ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3328

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600376-08 en 16-500459-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van betrokkenheid bij schietpartij, schuldig aan mishandeling en wietkwekerij

In de strafzaak tegen [A, verdachte] heeft de rechtbank Utrecht op 17 februari 2009 uitspraak gedaan. De zaak betreft een schietpartij die op 28 maart 2008 plaatsvond in Houten, waarbij meerdere personen gewond raakten. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A, verdachte] niet betrokken was bij de schietpartij, maar wel schuldig aan mishandeling van [B] en het hebben van een wietkwekerij met 460 hennepplanten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om [A, verdachte] te veroordelen voor de zwaardere aanklachten van poging tot moord en bedreiging. De mishandeling bestond uit het slaan van [B], wat resulteerde in letsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf van zes maanden op, rekening houdend met de eerdere veroordelingen van de verdachte. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen waarin de officier van justitie en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank heeft de vrijspraak gemotiveerd door te stellen dat niet kon worden vastgesteld wie het vuurwapen had vastgehouden tijdens de schietpartij, en dat de verklaringen van getuigen tegenstrijdig waren. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de feiten en omstandigheden die tijdens het proces naar voren zijn gekomen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-600376-08 en 16-500459-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2009
in de strafzaak tegen
[A, verdachte],
geboren op [1968] te [geboorteplaats],
gedetineerd in PI Midden Holland - HvB De Geniepoort te Alphen aan den Rijn.
Raadsman: mr. R.M. Maanicus, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2008, 17 september 2008, 24 september 2008, 27 oktober 2008, 1 december 2008, 15 december 2008, 19 januari 2009 en 20 januari 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is, inclusief de wijziging van de tenlastelegging, als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16-600376-08
Feit 1 primair: heeft gepoogd in vereniging met voorbedachten rade [B] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 1 subsidiair: [B] in vereniging heeft bedreigd met de dood dan wel zware mishandeling.
Feit 2 primair: heeft gepoogd in vereniging met voorbedachten rade [C] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2 subsidiair: [C] in vereniging heeft bedreigd met de dood dan wel zware mishandeling.
Feit 3: [B] heeft mishandeld.
Feit 4: in vereniging opzettelijk 460 hennepplanten heeft gekweekt dan wel voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 16-500459-08
Primair: een diefstal van een bestelauto in vereniging heeft gepleegd.
Subsidiair: een bestelauto in vereniging heeft geheeld.
3 Feiten en omstandigheden
Parketnummer 16-600376-08
3.1 Inleiding
Op 28 maart 2008 heeft een schietpartij plaatsgevonden in en rondom een tot kantoor verbouwde garage behorende bij de woning aan de [adres] te Houten alwaar [bewoner] woonde c.q. zijn bedrijf voerde. Hierbij raakten [B], [C], [D], [F] en [A, verdachte] gewond.
3.2 Vaststaande feiten en omstandigheden
Letsels
Aan de benen en het scrotum van [B] werden meerdere ovaalvormige huiddefecten gezien welke het resultaat bleken te zijn van chirurgisch ingrijpen. Ter bevordering van de wondgenezing waren avitale en/of rafelige delen van de oorspronkelijke wond verwijderd. Op grond van de waargenomen wondaspecten bij forensisch-medisch onderzoek zijn derhalve geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk. Uit de medische verslaglegging en uit de bevindingen bij lichamelijk onderzoek bleek dat er verbindende wondkanalen bestonden tussen vier maal twee huiddefecten: drie door het linker been en één door het scrotum. Daarnaast bevond zich onder het rechteroog een paars rode verkleuring en een ontvelling aldaar die was afgedekt door een bloedkorst. Juist buiten de rechter mondhoek was een gebied van onscherp begrensde paarse verkleuring . Op 28 maart 2008 is operatief een kogel van het kaliber .45 uit de rechter heup van [B] verwijderd .
[C] had een wondkanaal passend bij het meest waarschijnlijke traject van passage van een projectiel van links aan de voorzijde van de borstkas, ongeveer 7 centimeter onder de tepel, tot rechts achter- en zijwaarts in de flank ter hoogte van de twaalfde rib. Bij een operatie in het ziekenhuis werden diverse perforaties aangetroffen in het middenrif, de ophangband van de dunne darm en de dikke darm. Twee delen van de dunne darm en een stuk van de dikke darm werden verwijderd. Bij een tweede operatie werd de continuïteit van het maagdarmkanaal hersteld. De perforerende letsels in de buikholte met beschadiging van de dunne en dikke darm konden als levensbedreigend worden aangemerkt. Daarnaast kon de aanwezigheid van lucht in de borstkas in relatie tot het traject van het projectiel als potentieel levensbedreigend worden beschouwd. Verder had [C] als inschotverwonding gekwalificeerd letsel aan de buitenzijde van het linker bovenbeen en als uitschotverwonding benoemd letsel aan de binnen- en achterzijde van dat bovenbeen. Er was aldus kennelijk sprake van twee doorschotverwondingen. De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van [C] in het kader van de forensisch medische evaluatie zijn van beperkte waarde omdat de letsels chirurgisch zijn veranderd. Er waren aanwijzingen voor een gedeeltelijke klaplong aan de linkerzijde .
Bij lichamelijk onderzoek van [D] op 30 maart 2008 zijn drie buikwonden waargenomen: een ovaalvormig huiddefect circa 4 centimeter boven het niveau van de navel en 15 centimeter rechts van de middenlijn, een ovaalvormig huiddefect circa 11 centimeter boven het niveau van de navel en 6 centimeter links van de middenlijn en een horizontaal georiënteerde streepvormige ontvelling van 2,5 bij 0,2 centimeter circa 16 centimeter boven het niveau boven de navel. De diepte van de wonden bleef beperkt tot de onderhuidse weke delen, de buik- en borstholte waren niet aangedaan. De twee ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk waren .
Bij lichamelijk onderzoek van [A, verdachte] op 30 maart 2008 bleek zich aan de buigzijde van de linker bovenarm op 5 centimeter boven de elleboogplooi een spits ovaalvormig huiddefect van circa 2,5 bij 2 centimeter te bevinden. Aan de strekzijde van de linkerbovenarm circa 18 centimeter boven het elleboogpunt bevond zich een spits ovaalvormig huiddefect van 2,5 bij 1,3 centimeter. De twee spits ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk zijn .
[F] is op 8 mei 2008 lichamelijk onderzocht. Daarbij werden geen letsels vastgesteld die passen bij schotletsels of verwondingen met een leeftijd van circa 6 weken . Op 16 december 2008 is een kogel uit de rechter borst van [F] verwijderd en in beslag genomen . Deze kogel bleek te passen bij het kaliber .22 Long Rifle .
Plaats delict
In en buiten het kantoor van het perceel aan de [adres] te Houten zijn diverse kogels, hulzen, gedeformeerde kogelfragmenten, een kogelfragment en een patroon aangetroffen. Op de vloer van het kantoor werd nabij de bureaustoel bloed aangetroffen waarvan een bemonstering is veiliggesteld . Op de plaats delict zijn geen vuurwapens aangetroffen .
Locaties munitieonderdelen
Naar aanleiding van genoemde schietpartij heeft de technische recherche op 28 maart 2008 onderzoek verricht in en rondom het perceel aan de [adres] te Houten. Hierbij werden in het kantoor munitieonderdelen van het kaliber .22 aangetroffen. In het kantoor en buiten op de oprit, op de doorgang naar de tuin, op de parkeerplaats naast de oprit en in de tuin aan het einde van de doorgang werden munitieonderdelen van het kaliber .45 gevonden. Buiten op de doorgang naar de tuin werden munitieonderdelen van het kaliber 9 mm aangetroffen .
Schotrestenonderzoek NFI
Op de handen en/of mouwen van [B], [D] en [A, verdachte] zijn unieke en karakteristieke deeltjes aangetroffen die een relatie met een schietproces aantonen. De aangetroffen deeltjes op de handen kunnen afkomstig zijn van het zelf handelen met een vuurwapen, contaminatie door het beschoten worden en contaminatie door het beschoten zijn .
Schotbeschadiging- en schootsafstandenonderzoek
De schotbeschadigingen die in de kleding van [B], [C] en [D] zijn aangetroffen vertonen geen sporen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter .
Munitieonderzoek
Op de plaats delict zijn munitieonderdelen aangetroffen van de kalibers .22, .45 en 9 mm. De hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm Parabellum. De hulzen van het kaliber .45 ACP, waaronder een kogel die door een chirurg bij [B] is verwijderd, zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber .45 ACP .
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
De bemonstering van het bloedspoor op de vloer nabij de bureaustoel kan afkomstig zijn van [A, verdachte]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van dit bloedspoor is kleiner dan één op één miljard .
Gebeurtenissen op 28 maart 2008
[C] had op 28 maart 2008 een afspraak met[bewoner] om financiële zaken met hem te regelen. Op voornoemde datum tussen 10.00 uur en 11.00 uur kwam [C] met [B] bij [bewoner] in zijn tot kantoor verbouwde garage aan de [adres] te Houten. Vijf à tien minuten later kwamen [A, verdachte], [D] en [F] het kantoor binnen . [D] en [A, verdachte] wisten dat [C] op de bewuste dag een afspraak met [bewoner] had aangezien [bewoner] ze daarvan op de hoogte heeft gesteld . Op 28 maart 2008 te 10.31.54 uur heeft [bewoner] een sms-bericht van [A, verdachte] ontvangen inhoudende: “Bericht mij wel hefen als y her is ja, afzender [A]” . [C] en [B] waren er niet van op de hoogte dat [A, verdachte], [D] en [F] op 28 maart 2008 naar het kantoor van [bewoner] zouden komen .
[B] en [bewoner] waren met elkaar in gesprek toen [A, verdachte], [D] en [F] het kantoor binnenkwamen en één van hen vroeg aan wie de huur moest worden betaald . [A, verdachte] stond achter [B] en stelde vragen over een diefstal van een televisie . [B] stond op uit zijn stoel waarna [A, verdachte] hem sloeg en vervolgens een vechtpartij om een vuurwapen tussen [B] en [A, verdachte] ontstond . Bij deze worsteling is een vuurwapen afgegaan . [A, verdachte] werd tijdens de worsteling met [B] in zijn arm geschoten . [F] had een vuurwapen van het merk Glock met in de houder 9 patronen van het kaliber .45 bij zich . In het kantoor van [bewoner] heeft [F] twee keer met dit vuurwapen op de benen van [B] geschoten waarna hij het kantoor is uitgerend . Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat op 28 maart 2008 een kogel van het kaliber .45 chirurgisch uit de heup van [B] is verwijderd. [bewoner] rende het kantoor uit naar buiten zodra hij een vuurwapen zag . [F] rende achter hem aan naar buiten . Op het moment dat [F] het kantoor verliet, hoorde hij drie tot vijf schoten en voelde hij een inslag in zijn rechterarm .
Tevens vond in het kantoor een worsteling plaats tussen [D] en [C]. Deze worsteling verplaatste zich naar buiten . [D] heeft [C] buiten op een muurtje met bloembakken gegooid en heeft zich boven op [C] laten vallen. [C] had op dat moment een vuurwapen in zijn hand . Toen [F] het kantoor uitrende verkeerde hij in de veronderstelling dat [A, verdachte] en [D] achter hem aan kwamen. [F] merkte toen hij achter de haag met coniferen bij de parkeerplaatsen naast de woning van [bewoner] stond dat zij niet met hem mee waren gegaan. [F] zag [D] en [C] worstelend het kantoor van [bewoner] uitkomen. Zij bewogen zich in de richting van het muurtje met de bloembakken . [F] stond aan de andere kant van dit muurtje op de parkeerplaats naast de woning van [bewoner]. [F] heeft twee à drie keer kort achter elkaar op [C] geschoten . [C] is bij de buitenmuur van het kantoor op de grond terechtgekomen . [D] is vervolgens de oprit van de woning afgelopen. Terwijl hij de oprit afliep keek hij om naar [C] en zag hij dat [C] met een vuurwapen op hem richtte. Vervolgens voelde [D] een inslag in zijn buik. [D] herkent zichzelf op de beeldopnamen die op 28 maart 2008 te 10.49.27 uur door een beveiligingscamera zijn gemaakt van de oprit van de woning van [bewoner] als de man die neervalt, vervolgens opstaat en de oprit afloopt .
Nadat [F] op [C] had geschoten liep hij langs de coniferen terug naar de oprit. Hij pakte het vuurwapen van [C] op en stak dit in zijn zak . Voorts liep hij naar het kantoor waar [A, verdachte] en [B] nog met elkaar aan het vechten waren. [B] drukte daarbij een vuurwapen op de borst van [A, verdachte] . [F] richtte zijn vuurwapen op [B] en zei tegen [B] dat hij zijn wapen weg moest gooien . [B] gooide zijn wapen van zich vandaan waarna [A, verdachte], [F] en [D] de plaats delict hebben verlaten . [F] had zijn eigen vuurwapen en het wapen dat hij bij [C] had opgepakt toen bij zich . [C] en [B] bleven gewond achter op de plaats delict .
3.3 Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld wie het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber 9 mm zijn afgeschoten en het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber .22 zijn afgeschoten naar de plaats delict hebben meegebracht.
Tevens valt niet vast te stellen dat [B] en/of [D] en/of [A, verdachte] een vuurwapen heeft/hebben vastgehouden en daarmee heeft/hebben geschoten. De rechtbank merkt hierbij op dat de verklaringen die de verschillende getuigen ter terechtzitting hebben afgelegd hieromtrent tegenstrijdigheden vertonen en dat de rechtbank terughoudend met deze verklaringen omgaat nu al deze getuigen een rol hebben gespeeld in het onderhavige feitencomplex. Bovendien zijn er in het strafdossier geen objectieve aanknopingspunten te vinden waaruit de rechtbank kan afleiden wie van voornoemde personen of één van hen een vuurwapen heeft vastgehouden en daarmee heeft geschoten.
3.4 Conclusies
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [B] is geraakt door het vuurwapen van het kaliber .22 dat bij de worsteling tussen [B] en [A, verdachte] is afgegaan, aangezien de schotbeschadigingen die in de kleding van [B] zijn aangetroffen geen sporen vertonen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter.
In het kantoor zijn munitieonderdelen van de kalibers .22 en .45 aangetroffen en geen munitieonderdelen van het kaliber 9 mm. [F] had een vuurwapen van het kaliber .45 bij zich en heeft hiermee in het kantoor op de benen van [B] geschoten. Niet is gebleken dat [F] op het lichaam van [A, verdachte] heeft geschoten. [F] heeft zijn wapen gedurende het gehele schietincident niet losgelaten. Nadat hij op de benen van [B] heeft geschoten, heeft [F] het kantoor verlaten. Toen hij het kantoor verliet, voelde [F] een inslag in zijn rechterarm. Uit de rechterborst van [F] is een kogel van het kaliber .22 operatief verwijderd. [B] en [A, verdachte] zijn in het kantoor in een worsteling geraakt vanwege een vuurwapen bij één van beiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat het vuurwapen dat is afgegaan tijdens de worsteling tussen [A, verdachte] en [B] van het kaliber .22 was. De rechtbank concludeert dat [A, verdachte] tijdens zijn worsteling met [B] is geraakt door een kogel van het kaliber .22 en dat [F] hierbij eveneens is geraakt door een kogel van het kaliber .22.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 16-600376-08
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde feiten heeft begaan zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de 1 subsidiair, 2 subsidiair, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. Met betrekking tot het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte een vuurwapen op [B] heeft gericht en aan [C] heeft getoond.
Parketnummer 16-500459-08
De officier van justitie acht eveneens niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De officier van justitie acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen en heeft hiertoe ter terechtzitting meegedeeld dat haar niet is gebleken dat verdachte te goeder trouw in het bezit was van de bestelauto met het kenteken [kenteken].
4.2 Het standpunt van de verdediging
Parketnummer 16-600376-08
De verdediging is van mening dat de rechtbank ten aanzien van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen aangezien niet kan worden vastgesteld dat verdachte met een vuurwapen heeft geschoten. De verdediging kan zich vinden in een bewezenverklaring van de feiten 3 en 4.
Parketnummer 16-500459-08
Met betrekking tot het primair ten laste gelegde dient verdachte volgens de verdediging te worden vrijgesproken aangezien niet wettig en overtuigend valt te bewijzen dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de bestelauto met het kenteken [kenteken]. Verdachte moet eveneens van het subsidiair ten laste gelegde feit worden vrijgesproken aangezien hij op 28 maart 2008 te goeder trouw in het bezit was van voornoemde bestelauto, hetgeen onder meer blijkt uit de omstandigheid dat verdachte op 24 september 2007 aangifte heeft gedaan van verduistering van deze bestelauto, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
Parketnummer 16-600376-08
Nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat verdachte gedurende de schietpartij een vuurwapen in zijn handen heeft vastgehouden en daarmee heeft geschoten, zoals onder 3.3 vermeld, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten zodat hij hiervan zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 16-500459-08
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde feit is de rechtbank eveneens van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken aangezien niet valt vast te stellen dat verdachte op 23 oktober 2006 betrokken is geweest bij een diefstal van een bestelauto met het kenteken [kenteken]. Met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat voornoemde bestelauto was gestolen. De rechtbank acht het bovendien niet aannemelijk dat verdachte op 24 september 2007 aangifte van verduistering van voornoemde bestelauto heeft gedaan terwijl hij zou hebben geweten of vermoed dat deze gestolen was.
Bewijsmiddelen
Parketnummer 16-600376-08
Feit 3
Op 28 maart 2008 is [A, verdachte] te Houten in een worsteling met [B] geraakt . [A, verdachte] heeft [B] een stomp in zijn gezicht gegeven en is op hem afgedoken waarna zij beiden op de grond zijn gevallen en in een worsteling met elkaar zijn geraakt . [A, verdachte] heeft [B] daarbij klappen gegeven . [C] en [F] hebben gezien dat verdachte [B] op zijn hoofd heeft geslagen en [D] heeft gezien dat hij hem klappen in het gezicht heeft gegeven . Het letsel van [B] bestond uit een paars rode verkleuring onder het rechteroog en een ontvelling aldaar die was afgedekt door een bloedkorst. Juist buiten de rechter mondhoek was een gebied van onscherp begrensde paarse verkleuring .
Feit 4
Op 28 maart 2008 is bij een onderzoek in een pand aan de [adres] te Uithoorn een hennepkwekerij met 460 hennepplanten aangetroffen . Zowel [D] als [A, verdachte] hebben ter terechtzitting verklaard dat zij samen een hennepkwekerij hebben opgezet in voornoemd pand. Het energiecontract was op naam van [D] afgesloten en zou op 28 maart 2008 op naam van iemand anders worden gezet . [A, verdachte] heeft de benodigdheden voor de kwekerij gekocht en heeft een bedrag van € 20.000,- in de kwekerij geïnvesteerd .
4.4 De bewezenverklaring
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 16-600376-08
3.
op 28 maart 2008 te Houten opzettelijk mishandelend [B] meer malen in diens gezicht en/of tegen diens hoofd heeft gestompt en/of geslagen, waardoor voornoemde [B] letsel heeft bekomen;
4.
op 28 maart 2008 te Uithoorn tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk heeft geteeld (in een pand met het adres [adres]) 460 hennepplanten.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de strafeis van de officier van justitie dient te worden gematigd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan mishandeling van [B] door hem op diens hoofd te slaan en te stompen. [B] heeft tengevolge van deze mishandeling letsel opgelopen, bestaande uit bloeduitstortingen en een ontvelling in het gezicht. Door aldus te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [B].
Tevens heeft verdachte zich met zijn mededader beziggehouden met het illegaal kweken van 460 hennepplanten. Gelet op de hoeveelheid planten was de hennep kennelijk bestemd om te worden verspreid onder handelaren en gebruikers van deze drugs. Door aldus te handelen heeft verdachte de volksgezondheid in gevaar gebracht.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor deze feiten passend en geboden.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte eerder strafrechtelijk is veroordeeld, onder meer twee keer eerder wegens het opzettelijk aanwezig hebben van hennep.
De rechtbank acht daarom, anders dan de officier van justitie, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8 Het beslag
Het hierna als zodanig te melden inbeslaggenomen voorwerp dat aan verdachte toebehoort dient te worden onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit ervan in strijd is met de wet.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36d, 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 16-600376-08 onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair en 2 subsidiair; en onder parketnummer 16-500549-08 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
parketnummer 16-600376-08
feit 3: Mishandeling;
feit 4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: een bestelauto, Mercedes-Benz 312D, kleur wit, met kenteken [kenteken].
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. P.J.G. van Osta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 februari 2009.