parketnummer: 16-600373-08 en 09-525009-07 (TUL) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2009
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsman: mr. A.H.J. Bals, advocaat te Kloetinge.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2008, 17 september 2008, 24 september 2008, 27 oktober 2008, 1 december 2008, 15 december 2008, 19 januari 2009 en 20 januari 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair: heeft gepoogd in vereniging en met voorbedachten rade [A] en/of [B] en/of [C] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 1 subsidiair: [A] en/of [B] en/of [C] in vereniging heeft bedreigd met de dood dan wel zware mishandeling.
Feit 2: [A] heeft mishandeld.
3 Feiten en omstandigheden
Op 28 maart 2008 heeft een schietpartij plaatsgevonden in en rondom een tot kantoor verbouwde garage behorende bij de woning aan de [adres] te Houten alwaar [X] woonde c.q. zijn bedrijf voerde. Hierbij raakten [verdachte], [D], [B], [C] en [A] gewond.
3.2 Vaststaande feiten en omstandigheden
Aan de benen en het scrotum van [verdachte] werden meerdere ovaalvormige huiddefecten gezien welke het resultaat bleken te zijn van chirurgisch ingrijpen. Ter bevordering van de wondgenezing waren avitale en/of rafelige delen van de oorspronkelijke wond verwijderd. Op grond van de waargenomen wondaspecten bij forensisch-medisch onderzoek zijn derhalve geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk. Uit de medische verslaglegging en uit de bevindingen bij lichamelijk onderzoek bleek dat er verbindende wondkanalen bestonden tussen vier maal twee huiddefecten: drie door het linker been en één door het scrotum. Daarnaast bevond zich onder het rechteroog een paars rode verkleuring en een ontvelling aldaar die was afgedekt door een bloedkorst. Juist buiten de rechter mondhoek was een gebied van onscherp begrensde paarse verkleuring. Op 28 maart 2008 is operatief een kogel van het kaliber .45 uit de rechter heup van [verdachte] verwijderd.
[D] had een wondkanaal passend bij het meest waarschijnlijke traject van passage van een projectiel van links aan de voorzijde van de borstkas, ongeveer 7 centimeter onder de tepel, tot rechts achter- en zijwaarts in de flank ter hoogte van de twaalfde rib. Bij een operatie in het ziekenhuis werden diverse perforaties aangetroffen in het middenrif, de ophangband van de dunne darm en de dikke darm. Twee delen van de dunne darm en een stuk van de dikke darm werden verwijderd. Bij een tweede operatie werd de continuïteit van het maagdarmkanaal hersteld. De perforerende letsels in de buikholte met beschadiging van de dunne en dikke darm konden als levensbedreigend worden aangemerkt. Daarnaast kon de aanwezigheid van lucht in de borstkas in relatie tot het traject van het projectiel als potentieel levensbedreigend worden beschouwd. Verder had [D] als inschotverwonding gekwalificeerd letsel aan de buitenzijde van het linker bovenbeen en als uitschotverwonding benoemd letsel aan de binnen- en achterzijde van dat bovenbeen. Er was aldus kennelijk sprake van twee doorschotverwondingen. De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van [D] in het kader van de forensisch medische evaluatie zijn van beperkte waarde omdat de letsels chirurgisch zijn veranderd. Er waren aanwijzingen voor een gedeeltelijke klaplong aan de linkerzijde .
Bij lichamelijk onderzoek van [B] op 30 maart 2008 zijn drie buikwonden waargenomen: een ovaalvormig huiddefect circa 4 centimeter boven het niveau van de navel en 15 centimeter rechts van de middenlijn, een ovaalvormig huiddefect circa 11 centimeter boven het niveau van de navel en 6 centimeter links van de middenlijn en een horizontaal georiënteerde streepvormige ontvelling van 2,5 bij 0,2 centimeter circa 16 centimeter boven het niveau boven de navel. De diepte van de wonden bleef beperkt tot de onderhuidse weke delen, de buik- en borstholte waren niet aangedaan. De twee ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk waren .
Bij lichamelijk onderzoek van [A] op 30 maart 2008 bleek zich aan de buigzijde van de linker bovenarm op 5 centimeter boven de elleboogplooi een spits ovaalvormig huiddefect van circa 2,5 bij 2 centimeter te bevinden. Aan de strekzijde van de linkerbovenarm circa 18 centimeter boven het elleboogpunt bevond zich een spits ovaalvormig huiddefect van 2,5 bij 1,3 centimeter. De twee spits ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk zijn.
[C] is op 8 mei 2008 lichamelijk onderzocht. Daarbij werden geen letsels vastgesteld die passen bij schotletsels of verwondingen met een leeftijd van circa 6 weken. Op 16 december 2008 is een kogel uit de rechter borst van [C] verwijderd en in beslag genomen. Deze kogel bleek te passen bij het kaliber .22 Long Rifle .
In en buiten het kantoor van het perceel aan de [adres] te Houten zijn diverse kogels, hulzen, gedeformeerde kogelfragmenten, een kogelfragment en een patroon aangetroffen. Op de vloer van het kantoor werd nabij de bureaustoel bloed aangetroffen waarvan een bemonstering is veiliggesteld. Op de plaats delict zijn geen vuurwapens aangetroffen .
Locaties munitieonderdelen
Naar aanleiding van genoemde schietpartij heeft de technische recherche op 28 maart 2008 onderzoek verricht in en rondom het perceel aan de [adres] te Houten. Hierbij werden in het kantoor munitieonderdelen van het kaliber .22 aangetroffen. In het kantoor en buiten op de oprit, op de doorgang naar de tuin, op de parkeerplaats naast de oprit en in de tuin aan het einde van de doorgang werden munitieonderdelen van het kaliber .45 gevonden. Buiten op de doorgang naar de tuin werden munitieonderdelen van het kaliber 9 mm aangetroffen .
Op de handen en/of mouwen van [verdachte], [B] en [A] zijn unieke en karakteristieke deeltjes aangetroffen die een relatie met een schietproces aantonen. De aangetroffen deeltjes op de handen kunnen afkomstig zijn van het zelf handelen met een vuurwapen, contaminatie door het beschoten worden en contaminatie door het beschoten zijn .
Schotbeschadiging- en schootsafstandenonderzoek
De schotbeschadigingen die in de kleding van [verdachte], [D] en [B] zijn aangetroffen vertonen geen sporen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter .
Op de plaats delict zijn munitieonderdelen aangetroffen van de kalibers .22, .45 en 9 mm. De hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm Parabellum. De hulzen van het kaliber .45 ACP, waaronder een kogel die door een chirurg bij [verdachte] is verwijderd, zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber .45 ACP.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
De bemonstering van het bloedspoor op de vloer nabij de bureaustoel kan afkomstig zijn van [A]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van dit bloedspoor is kleiner dan één op één miljard .
Gebeurtenissen op 28 maart 2008
[D] had op 28 maart 2008 een afspraak met [X] om financiële zaken met hem te regelen. Op voornoemde datum tussen 10.00 uur en 11.00 uur kwam [D] met [verdachte] bij [X] in zijn tot kantoor verbouwde garage aan de [adres] te Houten. Vijf à tien minuten later kwamen [A], [B] en [C] het kantoor binnen. [B] en [A] wisten dat [D] op de bewuste dag een afspraak met [X] had aangezien [X] ze daarvan op de hoogte heeft gesteld. Op 28 maart 2008 te 10.31.54 uur heeft [X] een sms-bericht van [A] ontvangen inhoudende: “Bericht mij wel hefen als y her is ja, afzender [A]” . [D] en [verdachte] waren er niet van op de hoogte dat [A], [B] en [C] op 28 maart 2008 naar het kantoor van [X] zouden komen .
[verdachte] en [X] waren met elkaar in gesprek toen [A], [B] en [C] het kantoor binnenkwamen en één van hen vroeg aan wie de huur moest worden betaald . [A] stond achter [verdachte] en stelde vragen over een diefstal van een televisie. [verdachte] stond op uit zijn stoel waarna [A] hem sloeg en vervolgens een vechtpartij om een vuurwapen tussen [verdachte] en [A] ontstond. Bij deze worsteling is een vuurwapen afgegaan. [A] werd tijdens de worsteling met [verdachte] in zijn arm geschoten. [C] had een vuurwapen van het merk Glock met in de houder 9 patronen van het kaliber .45 bij zich. In het kantoor van [X] heeft [C] twee keer met dit vuurwapen op de benen van [verdachte] geschoten waarna hij het kantoor is uitgerend. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat op 28 maart 2008 een kogel van het kaliber .45 chirurgisch uit de heup van [verdachte] is verwijderd. [X] rende het kantoor uit naar buiten zodra hij een vuurwapen zag. [C] rende achter hem aan naar buiten. Op het moment dat [C] het kantoor verliet, hoorde hij drie tot vijf schoten en voelde hij een inslag in zijn rechterarm .
Tevens vond in het kantoor een worsteling plaats tussen [B] en [D]. Deze worsteling verplaatste zich naar buiten. [B] heeft [D] buiten op een muurtje met bloembakken gegooid en heeft zich boven op [D] laten vallen. [D] had op dat moment een vuurwapen in zijn hand. Toen [C] het kantoor uitrende verkeerde hij in de veronderstelling dat [A] en [B] achter hem aan kwamen. [C] merkte toen hij achter de haag met coniferen bij de parkeerplaatsen naast de woning van [X] stond dat zij niet met hem mee waren gegaan. [C] zag [B] en [D] worstelend het kantoor van [X] uitkomen. Zij bewogen zich in de richting van het muurtje met de bloembakken. [C] stond aan de andere kant van dit muurtje op de parkeerplaats naast de woning van [X]. [C] heeft twee à drie keer kort achter elkaar op [D] geschoten. [D] is bij de buitenmuur van het kantoor op de grond terechtgekomen. [B] is vervolgens de oprit van de woning afgelopen. Terwijl hij de oprit afliep keek hij om naar [D] en zag hij dat [D] met een vuurwapen op hem richtte. Vervolgens voelde [B] een inslag in zijn buik. [B] herkent zichzelf op de beeldopnamen die op 28 maart 2008 te 10.49.27 uur door een beveiligingscamera zijn gemaakt van de oprit van de woning van [X] als de man die neervalt, vervolgens opstaat en de oprit afloopt .
Nadat [C] op [D] had geschoten liep hij langs de coniferen terug naar de oprit. Hij pakte het vuurwapen van [D] op en stak dit in zijn zak. Voorts liep hij naar het kantoor waar [A] en [verdachte] nog met elkaar aan het vechten waren. [verdachte] drukte daarbij een vuurwapen op de borst van [A] . [C] richtte zijn vuurwapen op [verdachte] en zei tegen [verdachte] dat hij zijn wapen weg moest gooien. [verdachte] gooide zijn wapen van zich vandaan waarna [A], [C] en [B] de plaats delict hebben verlaten. [C] had zijn eigen vuurwapen en het wapen dat hij bij [D] had opgepakt toen bij zich. [D] en [verdachte] bleven gewond achter op de plaats delict .
3.3 Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld wie het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber 9 mm zijn afgeschoten en het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber .22 zijn afgeschoten naar de plaats delict hebben meegebracht.
Tevens valt niet vast te stellen dat [verdachte] en/of [B] en/of [A] een vuurwapen heeft/hebben vastgehouden en daarmee heeft/hebben geschoten. De rechtbank merkt hierbij op dat de verklaringen die de verschillende getuigen ter terechtzitting hebben afgelegd hieromtrent tegenstrijdigheden vertonen en dat de rechtbank terughoudend met deze verklaringen omgaat nu al deze getuigen een rol hebben gespeeld in het onderhavige feitencomplex. Bovendien zijn er in het strafdossier geen objectieve aanknopingspunten te vinden waaruit de rechtbank kan afleiden wie van voornoemde personen of één van hen een vuurwapen heeft vastgehouden en daarmee heeft geschoten.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [verdachte] is geraakt door het vuurwapen van het kaliber .22 dat bij de worsteling tussen [verdachte] en [A] is afgegaan, aangezien de schotbeschadigingen die in de kleding van [verdachte] zijn aangetroffen geen sporen vertonen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter.
In het kantoor zijn munitieonderdelen van de kalibers .22 en .45 aangetroffen en geen munitieonderdelen van het kaliber 9 mm. [C] had een vuurwapen van het kaliber .45 bij zich en heeft hiermee in het kantoor op de benen van [verdachte] geschoten. Niet is gebleken dat [C] op het lichaam van [A] heeft geschoten. [C] heeft zijn wapen gedurende het gehele schietincident niet losgelaten. Nadat hij op de benen van [verdachte] heeft geschoten, heeft [C] het kantoor verlaten. Toen hij het kantoor verliet, voelde [C] een inslag in zijn rechterarm. Uit de rechterborst van [C] is een kogel van het kaliber .22 operatief verwijderd. [verdachte] en [A] zijn in het kantoor in een worsteling geraakt vanwege een vuurwapen bij één van beiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat het vuurwapen dat is afgegaan tijdens de worsteling tussen [A] en [verdachte] van het kaliber .22 was. De rechtbank concludeert dat [A] tijdens zijn worsteling met [verdachte] is geraakt door een kogel van het kaliber .22 en dat [C] hierbij eveneens is geraakt door een kogel van het kaliber .22.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 primair ten laste gelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [A] en [C]. Zij heeft hiertoe gesteld dat [A] in eerste instantie een vuurwapen heeft getrokken waarna een worsteling tussen [A] en verdachte is ontstaan. Tijdens deze worsteling heeft verdachte dit wapen of de hand(en) waarin [A] dit wapen vasthield vastgepakt en daarmee geschoten op die [A] en op [C], aldus de officier van justitie.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen:
dat verdachte dit in vereniging met een ander en/of anderen heeft gedaan;
dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan;
dat verdachte heeft getracht [A] en [C] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord dan wel doodslag dan wel zware mishandeling met voorbedachten rade van [B].
Voorts heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte [verdachte] heeft geslagen zodat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot medeplegen van doodslag van [A] en [C], aangezien niet kan worden vastgesteld dat [verdachte] gericht op deze personen heeft geschoten. Bovendien dient verdachte hiervan te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van de vereiste opzet nu niet kan worden vastgesteld in welke richting is geschoten, aldus de raadsman.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu de rechtbank niet heeft kunnen vaststellen dat verdachte gedurende de schietpartij een vuurwapen in zijn handen heeft vastgehouden en daarmee heeft geschoten, zoals onder 3.3 vermeld, acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten.
Op 28 maart 2008 is [verdachte] te Houten in worsteling met [A] geraakt waarbij [verdachte] met zijn vuisten op het hoofd van [A] heeft geslagen .
De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat het met de vuisten slaan op iemands hoofd pijn bij die persoon veroorzaakt. De rechtbank acht het derhalve aannemelijk dat [A] pijn heeft gevoeld als gevolg van de vuistslagen die hij van [verdachte] op zijn hoofd heeft gekregen.
4.4 De bewezenverklaring
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
2.
op 28 maart 2008 te Houten opzettelijk mishandelend [A] meermalen tegen diens hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [A] letsel heeft bekomen.
5 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6 De strafbaarheid van verdachte
6.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat verdachte ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gehandeld uit noodweer zodat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Verdachte begaf zich met [A] in een kleine ruimte en had geen mogelijkheid om zich aan de aanval van [A] te onttrekken, zodat hij niet anders kon dan zich verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [A], aldus de raadsman.
6.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gesteld dat niet aannemelijk is geworden dat sprake was van een noodweersituatie waarin verdachte zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [A] mocht verdedigen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onder 3.2 vastgesteld dat [A] verdachte als eerste heeft geslagen waarna een vechtpartij om een vuurwapen is ontstaan tussen [A] en verdachte waarbij dit vuurwapen is afgegaan. Verdachte heeft [A] tijdens deze worsteling tegen het hoofd geslagen. De rechtbank acht aannemelijk dat de mishandeling van [A] door verdachte in voormelde situatie geboden was door de noodzakelijke verdediging van het lijf van verdachte tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [A], zodat hij ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke straf van 2 maanden die de politierechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage bij vonnis van 30 maart 2007 aan verdachte heeft opgelegd ten uitvoer zal worden gelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat de vordering tot tenuitvoerlegging dient te worden afgewezen aangezien verdachte bij een eventuele bewezenverklaring van het onder 1 primair en/of 1 subsidiair en/of 2 ten laste gelegde een beroep op noodweer toekomt en verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij onherroepelijk geworden vonnis op tegenspraak van de politierechter in de rechtbank te ’s-Gravenhage van 30 maart 2007 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een gevangenisstraf voor de tijd van 2 maanden, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit (parketnummer 09-525009-07). Zowel de officier van justitie als verdachte hebben ter terechtzitting van 30 maart 2007 afstand gedaan van de bevoegdheid om een rechtsmiddel tegen dit vonnis aan te wenden.
Nu de rechtbank verdachte ten aanzien van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten zal vrijspreken en ten aanzien van feit 2 zal ontslaan van alle rechtsvervolging, zal de rechtbank voornoemde vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden afwijzen.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2: Mishandeling;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Vordering tenuitvoerlegging
- wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af.
- heft op het, reeds geschorste, bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. P.J.G. van Osta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 februari 2009.