Sector handels- en familierecht
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 18 februari 2009
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 202825 / HA ZA 05-2193 van
1. [eiser in hoofdzaak sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser in hoofdzaak sub 2],
wonende te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[kind],
eisers,
advocaat mr. H.C.M. Hendriks,
1. de naamloze vennootschap
AEGON BANK N.V.,
handelende onder de naam Spaarbeleg,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER VELDE ASSURANTIËN EN PENSIOENADVIEZEN B.V.,
gevestigd te Surhuisterveen,
gedaagde,
advocaat mr. P.J. Soede,
en in de zaak met zaaknummer / rolnummer 246011 / HA ZA 08-608 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VAN DER VELDE ASSURANTIËN EN PENSIOENADVIEZEN B.V.,
gevestigd te Surhuisterveen,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
1. [gedaagde in vrijwaring sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [gedaagde in vrijwaring sub 2],
wonende te [woonplaats],
gedaagden,
advocaat mr. O.P. van Tricht.
Eisers in de hoofdzaak zullen hierna tezamen [eisers c.s.] en afzonderlijk [eiser in hoofdzaak sub 1] en [eiser in hoofdzaak sub 2], genoemd worden. Gedaagden in de hoofdzaak zullen tezamen Aegon Bank c.s. en afzonderlijk Spaarbeleg en Van der Velde genoemd worden. In de vrijwaringszaak zal eiser Van der Velde genoemd worden en gedaagden tezamen [gedaagden c.s.] en afzonderlijk [gedaagde in vrijwaring sub 1] en [gedaagde in vrijwaring sub 2].
1. De procedure in de hoofdzaak
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 19 augustus 2008,
- de ter gelegenheid van de comparitie ingediende producties aan de zijde van [eisers c.s.],
- de ter gelegenheid van de comparitie ingediende producties aan de zijde van Spaarbeleg.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De procedure in de vrijwaringszaak
2.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 april 2009,
- het proces-verbaal van comparitie van 19 augustus 2008.
2.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
3.1. Spaarbeleg is een financiële instelling die overeenkomsten sluit met betrekking tot financiële producten, waaronder het zogenaamde SprintPlan. Bij een SprintPlan-overeenkomst wordt gedurende een periode van vijf jaar belegd met een door Spaarbeleg verstrekte lening. Met het geleende bedrag worden voor de belegger participaties aangekocht in het Spaarbeleg Garantiefonds. De participaties worden op naam van de Stichting Aegon BeleggingsGiro (door de jaren heen soms anders genaamd) gesteld die deze voor rekening en risico van de cliënt gaat houden. Na afloop van de looptijd van de overeenkomst worden de participaties in het Garantiefonds verkocht en wordt de lening afgelost. Het SprintPlan-product kent een gegarandeerde einduitkering (de zogenaamde garantiewaarde) waarmee het geleende bedrag kan worden terugbetaald.
3.2. Deze rechtbank heeft in verband met de SprintPlan-overeenkomsten in de afgelopen jaren reeds vonnis gewezen in een tweetal collectieve acties tegen Spaarbeleg, aanhangig gemaakt door de Gedupeerden SprintPlan (GeSp) (vonnis van 22 december 2004, NJF 2005/60) en door de Vereniging Consument & Geldzaken (vonnis van 4 januari 2006, NJF 2006/152), alsmede in diverse procedures die door individuele deelnemers aan het SprintPlan tegen Spaarbeleg zijn aangespannen. In deze vonnissen is bij de opsomming van de feiten steeds uitgebreid geciteerd uit het door Spaarbeleg aan de deelnemers van het SprintPlan verstrekte informatiemateriaal.
In zijn arrest van 15 november 2007 (in de zaak GeSp, LJN BB7971) heeft het Hof Amsterdam (onder meer) geoordeeld dat -kort gezegd- de SprintPlan-overeenkomsten tot stand zijn gekomen doordat de persoon die de wens had zo’n overeenkomst aan te gaan een ingevuld inschrijfformulier aan Spaarbeleg heeft doen toekomen (aan te merken als aanbod tot het aangaan van een SprintPlan-overeenkomst) en doordat Spaarbeleg de in dat formulier uitgesproken wens vervolgens heeft gehonoreerd en aan die persoon (de deelnemer) een door haar ondertekend certificaat heeft doen toekomen (aanvaarding van het aanbod). In vervolg hierop heeft het Hof vastgesteld dat het ‘welkomstpakket’ met informatie betreffende het SprintPlan, dat (veelal) door Spaarbeleg gelijktijdig met het certificaat aan de deelnemer is toegezonden, door de deelnemer is ontvangen nadat de SprintPlan-overeenkomst reeds tot stand gekomen was. De inhoud van het welkomstpakket dient daarom buiten beschouwing te worden gelaten bij de beoordeling van wat de deelnemer op het moment van het aangaan van de SprintPlan-overeenkomst wist of kon weten over de aard en werking van het Sprintplan. Het Hof heeft dan ook slechts de op voorhand aan de deelnemers verstrekte brochure betreffende het SprintPlan en de op de achterzijde van het inschrijfformulier afgedrukte samenvatting van de algemene voorwaarden in dat verband in zijn oordeel betrokken.
De rechtbank volgt het Hof Amsterdam in zijn oordeel betreffende het moment van tot stand komen van de SprintPlan-overeenkomst. Dit betekent dat de deelnemer voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst enkel beschikte over de informatie zoals die bleek uit mogelijk op voorhand verstrekte informatie over het SprintPlan en uit het voorgedrukte inschrijfformulier, met op de achterzijde de samenvatting van de algemene voorwaarden.
3.3. De rechtbank acht de vonnissen die zij in verband met de SprintPlan-overeenkomsten heeft gewezen en die (bijna) allemaal zijn gepubliceerd op (in ieder geval) rechtspraak.nl, eveneens inmiddels bekend bij de advocaten die namens hun cliënten tegen Spaarbeleg procederen. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat op stellingen en verweren die in deze procedure worden aangevoerd, in één of meer van haar eerdere vonnissen reeds is beslist, zal zij bij de motivering van haar oordeel over deze stellingen en verweren volstaan met een verwijzing naar deze eerdere vonnissen.
4.1. In 2000 hebben [eisers c.s.] hun assurantieadviseur, [gedaagde in vrijwaring sub 1] (destijds verbonden aan Assurantiekantoor [gedaagde in vrijwaring sub 1]), benaderd en aangegeven dat zij geld wilden genereren. [gedaagde in vrijwaring sub 1] heeft hen hierop thuis bezocht en gewezen op het product SprintPlan. Aan het einde van het gesprek hebben [eisers c.s.] de (inmiddels door [gedaagde in vrijwaring sub 1] ingevulde) formulieren ondertekend. [gedaagde in vrijwaring sub 1] heeft deze formulieren vervolgens naar Spaarbeleg gestuurd.
4.2. Na het insturen van de inschrijfformulieren, met op de achterzijde een samenvatting van de algemene voorwaarden, hebben [eisers c.s.] van Spaarbeleg een Certificaat ontvangen.
4.3. [eiser in hoofdzaak sub 1] heeft de SprintPlan-overeenkomst voor zichzelf afgesloten en [eiser in hoofdzaak sub 2] voor zijn minderjarige dochter [kind] (hierna: [kind]). De door [eisers c.s.] afgesloten SprintPlan-overeenkomsten hadden een looptijd van 3 juli 2000 tot en met 30 juni 2005, met een maandtermijn van EUR 272,27 (NLG 600,00). Voor de betaling van de maandtermijnen hebben zij geld van de moeder van [eiser in hoofdzaak sub 2] geleend, waarover zij 5% rente moesten betalen.
4.4. Op 1 januari 2001 hebben [gedaagden c.s.] hun onderneming verkocht aan Van de Velde.
5. Het geschil
in de hoofdzaak
5.1. [eisers c.s.] vorderen - samengevat – dat Aegon Bank c.s. hoofdelijk worden veroordeeld tot terugbetaling van alle door hen aan Spaarbeleg betaalde bedragen, vermeerderd met de wettelijke rente op grond van:
- toerekenbare tekortkoming wegens schending van de zorgplicht,
- onrechtmatig handelen wegens schending van de zorgplicht,
met hoofdelijke veroordeling van Aegon Bank c.s. in de kosten van dit geding.
5.2. Aegon Bank c.s. voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5.3. Van der Velde vordert samengevat - dat [gedaagden c.s.] worden veroordeeld om aan Van der Velde te betalen al hetgeen waartoe Van der Velde jegens [eisers c.s.] in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met veroordeling van [gedaagden c.s.] in de kosten van de hoofdzaak en de vrijwaring.
5.4. [gedaagden c.s.] voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
6. De beoordeling
in de hoofdzaak
ten aanzien van Spaarbeleg
Toerekenbare tekortkoming (door schending van de zorgplicht)
6.1. De stelling dat Spaarbeleg niet heeft gehandeld als een goed opdrachtnemer, zal als ongegrond worden gepasseerd. Met betrekking tot de vordering gebaseerd op de toerekenbare tekortkoming door schending van de zorgplicht, heeft de deze rechtbank in haar vonnis van 18 oktober 2006, LJN AZ0660, geoordeeld dat zij schending van de zorgplicht door Spaarbeleg niet langer zal kwalificeren als een toerekenbare tekortkoming, doch enkel als een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft dit oordeel nadien in diverse andere vonnissen met betrekking tot het SprintPlan herhaald. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen.
Handelen in strijd met artikel 28 NR
6.2. Met betrekking tot de vordering van [eisers c.s.] gebaseerd op schending van artikel 28 van de Nadere Regeling 1999 (hierna: NR 1999), het zogenoemde “know your customer”-beginsel, hebben [eisers c.s.] aangevoerd dat Spaarbeleg op grond van deze regeling had moeten (blijven) toetsen of er geen wanverhouding zou ontstaan tussen hun betalingsverplichting en hun inkomens- en vermogenspositie. Niet gesteld of gebleken is evenwel dat [eisers c.s.] niet in staat waren om aan hun contractuele verplichtingen uit de overeenkomst te voldoen of dat zij een betalingsachterstand hebben gehad. Nu [eisers c.s.] hebben nagelaten, terwijl dat wel op hun weg had gelegen, om aan te geven waarom zij desondanks nog belang hebben bij hun vordering gebaseerd op voormelde grondslag, zal deze vordering als zonder belang worden afgewezen. Of het genoemde artikel uit de NR 1999 van toepassing is op een SprintPlan-overeenkomst, zoals door Spaarbeleg betwist, kan daarom in het midden blijven.
Onrechtmatig handelen wegens schending zorgplicht
6.3. De rechtbank heeft reeds in diverse vonnissen, waaronder haar vonnis van de meervoudige kamer van 24 januari 2007 (LJN AZ7231), geoordeeld dat deelnemers aan het SprintPlan uit de door Spaarbeleg verstrekte schriftelijke informatie zelfs bij oppervlakkige lezing niet kunnen en mogen afleiden dat het SprintPlan een spaarproduct was. Bij oplettende bestudering van de informatie hadden zij bovendien kunnen en moeten begrijpen dat het SprintPlan inhield dat zij maandelijks een bedrag aan rente zouden betalen over een bij Spaarbeleg afgesloten lening en dat Spaarbeleg vervolgens met deze lening voor rekening en risico van hen participaties zou kopen in het GarantieFonds. De rechtbank nam de tekst van de Algemene Voorwaarden hierbij als uitgangspunt. Echter, in navolging van het arrest van het Hof Amsterdam van 15 november 2007 (LJN BB7971) is de rechtbank thans van oordeel dat deze Algemene Voorwaarden geen deel uitmaken van de overeenkomst. Uitgegaan dient te worden van de informatie die [eisers c.s.] hebben ontvangen voorafgaand aan de totstandkoming ervan, te weten de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier.
In de samenvatting van de Algemene Voorwaarden op de achterzijde van het inschrijfformulier staat immers met zoveel woorden vermeld dat het door de deelnemer betaalde maandbedrag rente is over de aankoopsom van de voor hem of haar gekochte (fracties van) participaties en dat de aankoopsom wordt gefinancierd door Spaarbeleg. Ook staat vermeld dat na afloop van een SprintPlan-contract een eindafrekening plaatsvindt en dat Spaarbeleg aan de deelnemer alsdan betaalt het bedrag dat na de einddatum wordt uitgekeerd op de alsdan voor de deelnemer gehouden (fracties van) participaties, verminderd met de voor het SprintPlan-contract geldende aankoopsom en verder verminderd met al hetgeen de deelnemer alsdan uit hoofde van het SprintPlan-contract aan Spaarbeleg verschuldigd mocht zijn. Tot slot is vermeld dat als het eindsaldo bij de eindafrekening negatief is, de deelnemer verplicht is tot bijbetaling van het negatieve saldo.
6.4. [eisers c.s.] hebben gesteld dat Spaarbeleg heeft gehandeld in strijd met haar zorgplicht door hen niet volledig te informeren over de aard en de omvang van de risico’s (meer in het bijzonder het risico dat zij na ommekomst van de overeenkomst hun volledige inleg kwijt zouden zijn) die zij met de overeenkomst aangingen. Daarnaast stellen zij dat Spaarbeleg in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld door na te laten om te informeren naar de inkomens- en vermogenspositie van [eisers c.s.] en naar hun beleggingservaring en beleggingsdoelstellingen. Mitsdien is Spaarbeleg op grond van onrechtmatige daad verplicht de door [eisers c.s.] dientengevolge geleden schade te vergoeden, aldus [eisers c.s.]
6.5. De rechtbank heeft reeds in diverse uitspraken (onder meer 22 december 2004, NJF 2005/60; 4 januari 2006, NJF 2006/152; 24 januari 2007, LJN AZ7231) geoordeeld dat op Spaarbeleg een bijzondere zorgplicht rust, waarvan de omvang wordt bepaald door de resultante van twee verplichtingen, te weten het verstrekken van informatie aan en het inwinnen van informatie bij de potentiële deelnemer, en tevens dat Spaarbeleg aan de op haar, in het kader van deze zorgplicht, rustende verplichtingen niet heeft voldaan. Zo heeft Spaarbeleg onvoldoende gewezen op het risico dat de opbrengst van het SprintPlan lager dan het totaal van de door deelnemer betaalde maandtermijnen, en zelfs nihil kon zijn. Spaarbeleg had, zeker nu zij ervoor heeft gekozen om het SprintPlan aan te bieden aan een breed, niet gesegmenteerd publiek, dienen te verifiëren of de deelnemer uit het door Spaarbeleg verstrekte informatiemateriaal het bestaan van dit risico had begrepen en of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van deze individuele deelnemer. De combinatie van elementen van een geldlening en elementen van een belegging, die in de SprintPlan-overeenkomst onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden, maken dat de rechtbank in tegenstelling tot het Hof Amsterdam (15 november 2007, LJN BB7971) van oordeel blijft dat de zorgplicht zich niet slechts uitstrekt tot de inkomens- en vermogenspositie van een deelnemer, maar tevens tot diens beleggingsdoelstelling en -ervaring.
6.6. Ook in het onderhavige geval komt de rechtbank tot het oordeel dat Spaarbeleg haar zorgplicht jegens [eisers c.s.] heeft geschonden. Zoals reeds in eerdere vonnissen is geoordeeld, diende de potentiële deelnemer de informatie uit de verschillende toegezonden bescheiden (de samenvatting van de Algemene Voorwaarden) te combineren en enkele denkstappen te maken om de risico’s geheel te kunnen doorgronden. Spaarbeleg heeft niet bij [eisers c.s.] geverifieerd of zij al die denkstappen hadden gemaakt om het SprintPlan-product op haar merites te kunnen beoordelen en om te beoordelen of het SprintPlan wel beantwoordde aan de beleggingsdoelstelling van [eisers c.s.] Hetgeen Spaarbeleg hierover verder heeft aangevoerd, kan niet tot een ander oordeel leiden.
6.7. Spaarbeleg heeft betoogd dat zij niet aansprakelijk is voor het handelen van [gedaagde in vrijwaring sub 1]. De rechtbank overweegt in dit verband dat het op zichzelf juist is dat de gedragingen van een tussenpersoon niet aan Spaarbeleg kunnen worden toegerekend, maar Spaarbeleg kan zich hoe dan ook niet verschuilen achter deze tussenpersoon. Spaarbeleg blijft in het kader van de op haar rustende zorgplicht als aanbieder van de overeenkomsten gehouden om voor de risico’s die aan de overeenkomst verbonden zijn te waarschuwen en om te verifiëren of de deelnemer die risico’s begrepen heeft en bereid en in staat is deze te aanvaarden in het licht van zijn financiële omstandigheden en doelstellingen met de overeenkomst. Het handelen van [gedaagde in vrijwaring sub 1] ten aanzien van het SprintPlan neemt de eigen verantwoordelijkheid van Spaarbeleg in het kader van de hiervoor omschreven zorgplicht niet weg. Wel kan het zo zijn dat door het handelen van een tussenpersoon voldoende invulling wordt gegeven aan de zorgplicht die op Spaarbeleg rust, maar niet gebleken is dat daarvan in dit geval sprake is.
6.8. De rechtbank gaat voorbij aan de stelling van Spaarbeleg dat het causaal verband tussen de schending van de zorgplicht en de door [eisers c.s.] gestelde schade ontbreekt. [eisers c.s.] hebben ter comparitie aangevoerd dat hun doel met het SprintPlan was het opbouwen van een vermogen, bedoeld voor de studie van [eiser in hoofdzaak sub 1] en voor [kind]. Zij hebben tevens verklaard dat het nooit hun bedoeling is geweest te gaan beleggen en hebben aangevoerd dat zij nooit aan het SprintPlan begonnen zou zijn als het hen duidelijk was geweest dat er aan het SprintPlan risico’s verbonden waren. De rechtbank is van oordeel dat [eisers c.s.] met deze verklaring voldoende aannemelijk hebben gemaakt dat zij het SprintPlan niet zouden hebben afgesloten als Spaarbeleg aan haar zorgplicht had voldaan.
6.9. De stelling van Spaarbeleg dat het verlies van de maandelijks verrichte betalingen (zijnde de rente over de lening) niet als schade kan worden aangemerkt, is door de rechtbank in voorgaande vonnissen (waaronder 24 januari 2007, LJN AZ7231) steeds verworpen. De rechtbank gaat ook nu aan die stelling voorbij.
In de arresten van het Hof Amsterdam van 1 maart 2007 (LJN AZ9722), 16 augustus 2007 (LJN BB1855) en 15 november 2007 (LJN BB7971) alsmede in het recente arrest van het Hof Arnhem van 1 april 2008 (LJN BC9484), ziet de rechtbank onvoldoende aanleiding anders te oordelen dan zij tot nu toe heeft gedaan. Zoals hiervoor is overwogen, is voldoende aannemelijk dat de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen indien de verplichtingen uit hoofde van de zorgplicht zouden zijn nagekomen. Voorop staat dat de overeenkomst wordt gekenmerkt door het gegeven dat de deelnemer een belegging aangaat die met geleend geld wordt gefinancierd. De lening wordt uitsluitend aangegaan met het oog op die financiering; het staat de deelnemer niet vrij om het geld zelf, of aan een ander doel, te besteden. De lening staat dus niet op zich zelf maar maakt een onlosmakelijk onderdeel uit van het door Spaarbeleg aangeboden product. Indien de overeenkomst niet tot stand zou zijn gekomen, zou de deelnemer dus ook het onderdeel daarvan dat uit de rentedragende lening bestaat niet zijn aangegaan. De zorgplicht ziet mede op het waarschuwen voor de mogelijkheid dat de over de lening te betalen rente met de opbrengst van de belegging niet zal worden terugverdiend en dus verloren zal gaan, althans op het verifiëren of de deelnemer het product zodanig heeft doorgrond dat hij zich bewust was van die mogelijkheid. Dat uit de over het product verstrekte informatie wel kan worden afgeleid dat (ook) sprake is van geleend geld, maakt nog niet dat de deelnemer het risico van het verloren gaan van de rente zonder meer had kunnen of behoren te begrijpen. Hieruit volgt dat de rechtbank blijft bij haar oordeel dat de rente in beginsel als schade tengevolge van het aan Spaarbeleg verweten onrechtmatig handelen voor vergoeding in aanmerking dient te komen. Bevestiging van dit oordeel vindt de rechtbank in de uitspraak van de Commissie van Beroep DSI van 27 januari 2005 (gewezen door prof. mr. A.S. Hartkamp, mr. J.B. Fleers, mr. S.P.G. van Hooijdonk, mr. F.H.J. Mijnssen, mr. G.St. Panjer, mr. A. Rutten-Roos en A. Vastenhouw) en in het arrest van het Hof Amsterdam van 24 mei 2007 (LJN BA5684). De rechtbank ziet zich inmiddels mede gesteund door de arresten van het Hof Amsterdam van 9 december 2008 (LJN BG6261 en LJN BG6263) waarin het Hof kennelijk terug is gekomen op haar eerdere oordeel dat de over de lening betaalde rente (in de vorm van de maandelijks voldane termijnbedragen) niet als schade kan worden aangemerkt.
6.10. In voorgaande vonnissen betreffende het SprintPlan heeft de rechtbank een beroep van Spaarbeleg op eigen schuld bij de deelnemer al verscheidene keren gehonoreerd (onder meer 18 oktober 2006, LJN AZ0660; 29 november 2006, LJN AZ3654). De rechtbank heeft bij deze beslissingen steeds van belang geacht dat de deelnemer er bij oplettende bestudering van het informatiemateriaal niet zonder meer ervan uit had mogen gaan dat het SprintPlan als een spaarproduct kon worden gezien en dat hij/zij, bij twijfel, zich nader had dienen te informeren. Voorgaande geldt eveneens voor de informatie die [eisers c.s.] thans ter beschikking had voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, weergegeven onder r.o. 6.3.
6.11. De eigen schuld die de deelnemer heeft aan het ontstaan van zijn of haar schade door geen nader onderzoek naar het product SprintPlan in te stellen alvorens de overeenkomst te sluiten wordt door de rechtbank afgezet tegen de zorgplicht die op Spaarbeleg rustte. Bij die beoordeling wordt vooropgesteld dat een financiële instelling als Spaarbeleg zich behoort te realiseren dat producten als de onderhavige - die breed in de markt zijn gezet om ook de onervaren beleggers te bewegen tot het beleggen in uiterst koersgevoelige producten - beleggers aantrekt die zich van de risico’s van beleggen onvoldoende bewust zijn en/of het zich, gezien hun vermogens- en /of inkomenspositie in relatie tot hun uitgavenpatroon, niet kunnen veroorloven in dergelijke risicovolle producten te beleggen en dat Spaarbeleg hiermee bij het sluiten van de overeenkomst rekening dient te houden.
6.12. Tegen deze achtergrond is de rechtbank van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de schade die een deelnemer als gevolg van een schending van de zorgplicht heeft geleden, voor een groter deel voor rekening dient te komen van Spaarbeleg dan voor rekening van de deelnemer. Concreet betekent dit dat in beginsel 60% van de schade voor rekening van Spaarbeleg blijft. Bij het vaststellen van dit uitgangspunt heeft de rechtbank - samenvattend - rekening gehouden met het feit dat het SprintPlan, anders dan de meeste andere aandelenlease-producten, een voorziening behelst ter voorkoming van een restschuld, en daarom een lager risico kent, maar ook dat de informatie over de inhoud van het SprintPlan en de daaraan verbonden risico’s (door de versnipperde wijze van aanbieden hiervan) moeilijker te doorgronden is dan bij de meeste andere aandelenlease-producten het geval is.
6.13. Voor de vaststelling van de mate van eigen schuld zijn daarnaast de specifieke omstandigheden van het geval van belang, zoals:
- de omvang van de risico’s die de deelnemer heeft genomen;
- de leeftijd van de deelnemer bij het sluiten van de overeenkomst;
- de vermogens- en inkomenspositie van de deelnemer;
- de opleiding en/of (beleggings)ervaring van de deelnemer;
- de informatie die de deelnemer in het concrete geval over het SprintPlan heeft ontvangen;
- de rol van een eventuele tussenpersoon.
Deze omstandigheden zullen door de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien en voor zover door partijen belicht, in ieder concreet geval worden gewogen.
6.14. Ten aanzien van [eisers c.s.] zijn de volgende omstandigheden van belang.
[eiser in hoofdzaak sub 1] is geboren op [1976] en was ten tijde van het sluiten van de overeenkomst 23 jaar. Zij studeerde aan de Design academie te Eindhoven. Zij ontving een studiefinanciering van EUR 376,62 (fl. 829,96) per maand.
[eiser in hoofdzaak sub 2] zat ten tijde van het afsluiten van de overeenkomst op de visserijschool en had een uitkering. Hij was getrouwd en had een kind. Hij heeft de overeenkomst afgesloten ten behoeve van zijn minderjarige dochter [kind]. Zijn netto inkomen bedroeg
EUR 628,70 (fl.1.385,47) per maand.
Voor beiden geldt dat onvoldoende weersproken is gebleven dat zij geen (enkele) beleggingservaring hadden. Voorts staat als onweersproken vast dat zij de overeenkomst met geleend geld van de moeder van [eiser in hoofdzaak sub 2] zijn aangegaan en dat zij over deze lening 5% rente moesten betalen.
De overeenkomsten zijn tot stand gekomen door bemiddeling van [gedaagde in vrijwaring sub 1]. Voorts staat als onvoldoende betwist vast dat [eisers c.s.] voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomsten geen brochure of consumentenfolder hebben ontvangen.
6.15. [eisers c.s.] hebben aangevoerd dat het niet hun bedoeling was te beleggen; ze wilden sparen, zonder risico’s en hebben dit tegen [gedaagde in vrijwaring sub 1] gezegd. Omdat zij absolute zekerheid wilden hebben dat zij geen risico zouden lopen, heeft [gedaagde in vrijwaring sub 1] bij hun thuis nog gebeld met Spaarbeleg. Van enig risico was geen sprake. Zij hebben voorts gesteld dat zij naar aanleiding van de mededelingen van [gedaagde in vrijwaring sub 1] dachten dat sprake was van een soort levensverzekering waarbij je geld moest inleggen met een gegarandeerde uitkering na 5 jaar. Het product zou 10% rendement opbrengen. Omdat zij 5% aan rente aan de moeder van [eiser in hoofdzaak sub 2] moesten betalen, zouden zij 5% overhouden. [eiser in hoofdzaak sub 2] heeft ter comparitie verklaard dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] een brief heeft gestuurd waarin hij het heeft over een tweetal levensverzekeringen, waarmee de SprintPlan-overeenkomsten bedoeld werden. [eisers c.s.] betwisten dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] het aandelenverhaal heeft laten vallen.
Spaarbeleg betwist, bij gebrek aan wetenschap, de stellingen van [eisers c.s.] op dit punt.
[gedaagde in vrijwaring sub 1] heeft ter comparitie verklaard dat hij denkt dat hij het aandelenverhaal heeft laten vallen. Hij heeft toegelicht dat een rendement van 8% tot 12% normaal gesproken niet kan worden gerealiseerd met een spaarproduct maar dat hij niet weet of hij dat destijds ook tegen [eisers c.s.] heeft gezegd. Hij heeft verklaard dat voor zover het niet juist is wat hij heeft gezegd, dit komt door onjuiste informatie van Spaarbeleg. Hij heeft tevens verklarad dat het product SprintPlan risicovoller is gebleken dat hij dacht.
Spaarbeleg betwist dat zij aan [gedaagde in vrijwaring sub 1] heeft gezegd dat het product SprintPlan een spaarproduct was.
6.16. Gelet op de inkomenspositie en het opleidingsniveau van [eisers c.s.], de leeftijd van [eiser in hoofdzaak sub 1], de omstandigheid dat [eiser in hoofdzaak sub 2] de overeenkomst voor zijn minderjarige dochter heeft afgesloten, de (niet betwiste) stelling van [eisers c.s.] dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] wist dat het om geleend geld van de moeder van [eiser in hoofdzaak sub 2] ging, de stellingen van partijen over de gang van zaken bij het gesprek met [gedaagde in vrijwaring sub 1] en zijn rol bij het tot stand komen van de overeenkomsten, ziet de rechtbank aanleiding om af te wijken van haar hiervoor weergegeven uitgangspunt voor de schadeverdeling. [eisers c.s.] hebben gemotiveerd aangevoerd dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] heeft verzekerd dat er geen risico’s aan het product waren verbonden. Spaarbeleg betwist dit bij gebrek aan wetenschap maar zij heeft niet gesteld dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] [eisers c.s.] anders heeft geïnformeerd en wel zodanig dat [eisers c.s.] er niet op mochten vertrouwen dat zij geen enkel risico zouden lopen. Spaarbeleg stelt dat de wijze waarop [eisers c.s.] zeggen te zijn voorgelicht door [gedaagde in vrijwaring sub 1] en de omstandigheid dat zij geen enkel informatiemateriaal hebben gelezen, dienen te worden meegewogen bij het beroep op eigen schuld, maar de rechtbank ziet hierin geen aanleiding – voor zover Spaarbeleg dit betoogt – om dit ten nadele van [eisers c.s.] mee te wegen. Integendeel, dat [eisers c.s.] al lagere tijd cliënt van [gedaagde in vrijwaring sub 1] waren, het vertrouwen dat zij (blijkbaar) in hem hadden en het feit dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] de formulieren, met op de achterzijde de samenvatting van de algemene voorwaarden, heeft ingevuld, dienen bij de eigen schuldvraag in het voordeel van [eisers c.s.] te worden uitgelegd. Daarbij is ook van belang dat Spaarbeleg zich niet heeft gedistantieerd van de gestelde werkwijze van [gedaagde in vrijwaring sub 1].
6.17. De conclusie is dat [eisers c.s.] voldoende gemotiveerd hebben onderbouwd, hetgeen door Spaarbeleg onvoldoende is weersproken, dat hen geen schuld treft aan het feit dat zij een overeenkomst hebben gesloten die niet aan hun doelstellingen beantwoordt. De gestelde schade dient om die reden volledig voor rekening van Spaarbeleg te komen.
6.18. [eisers c.s.] hebben de stelling van Spaarbeleg op het punt dat de door [eiser in hoofdzaak sub 1] betaalde maandtermijnen in totaal niet EUR 12.569,81 maar EUR 10.890,80 bedragen niet weersproken. Het toewijsbare bedrag komt daarmee op EUR 10.890,80 voor [eiser in hoofdzaak sub 1] en op EUR 10.618,53 voor [eiser in hoofdzaak sub 2], derhalve op een totaalbedrag van EUR 21.509,33.
ten aanzien van Van der Velde
6.19. [eisers c.s.] hebben aan hun vordering jegens Van der Velde ten grondslag gelegd dat (haar voorganger) [gedaagde in vrijwaring sub 1] toerekenbaar tekort is geschoten in de uitoefening van zijn zorgplichten jegens hen en in de nakoming van zijn verplichtingen uit de tussen [eisers c.s.] en [gedaagde in vrijwaring sub 1] gesloten overeenkomst van opdracht: het verstrekken van financieel advies. Zoals hiervoor weergegeven stellen [eisers c.s.] dat zij meerdere malen aan [gedaagde in vrijwaring sub 1] hebben medegedeeld dat zij geen risico wensten te lopen en dat zij wilden sparen zonder risico’s. Van enig risico was volgens [gedaagde in vrijwaring sub 1] geen sprake en daarom hebben zij de formulieren ondertekend, aldus [eisers c.s.]
6.20. Van der Velde betwist bij gebrek aan wetenschap dat sprake zou zijn van schending van een zorgplicht of wanprestatie door [gedaagde in vrijwaring sub 1]. Met verwijzing naar een brief van [gedaagde in vrijwaring sub 1] stelt zij dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] haar heeft bericht dat hij, zoals gebruikelijk, [eisers c.s.] ook de consumentenfolder heeft uitgereikt. De rechtbank ziet hierin niet een voldoende gemotiveerde betwisting van de door [eisers c.s.] gedetailleerde weergave van de gang van zaken tijdens het huisbezoek. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan, zoals ook hiervoor onder 6.14. als uitgangspunt is meegewogen, dat de brochure niet is overhandigd.
6.21. De rechtbank begrijpt de verwijten van [eisers c.s.] aan [gedaagde in vrijwaring sub 1] ter zake de toerekenbare tekortkoming in de uitoefening van zijn zorgplichten aldus dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] jegens hen niet de zorgvuldigheid in acht heeft genomen die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur mag worden verwacht.
6.22. Van een redelijk handelend en bekwaam financieel adviseur mag worden verwacht dat hij zijn cliënt volledig informeert over alle feiten en omstandigheden die hem ten tijde van de advisering bekend zijn of kunnen zijn over de financiële producten dat hij zijn cliënt adviseert, en die - in het licht van de doeleinden en de financiële omstandigheden van de cliënt - relevant zijn voor de door de cliënt te nemen beslissing.
6.23. Uit de onvoldoende gemotiveerde betwisting door Van der Velde van de weergave van [eisers c.s.] van het gesprek tussen [eisers c.s.] en [gedaagde in vrijwaring sub 1], volgt dat als vaststaand moet worden aangenomen dat [eisers c.s.] meerdere malen aan [gedaagde in vrijwaring sub 1] hebben aangegeven dat zij geen risico wilden lopen. Voorts staat als onvoldoende betwist vast dat [eisers c.s.] geen enkele beleggingservaring hadden en een laag inkomen. Voorts is niet betwist dat tijdens het huisbezoek [gedaagde in vrijwaring sub 1] naar Spaarbeleg heeft gebeld om na te gaan of van enig risico sprake was. Als niet betwist staat vast dat [eisers c.s.] als doelstelling hadden de opbrengst te gebruiken voor de studie van [eiser in hoofdzaak sub 1] en voor [kind]. Tevens is niet weersproken dat de maandelijkse betalingen met geleend geld van de moeder van [eiser in hoofdzaak sub 2] zou worden voldaan, waarover [eisers c.s.] 5% rente moesten betalen.
Gelet op deze omstandigheden heeft [gedaagde in vrijwaring sub 1] in strijd gehandeld met de onder 6.21. bedoelde verplichting en heeft hij niet gehandeld overeenkomstig hetgeen van een redelijk handelend en bekwaam financieel adviseur mag worden verwacht. Gezien de financiële positie van [eisers c.s.], het ontbreken van beleggingservaring, hun financiële doelstellingen, ligt het niet voor de hand dat [eisers c.s.] bereid waren aanzienlijke financiële risico’s te nemen. De rechtbank acht het dan ook voldoende aannemelijk – indien [gedaagde in vrijwaring sub 1] zijn verplichtingen wel behoorlijk zou zijn nagekomen – dat [eisers c.s.] de SprintPlan-overeenkomsten niet zouden zijn aangegaan. Er is dus sprake van causaal verband tussen de door [eisers c.s.] gestelde schade en de toerekenbare tekortkoming aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring sub 1].
6.24. Niet gesteld of gebleken is dat Van der Velde thans voor deze schade ten onrechte door [eisers c.s.] is aangesproken, zodat Van der Velde voor deze handelswijze van [gedaagde in vrijwaring sub 1] aansprakelijk zal worden gehouden. Of [gedaagden c.s.], zoals Van der Velde stelt, Van der Velde hiervoor zal dienen te vrijwaren, zal hierna bij de bespreking van de vrijwaringszaak aan de orde komen.
ten aanzien van het overig gevorderde
6.25. Met betrekking tot de jegens Spaarbeleg toewijsbare schadevergoeding en de jegens Van der Velde toewijsbare schadevergoeding is sprake van een ondeelbare prestatie van eenzelfde schuld in de zin van artikel 6:6 BW. De gevorderde hoofdelijke veroordeling is daarom voor toewijzing vatbaar.
6.26. Anders dan Aegon Bank c.s. stelt, is voor de toewijsbaarheid van wettelijke rente geen ingebrekestelling vereist, nu sprake is van onrechtmatig handelen. De door [eisers c.s.] gevorderde wettelijke rente is toewijsbaar vanaf het moment dat de onderscheidelijke maandelijkse betalingen zijn verricht.
6.27. De rechtbank overweegt dat Spaarbeleg zich verzet tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van het vonnis omdat sprake is van een mogelijk restitutierisico. Spaarbeleg heeft echter nagelaten het bestaan van een aanzienlijk restitutierisico te onderbouwen en overigens geen relevante feiten gesteld. Mede daarom zal ervan uit gegaan worden dat het belang van [eisers c.s.] bij het op dit moment uitvoering geven aan het vonnis zwaarder weegt dan het belang van Spaarbeleg bij behoud van de bestaande toestand totdat op een eventueel in te stellen rechtsmiddel is beslist. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
6.28. Aegon Bank c.s. zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld.
6.29. De kosten aan de zijde van [eisers c.s.] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 171,20
- betaald vast recht 510,00
- salaris advocaat 1.158,00 ( 2 punten × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.839,20
6.30. Van der Velde stelt dat in het geval de vordering van [eisers c.s.] jegens haar voor toewijzing vastbaar zou zijn, [gedaagden c.s.] dan gehouden zijn Van der Velde te vrijwaren voor hetgeen Van der Velde aan [eisers c.s.] verschuldigd zal worden. In artikel 9 lid 3 van de overnameovereenkomst hebben [gedaagden c.s.] volgens Van der Velde een vrijwaring gegeven voor aanspraken van crediteuren. Ter comparitie heeft de raadsman van Van der Velde voorts gewezen op het bepaalde in artikel 9 lid 4 van de overnameovereenkomst. Daaruit blijkt volgens Van der Velde dat niet alle lusten en lasten door Van der Velde mee overgenomen werden. Volgens Van der Velde is het ‘usance’ in de branche dat polissen ‘clean’ worden overgenomen, dus zonder eventuele beroepsaansprakelijkheidsrisico’s.
6.31. [gedaagden c.s.] stellen dat zij niet gehouden zijn Van der Velde te vrijwaren voor eventuele vorderingen die voortvloeien uit de hoofdzaak. Zij stellen dat zij op 1 januari 2001 hun onderneming hebben verkocht aan Van der Velde, met alle lusten en lasten. Dit was de bedoeling van partijen en volgt ook uit de tekst en strekking van de overeenkomst. Een redelijke uitleg van artikel 9 lid 3 van de overnameovereenkomst brengt met zich dat een ten tijde van de overdracht voor een ieder verborgen risico wegens vermeende beroepsaansprakelijkheid niet onder die garantie viel. De garantie in artikel 9 lid 3 houdt in dat [gedaagde in vrijwaring sub 1] ervoor moest instaan dat er op het moment van de overdracht niet meer crediteuren zijn dan kenbaar was voor Van der Velde. Onderhavige vordering werd pas bijna 2 jaar na de overdracht kenbaar.
Ook uit de bepalingen van artikel B.1.3 en B. 1.4. volgt volgens [gedaagden c.s.] de bedoeling van partijen bij de koopovereenkomst, te weten dat de assurantieportefeuille werd overgenomen met alle lusten en lasten. Volgens [gedaagden c.s.] is het in de branche ‘usance’ dat polissen niet ‘clean’ worden overgedragen, de koper zet de portefeuille voort op eigen rekening en risico.
6.32. Onder B van de overnameovereenkomst is vermeld:
1.1 Koper koopt van verkoper, zoals verkoper verkoopt aan koper, die activa en die passiva zoals nader in deze overeenkomst omschreven. Als overnamedatum geldt de datum na 1 juli 1999 zoals door verkoper aangegeven danwel de datum van overlijden van verkoper, doch uiterlijk 1 juli 2004, hierna te noemen “de overnamedatum”.
1.2. Tot de verkochte activa behoren:
a. Alle assurantieactiviteiten van de verkoper, waaronder de gehele verzekeringsportefeuille met alle daarbij behorende rechten, waaronder het recht op provisie, het recht op beheer en op premie-incasso, het onderhanden werk, het archief, alle correspondentie, documentatie, relevante bedrijfsgegevens, de gehele niet financiële administratie, alsmede de financiële administratie betrekking hebbend op deze portefeuille, alsmede de activiteiten met betrekking tot financieringen en hypotheken.
b. Alle voorraden van verkoper.
c. De debiteuren van verkoper voortvloeiende uit en verband houdende met de in sub a genoemde verzekeringsportefeuille, zoals deze bestaan per de dag voorafgaand aan de overnamedatum.
d. De handelsnaam “Assurantiekantoor [gedaagde in vrijwaring sub 1]”.
e. De bank- en girorekeningen die door verkoper worden aangehouden en zoals vermeld op bijlage 1. Voor zover deze bank- en girorekeningen tekorten danwel tegoeden vermelden ten tijde van de datum van de overdracht, worden tevens deze verplichtingen respectievelijk rechten verkocht onverminderd het bepaalde in artikel 3.3. Verkoper verleent haar medewerking bij het overzetten van de bank- en girorekeningen op naam van koper.
1.3. Met betrekking tot de passiva verplicht koper zich over te nemen en als eigen schuld te voldoen, de volgende onderdelen:
a. De verplichting die verkoper heeft jegens derden, verband houdende respectievelijk rechtstreeks voorvloeiende uit de verzekeringsportefeuille genoemde in artikel 1.2.a zoals deze bestaan de dag voorafgaan aan de overnamedatum.
b. Een eventueel negatief saldo van de in sub 1.2.e. genoemde bank- en girorekeningen onverminderd het bepaalde in artikel 3.3.
1.4. De hierboven omschreven activa en passiva worden aangeduid met “het assurantiekantoor’. Koper zal met ingang van de ovenamedatum het assurantiekantoor voor zijn rekening en risico exploiteren onder de overgenomen handelsnaam. (…).’
6.33. In artikel 9 lid 3 van de overnameovereenkomst is, onder het kopje ‘Garanties’ vermeld:
‘Indien mocht blijken dat er meer respectievelijk andere crediteuren zijn dan door koper overgenomen, dan zullen die crediteuren door verkoper als eigen crediteuren worden voldaan.
Verkoper vrijwaart koper voor aanspraken van de desbetreffende crediteuren ter zake.’
6.34. In artikel 9 lid 4 van de overnameovereenkomst is vermeld:
‘Indien mocht blijken dat op 360 dagen na de overnamedatum één of meer debiteuren, zoals die zijn overgenomen door koper, niet te hebben voldaan aan hun betalingsverplichting, dan zal verkoper het dan nog openstaande saldo van de betreffende overgenomen debiteurenportefeuille integraal aan koper betalen. Koper is daarbij verplicht om, wanneer de desbetreffende debiteur alsnog mocht betalen, het dan dubbel door hem ontvangen bedrag door te betalen aan verkoper.
Koper zal zijn medewerking aan een dergelijke procedure verlenen. Tevens verplicht koper zich wel naar beste vermogen in te spannen om de vorderingen op de debiteuren te incasseren.’
6.35. In de overnameovereenkomst onder B (hiervoor geciteerd onder 6.32.) zijn de activa en passiva omschreven. In artikel 9 lid 3 zijn de vorderingen van crediteuren geregeld. Met [gedaagden c.s.] is de rechtbank van oordeel dat artikel 9 lid 3 niet zo ver strekt dat [gedaagden c.s.] daarmee ook (uitdrukkelijk) de garantie hebben gegeven Van der Velde te vrijwaren voor vorderingen uit beroepsaansprakelijkheid. Dat betekent evenwel nog niet dat eventuele vorderingen op die grond door [gedaagde c.s.] aan Van der Velde zijn overgedragen. In artikel 9 lid 4 zijn de vorderingen op debiteuren geregeld, maar daaruit volgt niet, waar Van der Velde op wijst, dat vorderingen uit beroepsaansprakelijkheid juist niet zijn overgedragen. De slotsom moet daarmee zijn dat met betrekking tot vorderingen voortvloeiende uit beroepsaansprakelijkheid is in de overnameovereenkomst, noch onder B, onder artikel 9, noch elders specifiek iets geregeld.
6.36. De vraag hoe in een schriftelijk contract de verhouding van partijen is geregeld en of dit contract een leemte laat die moet worden aangevuld, kan niet worden beantwoord op grond van alleen maar een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen van dat contract. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen partijen behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
6.37. [gedaagden c.s.] wijzen erop dat de bedoeling van partijen onder meer blijkt uit de brief van 1 juni 1999 (productie 3 bij conclusie van antwoord) en uit de brief van 7 juni 1999 (productie 4 bij conclusie van antwoord). In de brief van 1 juni 1999 heeft de adviseur van [gedaagde in vrijwaring sub 1], de heer [naam], onder meer onder het kopje B 1.2.a. geschreven:
‘Bedoeld zal zijn de assurantieactiviteiten. Ik neem aan dat de lusten en lasten overgaan naar de koper’.
[gedaagden c.s.] stellen dat Van der Velde deze bedoeling in zijn brief van 7 juni 1999 niet heeft weersproken. Omdat Van der Velde zeer uitvoerig en gedetailleerd is ingegaan op de opmerkingen van de adviseur van [gedaagden c.s.], kan volgens [gedaagden c.s.] niet anders worden geconcludeerd dan dat deze bedoeling van [gedaagden c.s.] aan Van der Velde bekend was. Ter comparitie heeft [gedaagde in vrijwaring sub 1] betoogd dat het nooit de bedoeling is geweest dat de polissen zouden worden overgenomen zonder de daaruit eventueel voortvloeiende verplichtingen. Dat ook Van der Velde deze uitleg van de overnameovereenkomst voorstond volgt volgens [gedaagden c.s.] uit de correspondentie tussen Van der Velde en [eisers c.s.] en uit het feit dat zij in de overige correspondentie met [gedaagde in vrijwaring sub 1] geen woord rept over een vrijwaringsverplichting.
6.38. De rechtbank overweegt als volgt. Het gaat hier om een overeenkomst tussen partijen die ten doel heeft dat alle assurantieactiviteiten, waaronder de gehele verzekeringsportefeuille, worden overgedragen. Uit de stellingen van partijen en de overgelegde producties blijkt de aanloop naar het tot stand komen van de overnameovereenkomst. Begin 1999 hebben partijen onderhandeld over de overname van de onderneming en op 26 maart 1999 is een conceptovereenkomst door Van der Velde aan [gedaagden c.s.] toegezonden. De door [gedaagden c.s.] ingeschakelde adviseur heeft hierop bij brief van 1 juni 1999 gereageerd en [gedaagde c.s.] hebben deze reactie doorgestuurd aan Van der Velde. Bij brief van 7 juni 1999 gaat Van der Velde in op de opmerkingen van de adviseur van [gedaagden c.s.] en heeft zij in de bijgaande overeenkomst de (meeste) opmerkingen verwerkt. Van der Velde is daarbij niet ingegaan op de opmerking van de adviseur van [gedaagden c.s.] onder het kopje B 1.2.a. (hiervoor onder nummer 6.37. geciteerd). Gelet op de totstandkoming van de overeenkomst en de expliciete opmerking van de adviseur van [gedaagden c.s.] over ‘de lusten en lasten’, kon Van der Velde naar het oordeel van de rechtbank, indien zij de uitleg van de overeenkomst van de adviseur van [gedaagden c.s.] niet voorstond, hieraan niet (stilzwijgend) voorbij gaan. Daarbij is van belang dat de opmerking niet zozeer een concreet voorstel tot tekstwijziging inhoudt, maar verwijst naar de bedoeling van partijen. Tevens is van belang dat Van der Velde de opmerking onder B 1.3., waarin verwezen wordt naar het bepaalde in artikel B 1.2.a., wel heeft overgenomen en het onderlinge verband tussen beide bepalingen. In de conceptovereenkomst was vermeld: ‘Met betrekking tot de passiva koopt koper van verkoper, zoals verkoper verkoopt aan koper, de volgende onderdelen’. Dit is gewijzigd in: ‘Met betrekking tot de passiva verplicht koper zich over te nemen en als eigen schuld te voldoen, de volgende onderdelen’. Tegen deze achtergrond had het op de weg van Van der Velde gelegen, indien zij vorderingen als onderhavige had willen uitsluiten, op de opmerking van de adviseur te reageren of in de overeenkomst op dit punt een bepaling op te nemen. In de gegeven omstandigheden hebben [gedaagden c.s.] dan ook uit het stilzwijgen van Van der Velde mogen afleiden en begrijpen dat ook Van der Velde voorstond dat de lusten en lasten werden overgedragen, in die zin dat vorderingen en schulden voortvloeiende uit de assurantieactiviteiten zouden overgaan, derhalve ook vorderingen uit hoofde van een overeenkomst van opdracht (het verstrekken van financieel advies) zoals onderhavige.
6.39. De slotsom is dat de overnameovereenkomst in redelijkheid uitgelegd moet worden op de door [gedaagden c.s.] gestelde wijze en dat de vordering in vrijwaring derhalve dient te worden afgewezen.
6.40. Van der Velde zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden c.s.] worden begroot op:
- vast recht EUR 510,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2 punten x tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.668,00
Omdat [gedaagde in vrijwaring sub 1] met een toevoeging procedeert, zal de helft van dit bedrag, derhalve EUR 834,00, aan de griffier moeten worden betaald.
in de hoofdzaak
7.1. veroordeelt Aegon Bank c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser in hoofdzaak sub 1] te betalen een bedrag van EUR 10.890,80 en aan [eiser in hoofdzaak sub 2] EUR 10.618,53, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over de door [eisers c.s.] uit de overeenkomsten aan Spaarbeleg betaalde bedragen, telkens vanaf de dag van deze maandelijkse betaling, tot de dag van volledig betaling,
7.2. veroordeelt Aegon Bank c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.839,20,
7.3. verklaart dit vonnis in deze zaak tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.4. wijst af het meer of anders gevorderde af,
in de zaak in vrijwaring
7.5. wijst de vorderingen af,
7.6. veroordeelt Van der Velde in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde c.s.] tot op heden begroot op EUR 1.668,00, waarvan EUR 834,00 te voldoen aan de griffier,
7.7. verklaart dit vonnis in deze zaak wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op
18 februari 2009.?