dat is belastingvrij. Maar SprintPlan biedt u dubbel fiscaal voordeel (gebaseerd op de huidige fiscale wetgeving). Het bedrag dat u maandelijks inlegt, wordt door de fiscus gezien als rente. Dat maakt uw inleg aftrekbaar voor de inkomstenbelasting.
Dit betekent dus dat u, afhankelijk van uw persoonlijke situatie, een flink deel van uw maandinleg terug kunt krijgen van de fiscus. Stel u valt in de 50%-belastingschijf en profiteert maximaal van het belastingvoordeel. In dat geval krijgt u (bij een maandelijkse inleg van f 150,-) f 75,- terug van de fiscus. U betaalt dus eigenlijk maar f 75,- per maand in plaats van f 150,-.’
De brochure (versie november 2000), door Aegon als productie 7 bij conclusie van antwoord overgelegd, vermeldt het volgende:
‘Klaar voor het nieuwe belastingstelsel.
In het nieuwe belastingstelsel wordt vanaf 2001 jaarlijks 1,2% vermogensrendementsheffing geheven over uw totale vermogen uit sparen en beleggen. Op dit vermogen mag uw schulden boven de
f 5.500,- per persoon in mindering brengen. Bij SprintPlan betaalt u dus slechts de vermogensrendementsheffing over de waarde van uw belegging minus een deel van het voorgeschoten bedrag. Dit echter alleen wanneer uw totale vermogen uit sparen en beleggen hoger is dan de vrijstelling van ongeveer f. 37.500,- per persoon. Bovendien maakt het nieuwe belastingstelsel het mogelijk 100% garantie op het voorgeschoten bedrag te geven. U kunt dus zeer aantrekkelijke rendementen behalen.’
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding om vanaf 2001 het door Aegon gestelde voordeel, anders dan daadwerkelijk genoten voordeel of voordeel dat naar redelijke verwachtingen daadwerkelijk genoten zal worden, op de geleden schade in mindering te brengen. In de brochure (versie november 2000) is de mogelijkheid van een belastingaftrek, in vergelijking met de eerdere brochure, op een andere, en in ieder geval minder wervende wijze naar voren gebracht. Bovendien is het van de individuele situatie afhankelijk of daadwerkelijk fiscaal voordeel kan worden genoten. Nu Aegon niet heeft betwist dat [eiser] het fiscaal voordeel niet daadwerkelijk heeft genoten, zal het door Aegon gestelde mogelijk genoten fiscaal voordeel over 2001, 2002 en 2003 niet in mindering worden gebracht op de schadeberekening.
2.12. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de gevorderde schadevergoeding met betrekking tot de betaalde rente toewijsbaar is als volgt:
Betaalde rente: EUR 17.697,43
(Fictief) genoten fiscaal voordeel -/- 2.053,36
Schade deelnemer EUR 15.644,07
Eigen schuld (40%) -/- 6.257,63
Toewijsbaar deel schade [eiser]: EUR 9.386,44
2.13. Anders dan Aegon stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De wettelijke rente is echter niet toewijsbaar op de wijze zoals deze is gevorderd. Daarbij is immers geen rekening gehouden met de voordelen (bestaande uit genoten fiscaal voordeel) die de overeenkomst gedurende de looptijd daarvan voor de deelnemer heeft gehad. Nu [eiser] niet heeft gesteld op welke data hij de rentetermijnen heeft betaald en het fiscaal voordeel heeft genoten, is toewijzing van de wettelijke rente op een concrete wijze niet mogelijk. De verschuldigde wettelijke rente zal deze door de rechtbank dan ook overeenkomstig artikel 6:97 BW worden begroot, en wel door het percentage te bepalen van het toewijsbare bedrag aan rentetermijnen (EUR 9.386,44) ten opzichte van het totaal betaalde bedrag aan rentetermijnen (EUR 17.697,43), en dit percentage toe te passen op de rentetermijnen waarover de wettelijke rente verschuldigd is. In het onderhavige geval betekent dit dat de wettelijke rente zal worden toegewezen over (afgerond) 53% van de onderliggende betaalde rentetermijnen vanaf het moment van de betaling van deze rentetermijnen door [eiser] tot de dag van voldoening.
2.14. Aegon zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 84,31
- vast recht 251,00
- salaris advocaat 1.130,00 (2,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.465,31
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. veroordeelt Aegon om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 9.386,44, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over 53% van de onderliggende betaalde rentetermijnen vanaf het moment van de betaling van deze rentetermijnen door [eiser] tot de dag van voldoening,
3.2. veroordeelt Aegon in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.465,31,
3.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
3.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2009.