ECLI:NL:RBUTR:2009:BH3203

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
17 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-710781-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag na schietpartij in Houten

Op 28 maart 2008 vond er een schietpartij plaats in Houten, waarbij meerdere personen gewond raakten. De verdachte, [verdachte], werd beschuldigd van poging tot doodslag op [B]. Tijdens een afspraak in een tot kantoor verbouwde garage ontstond er een vechtpartij tussen [Y] en [A], waarbij een vuurwapen werd gebruikt. [C] schoot met een vuurwapen op [Y], terwijl [verdachte] op [B] schoot, die op dat moment van hem weg liep. De rechtbank oordeelde dat [verdachte] opzettelijk op [B] heeft geschoten, wat resulteerde in een verwonding aan de buik. De rechtbank concludeerde dat de verdachte welbewust de kans op de dood van [B] heeft aanvaard. De verdediging voerde aan dat er sprake was van noodweer, maar de rechtbank verwierp dit argument. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 2 jaar en 6 maanden op. De rechtbank nam in overweging dat de verdachte zelf ook verwondingen had opgelopen tijdens de schietpartij, maar vond de daad lafhartig en een ernstige inbreuk op de rechtsorde.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16-710781-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 februari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1983] te [geboorteplaats],
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande doch verblijvende te [woonplaats],
gedetineerd in PI Flevoland - HvB Almere Binnen te Almere.
Raadsman: mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 9 juli 2008, 17 september 2008,
24 september 2008, 27 oktober 2008, 1 december 2008, 15 december 2008, 19 januari 2009 en 20 januari 2009, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair: heeft gepoogd in vereniging met voorbedachten rade [A] en/of [B] en/of [C] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Subsidiair: [A] en/of [B] en/of [C] in vereniging heeft bedreigd met de dood dan wel met zware mishandeling.
3 Feiten en omstandigheden
3.1 Inleiding
Op 28 maart 2008 heeft een schietpartij plaatsgevonden in en rondom een tot kantoor verbouwde garage behorende bij de woning aan de [adres] te Houten alwaar [X] woonde c.q. zijn bedrijf voerde. Hierbij raakten [Y], [verdachte], [B], [C] en [A] gewond.
3.2 Vaststaande feiten en omstandigheden
Letsels
Aan de benen en het scrotum van [Y] werden meerdere ovaalvormige huiddefecten gezien welke het resultaat bleken te zijn van chirurgisch ingrijpen. Ter bevordering van de wondgenezing waren avitale en/of rafelige delen van de oorspronkelijke wond verwijderd. Op grond van de waargenomen wondaspecten bij forensisch-medisch onderzoek zijn derhalve geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk. Uit de medische verslaglegging en uit de bevindingen bij lichamelijk onderzoek bleek dat er verbindende wondkanalen bestonden tussen vier maal twee huiddefecten: drie door het linker been en één door het scrotum. Daarnaast bevond zich onder het rechteroog een paars rode verkleuring en een ontvelling aldaar die was afgedekt door een bloedkorst. Juist buiten de rechter mondhoek was een gebied van onscherp begrensde paarse verkleuring . Op 28 maart 2008 is operatief een kogel van het kaliber .45 uit de rechter heup van [Y] verwijderd .
[verdachte] had een wondkanaal passend bij het meest waarschijnlijke traject van passage van een projectiel van links aan de voorzijde van de borstkas, ongeveer 7 centimeter onder de tepel, tot rechts achter- en zijwaarts in de flank ter hoogte van de twaalfde rib. Bij een operatie in het ziekenhuis werden diverse perforaties aangetroffen in het middenrif, de ophangband van de dunne darm en de dikke darm. Twee delen van de dunne darm en een stuk van de dikke darm werden verwijderd. Bij een tweede operatie werd de continuïteit van het maagdarmkanaal hersteld. De perforerende letsels in de buikholte met beschadiging van de dunne en dikke darm konden als levensbedreigend worden aangemerkt. Daarnaast kon de aanwezigheid van lucht in de borstkas in relatie tot het traject van het projectiel als potentieel levensbedreigend worden beschouwd. Verder had [verdachte] als inschotverwonding gekwalificeerd letsel aan de buitenzijde van het linker bovenbeen en als uitschotverwonding benoemd letsel aan de binnen- en achterzijde van dat bovenbeen. Er was aldus kennelijk sprake van twee doorschotverwondingen. De bevindingen bij het lichamelijk onderzoek van [verdachte] in het kader van de forensisch medische evaluatie zijn van beperkte waarde omdat de letsels chirurgisch zijn veranderd. Er waren aanwijzingen voor een gedeeltelijke klaplong aan de linkerzijde .
Bij lichamelijk onderzoek van [B] op 30 maart 2008 zijn drie buikwonden waargenomen: een ovaalvormig huiddefect circa 4 centimeter boven het niveau van de navel en 15 centimeter rechts van de middenlijn, een ovaalvormig huiddefect circa 11 centimeter boven het niveau van de navel en 6 centimeter links van de middenlijn en een horizontaal georiënteerde streepvormige ontvelling van 2,5 bij 0,2 centimeter circa 16 centimeter boven het niveau boven de navel. De diepte van de wonden bleef beperkt tot de onderhuidse weke delen, de buik- en borstholte waren niet aangedaan. De twee ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk waren .
Bij lichamelijk onderzoek van [A] op 30 maart 2008 bleek zich aan de buigzijde van de linker bovenarm op 5 centimeter boven de elleboogplooi een spits ovaalvormig huiddefect van circa 2,5 bij 2 centimeter te bevinden. Aan de strekzijde van de linkerbovenarm circa 18 centimeter boven het elleboogpunt bevond zich een spits ovaalvormig huiddefect van 2,5 bij 1,3 centimeter. De twee spits ovaalvormige huiddefecten waren het gevolg van chirurgisch ingrijpen zodat geen wondballistische interpretatie en conclusies mogelijk zijn .
[C] is op 8 mei 2008 lichamelijk onderzocht. Daarbij werden geen letsels vastgesteld die passen bij schotletsels of verwondingen met een leeftijd van circa 6 weken. Op 16 december 2008 is een kogel uit de rechter borst van [C] verwijderd en in beslag genomen . Deze kogel bleek te passen bij het kaliber .22 Long Rifle .
Plaats delict
In en buiten het kantoor van het perceel aan de [adres] te Houten zijn diverse kogels, hulzen, gedeformeerde kogelfragmenten, een kogelfragment en een patroon aangetroffen. Op de vloer van het kantoor werd nabij de bureaustoel bloed aangetroffen waarvan een bemonstering is veiliggesteld. Op de plaats delict zijn geen vuurwapens aangetroffen .
Locaties munitieonderdelen
Naar aanleiding van genoemde schietpartij heeft de technische recherche op 28 maart 2008 onderzoek verricht in en rondom het perceel aan de [adres] te Houten. Hierbij werden in het kantoor munitieonderdelen van het kaliber .22 aangetroffen. In het kantoor en buiten op de oprit, op de doorgang naar de tuin, op de parkeerplaats naast de oprit en in de tuin aan het einde van de doorgang werden munitieonderdelen van het kaliber .45 gevonden. Buiten op de doorgang naar de tuin werden munitieonderdelen van het kaliber 9 mm aangetroffen .
Schotrestenonderzoek NFI
Op de handen en/of mouwen van [Y], [B] en [A] zijn unieke en karakteristieke deeltjes aangetroffen die een relatie met een schietproces aantonen. De aangetroffen deeltjes op de handen kunnen afkomstig zijn van het zelf handelen met een vuurwapen, contaminatie door het beschoten worden en contaminatie door het beschoten zijn .
Schotbeschadiging- en schootsafstandenonderzoek
De schotbeschadigingen die in de kleding van [Y], [verdachte] en [B] zijn aangetroffen vertonen geen sporen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter .
Munitieonderzoek
Op de plaats delict zijn munitieonderdelen aangetroffen van de kalibers .22, .45 en 9 mm. De hulzen van het kaliber 9 mm Parabellum zijn vermoedelijk verschoten met een (semi-) automatisch pistool van het merk Glock, kaliber 9 mm Parabellum. De hulzen van het kaliber .45 ACP, waaronder een kogel die door een chirurg bij [Y] is verwijderd, zijn vermoedelijk verschoten met een semi-automatisch pistool van het merk Glock, kaliber .45 ACP .
Onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek
De bemonstering van het bloedspoor op de vloer nabij de bureaustoel kan afkomstig zijn van [A]. De berekende frequentie van het DNA-profiel van dit bloedspoor is kleiner dan één op één miljard .
Gebeurtenissen op 28 maart 2008
[verdachte] had op 28 maart 2008 een afspraak met [X] om financiële zaken met hem te regelen. Op voornoemde datum tussen 10.00 uur en 11.00 uur kwam [verdachte] met [Y] bij [X] in zijn tot kantoor verbouwde garage aan de [adres] te Houten. Vijf à tien minuten later kwamen [A], [B] en [C] het kantoor binnen. [B] en [A] wisten dat [verdachte] op de bewuste dag een afspraak met [X] had aangezien [X] ze daarvan op de hoogte heeft gesteld. Op 28 maart 2008 te 10.31.54 uur heeft [X] een sms-bericht van [A] ontvangen inhoudende: “Bericht mij wel hefen als y her is ja, afzender [A]”. [verdachte] en [Y] waren er niet van op de hoogte dat [A], [B] en [C] op 28 maart 2008 naar het kantoor van [X] zouden komen .
[Y] en [X] waren met elkaar in gesprek toen [A], [B] en [C] het kantoor binnenkwamen en één van hen vroeg aan wie de huur moest worden betaald. [A] stond achter [Y] en stelde vragen over een diefstal van een televisie. [Y] stond op uit zijn stoel waarna [A] hem sloeg en vervolgens een vechtpartij om een vuurwapen tussen [Y] en [A] ontstond. Bij deze worsteling is een vuurwapen afgegaan. [A] werd tijdens de worsteling met [Y] in zijn arm geschoten. [C] had een vuurwapen van het merk Glock met in de houder 9 patronen van het kaliber .45 bij zich . In het kantoor van [X] heeft [C] twee keer met dit vuurwapen op de benen van [Y] geschoten waarna hij het kantoor is uitgerend. Dit vindt bevestiging in de omstandigheid dat op 28 maart 2008 een kogel van het kaliber .45 chirurgisch uit de heup van [Y] is verwijderd. [X] rende het kantoor uit naar buiten zodra hij een vuurwapen zag. [C] rende achter hem aan naar buiten. Op het moment dat [C] het kantoor verliet, hoorde hij drie tot vijf schoten en voelde hij een inslag in zijn rechterarm .
Tevens vond in het kantoor een worsteling plaats tussen [B] en [verdachte]. Deze worsteling verplaatste zich naar buiten. [B] heeft [verdachte] buiten op een muurtje met bloembakken gegooid en heeft zich boven op [verdachte] laten vallen. [verdachte] had op dat moment een vuurwapen in zijn hand. Toen [C] het kantoor uitrende verkeerde hij in de veronderstelling dat [A] en [B] achter hem aan kwamen. [C] merkte toen hij achter de haag met coniferen bij de parkeerplaatsen naast de woning van [X] stond dat zij niet met hem mee waren gegaan. [C] zag [B] en [verdachte] worstelend het kantoor van [X] uitkomen. Zij bewogen zich in de richting van het muurtje met de bloembakken. [C] stond aan de andere kant van dit muurtje op de parkeerplaats naast de woning van [X]. [C] heeft twee à drie keer kort achter elkaar op [verdachte] geschoten. [verdachte] is bij de buitenmuur van het kantoor op de grond terechtgekomen . [B] is vervolgens de oprit van de woning afgelopen. Terwijl hij de oprit afliep keek hij om naar [verdachte] en zag hij dat [verdachte] met een vuurwapen op hem richtte. Vervolgens voelde [B] een inslag in zijn buik. [B] herkent zichzelf op de beeldopnamen die op 28 maart 2008 te 10.49.27 uur door een beveiligingscamera zijn gemaakt van de oprit van de woning van [X] als de man die neervalt, vervolgens opstaat en de oprit afloopt .
Nadat [C] op [verdachte] had geschoten liep hij langs de coniferen terug naar de oprit. Hij pakte het vuurwapen van [verdachte] op en stak dit in zijn zak . Voorts liep hij naar het kantoor waar [A] en [Y] nog met elkaar aan het vechten waren. [Y] drukte daarbij een vuurwapen op de borst van [A] . [C] richtte zijn vuurwapen op [Y] en zei tegen [Y] dat hij zijn wapen weg moest gooien. [Y] gooide zijn wapen van zich vandaan waarna [A], [C] en [B] de plaats delict hebben verlaten. [C] had zijn eigen vuurwapen en het wapen dat hij bij [verdachte] had opgepakt toen bij zich. [verdachte] en [Y] bleven gewond achter op de plaats delict .
3.3 Niet vaststaande feiten en omstandigheden
De rechtbank constateert dat op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld wie het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber 9 mm zijn afgeschoten en het vuurwapen waarmee de kogels van het kaliber .22 zijn afgeschoten naar de plaats delict hebben meegebracht.
Tevens valt niet vast te stellen dat [Y] en/of [B] en/of [A] een vuurwapen heeft/hebben vastgehouden en daarmee heeft/hebben geschoten. De rechtbank merkt hierbij op dat de verklaringen die de verschillende getuigen ter terechtzitting hebben afgelegd hieromtrent tegenstrijdigheden vertonen en dat de rechtbank terughoudend met deze verklaringen omgaat nu al deze getuigen een rol hebben gespeeld in het onderhavige feitencomplex. Bovendien zijn er in het strafdossier geen objectieve aanknopingspunten te vinden waaruit de rechtbank kan afleiden wie van voornoemde personen of één van hen een vuurwapen heeft vastgehouden en daarmee heeft geschoten.
3.4 Conclusies
De rechtbank acht het niet aannemelijk dat [Y] is geraakt door het vuurwapen van het kaliber .22 dat bij de worsteling tussen [Y] en [A] is afgegaan, aangezien de schotbeschadigingen die in de kleding van [Y] zijn aangetroffen geen sporen vertonen van een schootsafstand van minder dan 50 centimeter.
In het kantoor zijn munitieonderdelen van de kalibers .22 en .45 aangetroffen en geen munitieonderdelen van het kaliber 9 mm. [C] had een vuurwapen van het kaliber .45 bij zich en heeft hiermee in het kantoor op de benen van [Y] geschoten. Niet is gebleken dat [C] op het lichaam van [A] heeft geschoten. [C] heeft zijn wapen gedurende het gehele schietincident niet losgelaten. Nadat hij op de benen van [Y] heeft geschoten, heeft [C] het kantoor verlaten. Toen hij het kantoor verliet, voelde [C] een inslag in zijn rechterarm. Uit de rechterborst van [C] is een kogel van het kaliber .22 operatief verwijderd. [Y] en [A] zijn in het kantoor in een worsteling geraakt vanwege een vuurwapen bij één van beiden. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk dat het vuurwapen dat is afgegaan tijdens de worsteling tussen [A] en [Y] van het kaliber .22 was. De rechtbank concludeert dat [A] tijdens zijn worsteling met [Y] is geraakt door een kogel van het kaliber .22 en dat [C] hierbij eveneens is geraakt door een kogel van het kaliber .22.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [B] zoals primair ten laste is gelegd.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen:
dat verdachte dit in vereniging met een ander en/of anderen heeft gedaan;
dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan;
dat verdachte heeft getracht [B] met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot moord, doodslag dan wel zware mishandeling met voorbedachten rade van [A] en [C].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is het met de officier van justitie eens dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan poging tot medeplegen van moord en doodslag en zware mishandeling met voorbedachten rade van [A] en [C].
Daarnaast heeft de raadsman betoogd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van poging tot doodslag van [B] aangezien verdachte slechts voor zich uit in de lucht heeft geschoten toen hij op zijn buik boven op het muurtje met bloembakken lag. Gelet op de tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [C] en [B] kan volgens de raadsman niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte op [B] heeft geschoten, doch veeleer dat [C] dit heeft gedaan. Voorts is niet vast te stellen of [B] op de oprit van de woning aan de [adres] te Houten gewond is geraakt of dat dit eerder is gebeurd tijdens de schietpartij. [B] heeft verklaard dat verdachte gewond op de grond lag op het moment dat verdachte op [B] schoot. Verdachte was op dat moment niet of verminderd in staat om gericht op [B] te schieten, aldus de raadsman. Ten slotte heeft de raadsman aangevoerd dat, indien verdachte op [B] zou hebben geschoten, hij hiermee geen voorwaardelijk opzet heeft gehad op de levensberoving van die [B].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde, voor zover het betreft het impliciet ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord en doodslag en zware mishandeling met voorbedachten rade van [A] en [C], zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.
Daarnaast acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het primair ten laste gelegde, voor zover het betreft het impliciet ten laste gelegde medeplegen van poging tot moord en zware mishandeling met voorbedachten rade van [B], zodat hij ook hiervan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Verdachte is op 28 maart 2008 naar het kantoor van [X] in Houten gegaan. Op een gegeven moment is hij met een vuurwapen naar buiten gegaan. Verdachte is daar op de grond bij het muurtje van het kantoor terechtgekomen. Verdachte heeft vervolgens met een vuurwapen gericht op [B] geschoten terwijl deze van de oprit van de woning van [X] afliep. [B] keek om en zag dat verdachte een vuurwapen op hem richtte waarna hij een inslag in zijn buik voelde. [B] heeft zichzelf herkend op de ter terechtzitting getoonde camerabeelden die op 28 maart 2008 te 10.49.27 uur met een beveiligingscamera van voornoemde oprit zijn gemaakt. Hij heeft zichzelf hierop zien vallen, opstaan en verder de oprit aflopen. Bij lichamelijk onderzoek van [B] op 30 maart 2008 zijn drie buikwonden waargenomen. Buiten op de doorgang naar de tuin werden munitieonderdelen van het kaliber 9 mm aangetroffen.
Bewijsoverweging
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij buiten bij het muurtje van het kantoor op de grond is terechtgekomen . [B] heeft ter terechtzitting van 15 december 2008 op een plattegrond van het kantoor van [X] en de omgeving daarvan de locatie getekend waar [verdachte] buiten op de grond heeft gelegen. De rechtbank overweegt op grond van het voorgaande dat verdachte buiten bij het muurtje van het kantoor ter hoogte van de doorgang naar de tuin op de grond heeft gelegen.
Verweren
De verklaring van verdachte dat hij voor zich uit in de lucht heeft geschoten terwijl hij op het muurtje met bloembakken lag, acht de rechtbank volstrekt ongeloofwaardig aangezien er op de grond aan de zijde van dit muurtje waar verdachte naar eigen zeggen zou hebben geschoten slechts munitieonderdelen van het kaliber .45 zijn aangetroffen. De rechtbank heeft onder 3.2 vastgesteld dat [C] de enige persoon is die aan deze zijde van het muurtje met een vuurwapen kogels van het kaliber .45 heeft afgeschoten. Bovendien wordt de stelling dat verdachte voor zich uit in de lucht heeft geschoten niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat [C] op [verdachte] heeft geschoten toen [B] en [verdachte] buiten met elkaar aan het vechten waren. Als gevolg hiervan is verdachte op de grond gevallen. Hij heeft vervolgens met een vuurwapen op [B] geschoten terwijl deze van hem vandaan liep. [B] keek om, zag verdachte op hem richten met een vuurwapen en voelde vervolgens een inslag in zijn buik. In zijn buikstreek is hierbij passend letsel waargenomen. Buiten bij het muurtje vlakbij de locatie waar verdachte op de grond lag zijn munitieonderdelen van het kaliber 9 mm aangetroffen. Op de beeldopnamen die op 28 maart 2008 te 10.49.27 uur door een beveiligingscamera zijn gemaakt is te zien dat [B] op de oprit viel, opstond en vervolgens de oprit afliep. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aannemelijk geworden dat [B] gewond is geraakt doordat hij is beschoten door verdachte terwijl hij de oprit afliep. De rechtbank acht het op geen enkele wijze aannemelijk geworden dat [C] op [B] zou hebben geschoten. [B] was immers een kennis van [C] en is samen met hem en [A] naar de plaats delict toegegaan. Zij hebben deze ook gezamenlijk verlaten. Bovendien wordt deze stelling niet ondersteund door enig ander bewijsmateriaal. Tevens acht de rechtbank niet aannemelijk dat verdachte niet of verminderd in staat was om gericht op [B] te schieten terwijl hij zwaar gewond op de grond lag. Enige momenten nadat verdachte op [B] heeft geschoten was verdachte immers voldoende in staat om een magazijn uit een vuurwapen te halen en deze twee losse onderdelen van zich af te gooien in de richting van [C]. Bovendien heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij een geoefend schutter is. De rechtbank is van oordeel dat verdachte door gericht met een vuurwapen op [B] te schieten welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze hierdoor zou komen te overlijden.
De rechtbank verwerpt de verweren.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
primair
op 28 maart 2008 te Houten ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [B] van het leven te beroven met dat opzet als volgt heeft gehandeld:
hebbende hij, verdachte, met een vuurwapen eenmaal geschoten in de richting van die [B] waardoor die [B] in het lichaam is geraakt, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
6 De strafbaarheid van verdachte
6.1 Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ter zitting betoogd dat verdachte niet strafbaar is en derhalve dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hij heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
Noodweer
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij voelde dat er buiten het kantoor iemand op zijn rug sprong waarna hij voorover op een muurtje met bloembakken terechtkwam met deze persoon op zijn rug. Verdachte heeft toen twee keer voor zich uit in de lucht geschoten om ervoor te zorgen dat deze persoon van zijn rug af zou gaan. De raadsman heeft aangevoerd dat sprake van een noodweersituatie was op het moment dat verdachte met een persoon op zijn rug op het muurtje met bloembakken lag, zodat hij zich heeft mogen verdedigen door met een vuurwapen voor zich uit in de lucht te schieten.
Noodweerexces
Indien de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte met een vuurwapen op [B] heeft geschoten, stelt de verdediging dat hij dit heeft gedaan terwijl hij in een hevige gemoedsbeweging verkeerde als gevolg van een gerechtvaardigde poging om in een worsteling een vuurwapen van [B] in handen te krijgen en de ernstige verwondingen die hij heeft opgelopen en waarbij hij de dood in de ogen heeft gezien. Verdachte komt aldus een beroep op noodweerexces toe.
Putatief noodweer(exces)
Ten slotte heeft de verdediging gesteld dat verdachte in de veronderstelling heeft verkeerd dat het gevaar van [B] uit ging en niet van [C], welke dwaling verschoonbaar is zodat verdachte heeft gehandeld in een situatie van putatief noodweer(exces).
6.2 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat verdachte gedurende zijn worsteling met [B] voortdurend een vuurwapen in zijn handen heeft vastgehouden en dat verdachte [B] heeft beschoten terwijl deze ongewapend van hem vandaan liep zodat verdachte geen beroep op noodweer toekomt. Niet aannemelijk is geworden dat [B] terug naar verdachte zou zijn gekomen om het vuurwapen van hem af te pakken. De officier van justitie acht eveneens niet aannemelijk dat verdachte in een hevige gemoedsbeweging heeft verkeerd waardoor hij de grenzen van noodzakelijk verdediging door een aanranding veroorzaakt, heeft overschreden. Ten slotte is volgens de officier van justitie niet aannemelijk geworden dat sprake was van putatief noodweer(exces).
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het beroep op noodweer aangezien verdachte op [B] heeft geschoten terwijl deze ongewapend van hem vandaan liep zodat geen sprake was van noodzakelijke verdediging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [B].
Voorts is de rechtbank van oordeel dat een beroep op noodweerexces niet kan slagen omdat de gemoedstoestand van verdachte enige momenten na het schieten op [B] voldoende helder en kalm was om een magazijn uit een vuurwapen te halen en deze twee losse onderdelen in de richting van [C] te gooien. Gelet op het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank het niet aannemelijk geworden dat verdachte in een hevige gemoedstoestand heeft verkeerd waardoor hij disproportioneel heeft gehandeld door gericht op [B] te schieten, zodat het beroep op noodweerexces eveneens faalt.
Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat geen feiten en omstandigheden aannemelijk zijn geworden die verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij zich noodzakelijkerwijs heeft moeten verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [B] in plaats van [C], zodat het beroep op putatief noodweer(exces) niet kan slagen.
De rechtbank verwerpt de verweren.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
7 De strafoplegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren met aftrek van het voorarrest.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat, bij veroordeling van verdachte, de eis van de officier van justitie van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren dient te worden gematigd.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de straftoemeting in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Op 28 maart 2008 heeft op klaarlichte dag een schietpartij plaatsgevonden in een nieuwbouwwijk in Houten waarbij zwaargewonde slachtoffers zijn gevallen. Verdachte heeft hierbij gericht op [B] geschoten die op dat moment van hem vandaan liep. De rechtbank acht dit een bijzonder lafhartige handeling. Verdachte heeft [B] in zijn buikstreek geschoten waardoor deze in de onderhuidse delen van zijn buik gewond is geraakt. Het is niet aan de gedragingen van verdachte te danken dat [B] geen ernstiger letsel heeft opgelopen dan wel is overleden. Door aldus te handelen heeft verdachte een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit en gezondheid van het slachtoffer. Tevens heeft hij de rechtsorde in zeer ernstige mate geschokt. Het gewelddadige optreden van verdachte was voor omstanders in de woonwijk waarneembaar hetgeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij heeft veroorzaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank is oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor dit feit passend en geboden.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder strafrechtelijk is veroordeeld. Daarnaast heeft verdachte zelf bij de schietpartij verwondingen opgelopen die levensbedreigend waren.
De rechtbank acht daarom, anders dan de officier van justitie, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren en 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, voor zover het betreft medeplegen van poging tot moord, doodslag en het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met voorbedachten rade van [A] en [C];
spreekt verdachte vrij van het onder 1 primair ten laste gelegde feit, voor zover het betreft medeplegen van poging tot moord en mishandeling met voorbedachten rade van [B];
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Primair: Poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren en 6 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. Z.J. Oosting en mr. P.J.G. van Osta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.M.T. Bouwman-Everhardus, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 februari 2009.