parketnummer: 16-710784-08 en 16-500460-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2009
[verdachte],
geboren op [1980] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats},
gedetineerd in PI Utrecht - HvB locatie Nieuwegein te Nieuwegein.
Raadsman: mr. O.E. de Jong, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2008, 17 september 2008, 24 september 2008, 27 oktober 2008, 1 december 2008, 15 december 2008, 19 januari 2009 en 20 januari 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting zijn overeenkomstig artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering de zaken onder voormelde parketnummers gevoegd.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16-710784-08:
Feit 1: heeft gepoogd in vereniging met voorbedachten rade [A] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 2: heeft gepoogd in vereniging met voorbedachten rade [B] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Feit 3: een vuurwapen en munitie van de categorie III van de Wet wapens en munitie in vereniging voorhanden heeft gehad.
Parketnummer 16-500460-08:
Primair: een diefstal van een personenauto in vereniging heeft gepleegd.
Subsidiair: een personenauto in vereniging heeft geheeld.
3 Feiten en omstandigheden
Parketnummer 16-710784-08
Op 28 maart 2008 heeft een schietpartij plaatsgevonden in en rondom een tot kantoor verbouwde garage behorende bij de woning aan de [adres] te Houten alwaar [X] woonde c.q. zijn bedrijf voerde. Hierbij raakten [A], [B], [C], [verdachte] en [D] gewond.
3.2 Vaststaande feiten en omstandigheden
Aan de benen en het scrotum van [A] werden meerdere ovaalvormige huiddefecten gezien welke het resultaat bleken te zijn van chirurgisch ingrijpen. Ter bevordering van de wondgenezing waren avitale en/of rafelige delen van de oorspronkelijke wond verwijderd. Op grond van de waargenomen wondaspecten bij forensisch-medisch onderzoek zijn derhalve geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk. Uit de medische verslaglegging en uit de bevindingen bij lichamelijk onderzoek bleek dat er verbindende wondkanalen bestonden tussen vier maal twee huiddefecten: drie door het linker been en één door het scrotum. Daarnaast bevond zich onder het rechteroog een paars rode verkleuring en een ontvelling aldaar die was afgedekt door een bloedkorst. Juist buiten de rechter mondhoek was een gebied van onscherp begrensde paarse verkleuring . Op 28 maart 2008 is operatief een kogel van het kaliber .45 uit de rechter heup van [A] verwijderd .
[B] had een wondkanaal passend bij het meest waarschijnlijke traject van passage van een projectiel van links aan de voorzijde van de borstkas, ongeveer 7 centimeter onder de tepel, tot rechts achter- en zijwaarts in de flank ter hoogte van de twaalfde rib. Bij een operatie in het ziekenhuis werden diverse perforaties aangetroffen in het middenrif, de ophangband van de dunne darm en de dikke darm. Twee delen van de dunne darm en een stuk van de dikke darm werden verwijderd. Bij een tweede operatie werd de continuïteit van het maagdarmkanaal hersteld. De perforerende letsels in de buikholte met beschadiging van de dunne en dikke darm konden als levensbedreigend worden aangemerkt. Daarnaast kon de aanwezigheid van lucht in de borstkas in relatie tot het traject van het projectiel als potentieel levensbedreigend worden beschouwd. Verder had [B] als inschotverwonding gekwalificeerd letsel aan de buitenzijde van het linker bovenbeen en als uitschotverwonding benoemd letsel aan de binnen- en achterzijde van dat bovenbeen. Er was aldus kennelijk sprake van twee doorschotverwondingen. De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van [B] in het kader van de forensisch medische evaluatie zijn van beperkte waarde omdat de letsels chirurgisch zijn veranderd. Er waren aanwijzingen voor een gedeeltelijke klaplong aan de linkerzijde .
Bij lichamelijk onderzoek van [C] op 30 maart 2008 zijn drie buikwonden waargenomen: een ovaalvormig huiddefect circa 4 centimeter boven het niveau van de navel en 15 centimeter rechts van de middenlijn, een ovaalvormig huiddefect circa 11 centimeter boven het niveau van de navel en 6 centimeter links van de middenlijn en een horizontaal georiënteerde streepvormige ontvelling van 2,5 bij 0,2 centimeter circa 16 centimeter boven het niveau boven de navel. De diepte van de wonden bleef beperkt tot de onderhuidse weke delen, de buik- en borstholte waren niet aangedaan. De twee ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk waren.
Bij lichamelijk onderzoek van [D] op 30 maart 2008 bleek zich aan de buigzijde van de linker bovenarm op 5 centimeter boven de elleboogplooi een spits ovaalvormig huiddefect van circa 2,5 bij 2 centimeter te bevinden. Aan de strekzijde van de linkerbovenarm circa 18 centimeter boven het elleboogpunt bevond zich een spits ovaalvormig huiddefect van 2,5 bij 1,3 centimeter. De twee spits ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk zijn.
[verdachte] is op 8 mei 2008 lichamelijk onderzocht. Daarbij werden geen letsels vastgesteld die passen bij schotletsels of verwondingen met een leeftijd van circa 6 weken . Op 16 december 2008 is een kogel uit de rechter borst van [verdachte] verwijderd en in beslag genomen. Deze kogel bleek te passen bij het kaliber .22 Long Rifle .
In en buiten het kantoor van het perceel aan de [adres] te Houten zijn diverse kogels, hulzen, gedeformeerde kogelfragmenten, een kogelfragment en een patroon aangetroffen. Op de vloer van het kantoor werd nabij de bureaustoel bloed aangetroffen waarvan een bemonstering is veiliggesteld. Op de plaats delict zijn geen vuurwapens aangetroffen .
Locaties munitieonderdelen
Naar aanleiding van genoemde schietpartij heeft de technische recherche op 28 maart 2008 onderzoek verricht in en rondom het perceel aan de [adres] te Houten. Hierbij werden in het kantoor munitieonderdelen van het kaliber .22 aangetroffen. In het kantoor en buiten op de oprit, op de doorgang naar de tuin, op de parkeerplaats naast de oprit en in de tuin aan het einde van de doorgang werden munitieonderdelen van het kaliber .45 gevonden. Buiten op de doorgang naar de tuin werden munitieonderdelen van het kaliber 9 mm aangetroffen.
Op de handen en/of mouwen van [A], [C] en [D] zijn unieke en karakteristieke deeltjes aangetroffen die een relatie met een schietproces aantonen. De aangetroffen deeltjes op de handen kunnen afkomstig zijn van het zelf handelen met een vuurwapen, contaminatie door het beschoten worden en contaminatie door het beschoten zijn .
Schotbeschadiging- en schootsafstandenonderzoek
De schotbeschadigingen die in de kleding van [A], [B] en [C] zijn aangetroffen vertonen geen sporen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter.
Op de plaats delict zijn munitieonderdelen aangetroffen van de kalibers .22, .45 en 9 mm. De hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm Parabellum. De hulzen van het kaliber .45 ACP, waaronder een kogel die door een chirurg bij [A] is verwijderd, zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber .45 ACP.
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
De bemonstering van het bloedspoor op de vloer nabij de bureaustoel kan afkomstig zijn van [D]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van dit bloedspoor is kleiner dan één op één miljard.
Gebeurtenissen op 28 maart 2008
[B] had op 28 maart 2008 een afspraak met [X] om financiële zaken met hem te regelen. Op voornoemde datum tussen 10.00 uur en 11.00 uur kwam [B] met [A] bij [X] in zijn tot kantoor verbouwde garage aan de [adres] te Houten. Vijf à tien minuten later kwamen [D], [C] en [verdachte] het kantoor binnen. [C] en [D] wisten dat [B] op de bewuste dag een afspraak met [X] had aangezien [X] ze daarvan op de hoogte heeft gesteld. Op 28 maart 2008 te 10.31.54 uur heeft [X] een sms-bericht van [D] ontvangen inhoudende: “Bericht mij wel hefen als y her is ja, afzender [D]”. [B] en [A] waren er niet van op de hoogte dat [D], [C] en [verdachte] op 28 maart 2008 naar het kantoor van [X] zouden komen .
[A] en [X] waren met elkaar in gesprek toen [D], [C] en [verdachte] het kantoor binnenkwamen en één van hen vroeg aan wie de huur moest worden betaald. [D] stond achter [A] en stelde vragen over een diefstal van een televisie. [A] stond op uit zijn stoel waarna [D] hem sloeg en vervolgens een vechtpartij om een vuurwapen tussen [A] en [D] ontstond. Bij deze worsteling is een vuurwapen afgegaan. [D] werd tijdens de worsteling met [A] in zijn arm geschoten. [verdachte] had een vuurwapen van het merk Glock met in de houder 9 patronen van het kaliber .45 bij zich. In het kantoor van [X] heeft [verdachte] twee keer met dit vuurwapen op de benen van [A] geschoten waarna hij het kantoor is uitgerend. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat op 28 maart 2008 een kogel van het kaliber .45 chirurgisch uit de heup van [A] is verwijderd. [X] rende het kantoor uit naar buiten zodra hij een vuurwapen zag. [verdachte] rende achter hem aan naar buiten. Op het moment dat [verdachte] het kantoor verliet, hoorde hij drie tot vijf schoten en voelde hij een inslag in zijn rechterarm.
Tevens vond in het kantoor een worsteling plaats tussen [C] en [B]. Deze worsteling verplaatste zich naar buiten. [C] heeft [B] buiten op een muurtje met bloembakken gegooid en heeft zich boven op [B] laten vallen. [B] had op dat moment een vuurwapen in zijn hand. [verdachte] het kantoor uitrende verkeerde hij in de veronderstelling dat [D] en [C] achter hem aan kwamen. [verdachte] merkte toen hij achter de haag met coniferen bij de parkeerplaatsen naast de woning van [X] stond dat zij niet met hem mee waren gegaan. [verdachte] zag [C] en [B] worstelend het kantoor van [X] uitkomen. Zij bewogen zich in de richting van het muurtje met de bloembakken. [verdachte] stond aan de andere kant van dit muurtje op de parkeerplaats naast de woning van [X]. [verdachte] heeft twee à drie keer kort achter elkaar op [B] geschoten. [B] is bij de buitenmuur van het kantoor op de grond terechtgekomen. [C] is vervolgens de oprit van de woning afgelopen. Terwijl hij de oprit afliep keek hij om naar [B] en zag hij dat [B] met een vuurwapen op hem richtte. Vervolgens voelde [C] een inslag in zijn buik. [C] herkent zichzelf op de beeldopnamen die op 28 maart 2008 te 10.49.27 uur door een beveiligingscamera zijn gemaakt van de oprit van de woning van [X] als de man die neervalt, vervolgens opstaat en de oprit afloopt .
Nadat [verdachte] op [B] had geschoten liep hij langs de coniferen terug naar de oprit. Hij pakte het vuurwapen van [B] op en stak dit in zijn zak. Voorts liep hij naar het kantoor waar [D] en [A] nog met elkaar aan het vechten waren. [A] drukte daarbij een vuurwapen op de borst van [D]. [verdachte] richtte zijn vuurwapen op [A] en zei tegen [A] dat hij zijn wapen weg moest gooien. [A] gooide zijn wapen van zich vandaan waarna [D], [verdachte] en [C] de plaats delict hebben verlaten. [verdachte] had zijn eigen vuurwapen en het wapen dat hij bij [B] had opgepakt toen bij zich. [B] en [A] bleven gewond achter op de plaats delict.
3.3 Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld wie het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber 9 mm zijn afgeschoten en het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber .22 zijn afgeschoten naar de plaats delict hebben meegebracht.
Tevens valt niet vast te stellen dat [A] en/of [C] en/of [D] een vuurwapen heeft/hebben vastgehouden en daarmee heeft/hebben geschoten. De rechtbank merkt hierbij op dat de verklaringen die de verschillende getuigen ter terechtzitting hebben afgelegd hieromtrent tegenstrijdigheden vertonen en dat de rechtbank terughoudend met deze verklaringen omgaat nu al deze getuigen een rol hebben gespeeld in het onderhavige feitencomplex. Bovendien zijn er in het strafdossier geen objectieve aanknopingspunten te vinden waaruit de rechtbank kan afleiden wie van voornoemde personen of één van hen een vuurwapen heeft vastgehouden en daarmee heeft geschoten.
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [A] is geraakt door het vuurwapen van het kaliber .22 dat bij de worsteling tussen [A] en [D] is afgegaan, aangezien de schotbeschadigingen die in de kleding van [A] zijn aangetroffen geen sporen vertonen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter.
In het kantoor zijn munitieonderdelen van de kalibers .22 en .45 aangetroffen en geen munitieonderdelen van het kaliber 9 mm. [verdachte] had een vuurwapen van het kaliber .45 bij zich en heeft hiermee in het kantoor op de benen van [A] geschoten. Niet is gebleken dat [verdachte] op het lichaam van [D] heeft geschoten. [verdachte] heeft zijn wapen gedurende het gehele schietincident niet losgelaten. Nadat hij op de benen van [A] heeft geschoten, heeft [verdachte] het kantoor verlaten. Toen hij het kantoor verliet, voelde [verdachte] een inslag in zijn rechterarm. Uit de rechterborst van [verdachte] is een kogel van het kaliber .22 operatief verwijderd. [A] en [D] zijn in het kantoor in een worsteling geraakt vanwege een vuurwapen bij één van beiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat het vuurwapen dat is afgegaan tijdens de worsteling tussen [D] en [A] van het kaliber .22 was. De rechtbank concludeert dat [D] tijdens zijn worsteling met [A] is geraakt door een kogel van het kaliber .22 en dat [verdachte] hierbij eveneens is geraakt door een kogel van het kaliber .22.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
Parketnummer 16-710784-08:
Ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [A] en [B]. De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit in vereniging met een ander of anderen en met voorbedachten rade heeft gedaan.
Met betrekking tot het onder 3 ten laste gelegde feit acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een wapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie.
Parketnummer 16-500460-08:
Ten slotte acht de officier van justitie niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan diefstal van een personenauto van het merk Subaru, zoals primair ten laste gelegd. De officier van justitie acht wel wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan opzetheling van dit voertuig, zoals subsidiair ten laste gelegd, aangezien hij een stopteken van de politie heeft genegeerd en er in voornoemde personenauto vandoor is gegaan. Bovendien is DNA-materiaal van verdachte in deze auto aangetroffen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de feiten zoals die zijn ten laste gelegd onder parketnummer 16-710784-08 onder 1 en 2 en onder parketnummer 16-500460-08 onder primair en subsidiair.
Parketnummer 16-710784-08:
Met betrekking tot de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten is de raadsman het met de officier van justitie eens dat de bestanddelen “in vereniging met een ander en/of anderen” en “met voorbedachten rade” niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
De raadsman heeft betoogd dat verdachte eveneens dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag van [A] en [B] omdat verdachte geen opzet op levensberoving van deze personen heeft gehad.
De raadsman heeft ter terechtzitting meegedeeld dat hij zich kan voorstellen dat de rechtbank tot een bewezenverklaring komt ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit.
Parketnummer 16-500460-08:
Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de diefstal van een personenauto van het merk Subaru, kenteken [kenteken], wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Volgens de raadsman dient verdachte eveneens te worden vrijgesproken van opzet/schuldheling van voornoemde auto aangezien hij niet wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat deze auto gestolen was.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Parketnummer 16-710784-08:
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, voor zover het betreft het impliciet ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade, zodat de rechtbank hem hiervan telkens zal vrijspreken.
Parketnummer 16-500460-08:
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde is de rechtbank van oordeel dat niet valt vast te stellen dat verdachte op
1 maart 2000 betrokken is geweest bij de diefstal van een Subaru met het kenteken [kenteken], zodat verdachte hiervan zal worden vrijgesproken.
Parketnummer 16-710784-08
Verdachte is op 28 maart 2008 naar het kantoor van [X] in Houten gegaan. Hij had toen een vuurwapen van het merk Glock met in de houder 9 patronen van het kaliber .45 bij zich. In het kantoor heeft verdachte met zijn vuurwapen op [A] geschoten. Bij [A] zijn wondkanalen in het lichaam waargenomen en is op 28 maart 2008 operatief een kogel van het kaliber .45 uit de rechter heup verwijderd. Verdachte heeft buiten het kantoor met ditzelfde wapen gericht op [B] geschoten. In het lichaam van [B] werd een wondkanaal waargenomen passend bij het meest waarschijnlijke traject van passage van een projectiel van links aan de voorzijde van de borstkas, ongeveer 7 centimeter onder de tepel, tot rechts achter- en zijwaarts in de flank ter hoogte van de twaalfde rib. Daarnaast had [B] vermoedelijke doorschotverwondingen in zijn linker bovenbeen. In het kantoor en buiten op de doorgang naar de tuin, op de parkeerplaats naast de oprit en in de tuin aan het einde van de doorgang werden munitieonderdelen van het kaliber .45 aangetroffen.
Parketnummer 16-500460-08
Op 1 maart 2000 is in Apeldoorn een blauwe Subaru gestolen bij autobedrijf [naam] te Apeldoorn. Op 6 maart 2000 omstreeks 21.30 uur zagen twee verbalisanten van de politie regio Utrecht een blauwe Subaru, gekentekend [kenteken], met grote snelheid door Utrecht rijden. Nadat de bestuurder van deze personenauto met een verlicht stopbord een stopteken werd gegeven, zagen de verbalisanten dat de bestuurder een aantal personenauto’s dat bij een kruising voor een rood verkeerslicht stond te wachten inhaalde en aan de linkerzijde het verkeerslicht voorbijreed. De politie achtervolgde de auto maar verloor deze uit het oog. Omstreeks 22.00 uur kregen verbalisanten de melding dat een personenauto tegen een boom was gereden. Verbalisanten troffen voornoemde Subaru aan zonder personen. Er zat bloed op de afgebroken binnenspiegel. De auto werd veilig gesteld door de technische recherche. Bij navraag van het chassisnummer bij de afdeling herkenningsdienst van de politie regio Utrecht bleek de Subaru te zijn ontvreemd bij een inbraak in de gemeente Apeldoorn. Onderzoek door de regionale technische recherche heeft uitgewezen dat de bloedsporen op de afgebroken binnenspiegel in voornoemde auto een match vertoonden met het referentiemonster van het wangslijmvlies van verdachte . Verdachte heeft verklaard dat hij de personenauto van het merk Subaru met het kenteken [kenteken] heeft bestuurd ten tijde van het ongeluk .
Parketnummer 16-710784-08 onder 1 en 2:
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 januari 2009 verklaard dat hij met zijn vuurwapen gericht heeft geschoten op [A] en [B]. Op grond van de inhoud van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank niet bewezen dat deze actieve gedragingen willens en wetens op de levensberoving van deze personen waren gericht. De rechtbank is wel van oordeel dat verdachte door aldus te handelen welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat [A] en [B] zouden komen te overlijden zodat in beide gevallen sprake was van voorwaardelijk opzet.
Parketnummer 16-500460-08 subsidiair
Uit de omstandigheid dat verdachte na het zien van een verlicht stopteken een aantal auto’s dat stond te wachten voor een rood verkeerslicht is voorbij gereden, leidt de rechtbank af dat hij wist dat het voertuig waarin hij reed door een misdrijf was verkregen. Uit het verhandelde ter terechtzitting is de rechtbank niet gebleken dat verdachte de politie om een andere reden is ontvlucht.
De rechtbank verwerpt de verweren.
4.4 De bewezenverklaring
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
parketnummer 16-710784-08:
1.
op 28 maart 2008 te Houten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [A] van het leven te beroven met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, met een vuurwapen meermalen geschoten in de richting van die [A] waardoor die [A] in het lichaam is geraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
op 28 maart 2008 te Houten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [B] van het leven te beroven met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, met een vuurwapen meermalen geschoten in de richting van die [B] waardoor die [B] in het lichaam is geraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3.
op 28 maart 2008 te Houten een wapen van categorie III, te weten een pistool (kaliber .45, merk Glock) en munitie van categorie III (van kaliber .45) voorhanden heeft gehad;
parketnummer 16-500460-08:
subsidiair
op 6 maart 2000 te Utrecht een personenauto (merk Subaru, gekentekend [kenteken]) voorhanden heeft gehad terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6 De strafbaarheid van verdachte
Parketnummer 16-710784-08
6.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gehandeld uit noodweer dan wel noodweerexces.
Met betrekking tot het eerste feit heeft de raadsman aangevoerd dat [A] een vuurwapen op [D], [C] en verdachte heeft gericht waarna verdachte zijn vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald. [D] heeft [A] een vuistslag in het gezicht gegeven waardoor [A] achterover is gevallen. [A] is overeind gekomen en heeft opnieuw een vuurwapen op [D], [C] en verdachte gericht. Op dit moment was sprake van een zodanige dreiging dat verdachte niet anders kon dan ter noodzakelijke verdediging van [D], [C] en zichzelf op [A] te schieten, aldus de raadsman.
Ten aanzien van het tweede feit heeft de raadsman betoogd dat verdachte [C] en [B] buiten het kantoor met elkaar heeft zien vechten waarbij [B] een vuurwapen vasthield. Verdachte heeft tegen [B] geroepen dat hij zijn wapen moest weggooien waarna [B] zijn vuurwapen op verdachte heeft gericht. Volgens de raadsman kon verdachte op dat moment niet anders dan schieten op [B].
Indien de rechtbank ten aanzien van feit 1 en 2 van oordeel is dat verdachte disproportioneel heeft gehandeld, is dit volgens de raadsman alleszins voor te stellen nu hij telkens met een vuurwapen werd bedreigd. Verdachte is hiervan zodanig geschrokken dat hij niet één maar meerdere keren op zijn bedreigers heeft geschoten. Verdachte verkeerde aldus in een situatie van noodweerexces.
6.2 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie het volgende gesteld.
[A] heeft verklaard dat verdachte in het kantoor op hem heeft geschoten op het moment dat van der [A] uit zijn stoel opstond en met zijn rug naar verdachte toe stond. Deze situatie vormt absoluut geen noodweersituatie, aldus de officier van justitie.
De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat [A] een wapen trok en dit richtte op [D], [C] en verdachte acht de officier van justitie ongeloofwaardig aangezien [X] op de zittingen van 27 oktober 2008 en 19 januari 2009 heeft verklaard dat [D] en niet [A] een vuurwapen vasthield. Deze verklaringen van [X] worden ondersteund door de verklaringen die [A] en [B] ter terechtzitting hebben afgelegd. Bovendien zijn er geen wapens op de plaats delict aangetroffen hetgeen volgens de officier van justitie betekent dat [D], [C] en/of verdachte het wapen van het kaliber .22 moet(en) hebben meegenomen na de schietpartij. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [A] meerdere malen een vuurwapen op [D], [C] en verdachte heeft gericht, kan volgens de officier van justitie geen sprake van een noodweersituatie zijn geweest, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft de officier van justitie het volgende gesteld.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [B] buiten het kantoor eerst [C] met een vuurwapen heeft bedreigd en vervolgens zijn vuurwapen op verdachte heeft gericht, hetgeen een noodweersituatie zou kunnen vormen. Nu verdachte deze situatie had kunnen voorkomen door bijvoorbeeld de plaats delict te verlaten heeft verdachte zich door zijn eigen toedoen in deze situatie gebracht, zodat het beroep op noodweer niet kan slagen. Ook indien [B] eerst op [C] zou hebben geschoten en verdachte daarna op [B] zou hebben geschoten, zoals door [C] ter terechtzitting verklaard, gaat genoemde redenering op en faalt het beroep op noodweer, aldus de officier van justitie.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 19 januari 2009 verklaard dat hij als eerste in het kantoor van [X] met zijn vuurwapen heeft geschoten omdat hij zich bedreigd voelde door [A] die een vuurwapen op hem richtte. Volgens verdachte ging het op dat moment tussen [A] en hem en moest verdachte [A] uitschakelen om te overleven. Verdachte wilde zichzelf verdedigen, aldus verdachte. Op grond van deze verklaring acht de rechtbank het niet aannemelijk dat verdachte op [A] heeft geschoten ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van [D] en [C].
De rechtbank heeft onder 3.2 vastgesteld dat [A] en [D] in het kantoor van [X] in een worsteling met elkaar zijn geraakt om een vuurwapen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [A] tijdens deze worsteling in de gelegenheid heeft verkeerd om doelbewust een vuurwapen op verdachte te richten. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich op het moment dat hij meerdere malen op [A] schoot niet in een situatie bevond waarin zijn handelen geboden was door de noodzakelijke verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht het veeleer aannemelijk dat verdachte een eerste schot heeft gelost om de vechtpartij tussen [D] en [A] te beslechten. Dit wordt bevestigd door de verklaring die [B] ter terechtzitting van 1 december 2008 heeft afgelegd inhoudende dat hij tijdens de worsteling tussen [D] en [A] een schot hoorde vallen.
Het beroep op noodweer kan derhalve niet slagen. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte in een hevige gemoedstoestand heeft verkeerd waardoor hij disproportioneel heeft gehandeld door meerdere malen gericht op [A] te schieten, zodat het beroep op noodweerexces eveneens faalt.
Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [B] een vuurwapen op [C] heeft gericht. Verdachte heeft naar [B] geroepen dat hij dit vuurwapen moest loslaten. Vervolgens heeft [B] zijn vuurwapen op verdachte gericht waarna verdachte doelbewust op [B] heeft geschoten ter verdediging van zichzelf, aldus verdachte. De rechtbank acht deze verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank heeft onder 3.2 vastgesteld dat verdachte op [B] heeft geschoten terwijl [B] en [C] met elkaar in een worsteling waren. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [B] tijdens zijn vechtpartij met [C] op enig moment zijn vuurwapen doelbewust op verdachte heeft kunnen richten zodat de rechtbank van oordeel is dat verdachte op het moment dat hij gericht een aantal keren op [B] schoot zich niet in een situatie bevond waarin hij genoodzaakt was zichzelf te verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding. De rechtbank acht ook in dit geval veeleer aannemelijk dat verdachte op [B] heeft geschoten om de vechtpartij tussen [B] en [C] te beslechten.
[C] heeft ter terechtzitting van 15 december 2008 verklaard dat [B] op de grond lag op het moment dat verdachte gericht op [B] schoot en dat [C] op dat moment al van [B] vandaan liep. Ook indien de rechtbank deze verklaring zou volgen, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een noodweersituatie, in dit geval ter noodzakelijke verdediging van het lijf van [C] tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding, aangezien [C] reeds van [B] vandaan liep.
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer. Gelet op het onderzoek ter terechtzitting acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte in een hevige gemoedstoestand heeft verkeerd waardoor hij disproportioneel heeft gehandeld door meerdere malen gericht op [B] te schieten, zodat het beroep op noodweerexces eveneens wordt verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren met aftrek van het voorarrest.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, bij veroordeling van verdachte, de eis van de officier van justitie van een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaren dient te worden gematigd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 28 maart 2008 heeft op klaarlichte dag een schietpartij plaatsgevonden in een nieuwbouwwijk in Houten waarbij zwaargewonde slachtoffers zijn gevallen. Verdachte heeft een vuurwapen naar de plaats delict meegenomen en hiermee enkele malen gericht op twee personen geschoten die hierdoor zwaar gewond zijn geraakt, terwijl hij zelf niets met het onderliggende conflict van doen had. Het is niet aan de gedragingen van verdachte te danken dat deze personen niet zijn overleden. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij het initiatief heeft genomen om te gaan schieten. Verdachte heeft met zijn handelen grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van de slachtoffers. Tevens heeft hij de rechtsorde in zeer ernstige mate geschokt. Het gewelddadige optreden van verdachte was voor omstanders in de woonwijk waarneembaar zodat hij ook gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij heeft veroorzaakt. Bij de schietpartij heeft verdachte een vuurwapen en munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie voorhanden gehad en gebruikt, hetgeen gevaar heeft opgeleverd en tot onaanvaardbare risico’s voor de veiligheid van personen heeft geleid.
Ten slotte heeft verdachte met het zich schuldig maken aan opzetheling de afzetmarkt voor van diefstal afkomstige goederen in stand gehouden en daarmee het plegen van diefstallen bevorderd.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een langdurige gevangenisstraf voor deze feiten passend en geboden.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte vanaf zijn eerste verhoor bij de politie bekennende en consistente verklaringen heeft afgelegd met betrekking tot zijn aandeel in de schietpartij en het voorhanden hebben van een vuurwapen met munitie. Daarnaast is verdachte niet eerder strafrechtelijk veroordeeld wegens soortgelijke feiten. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de schietpartij een grote impact op hem heeft gehad.
De rechtbank acht daarom, anders dan de officier van justitie, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45, 57, 287 en 416 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder parketnummer 16-710784-08 onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, voor zover het betreft het medeplegen van poging tot moord en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade;
- spreekt verdachte vrij van het onder parketnummer 16-500460-08 primair ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16-710784-08:
Feit 1 en 2: Telkens poging tot doodslag;
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit is begaan met betrekking tot een wapen van categorie III,
en handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
Parketnummer 16-500460-08:
Subsidiair: Opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 6 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. P.J.G. van Osta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 februari 2009.