RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
1a
uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 januari 2009
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente De Ronde Venen,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van 14 januari 2009, waarbij verweerder aan
[vergunninghouder] (hierna: de vergunninghouder) een reguliere bouwvergunning heeft verleend voor het veranderen en vergroten van winkelruimt[adres 1]r[adres 2]el, [perceel] (hierna: het perceel).
1.2 Het verzoek is op 27 januari 2009 ter zitting behandeld, waar zijn verschenen namens
[verzoekers], allen bijgestaan door mr. F. Spijker, advocaat te Amsterdam, en haar collega mr. D.L. de Vries. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door N.J.M. Röling en mr. A. de Vink, beiden werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen. Voorts is ter zitting verschenen de vergunninghouder, bijgestaan door mr. E. van Bommel, advocaat te Amsterdam.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Verzoekers stellen zich op het standpunt dat het bouwplan in strijd is met het vigerende bestemmingsplan, zowel waar het gaat om de bebouwingsvoorschriften als de gebruiksvoorschriften. Bovendien voldoet het bouwplan niet aan artikel 2.5.30 van de bouwverordening.
2.4 Ingevolge artikel 44, eerste lid, van de Woningwet, mag slechts en moet een reguliere bouwvergunning worden geweigerd indien - voor zover hier van belang - het bouwwerk niet voldoet aan het Bouwbesluit, de van toepassing zijnde bouwverordening, het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand.
2.5 Het perceel is gelegen op gronden waarop ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Vinkeveen Zuid" de bestemming "Bebouwing met Winkelhuizen (WHa)" en "Tuinen en erven" rust.
2.6 Vergunninghouder heeft de ruimten op het perceel inmiddels verhuurd aan Albert Heijn. Verzoekers stellen dat het beoogde gebruik als supermarkt in strijd is met de bestemming "bebouwing met winkelhuizen", aangezien er geen sprake is van een essentiële binding tussen de winkelactiviteiten en de functie wonen. Verzoekers wijzen in dat verband op de brief van verweerder van 14 januari 2009, waarin staat dat de bovenwoningen geen onderdeel uitmaken van het bouwplan.
2.7 Ingevolge artikel 1 sub l van de planvoorschriften wordt onder 'winkelhuis' verstaan een gebouw dat blijkens zijn aard en indeling een voor de detailhandel bruikbare ruimte omvat, benevens een direct van daaruit toegankelijke woning. De bijbehorende toelichting vermeldt dat de binding met het wonen essentieel is.
2.8 Ter zitting heeft de vergunninghouder toegelicht dat in de aanvraag voor de bouwvergunning de trap niet was opgenomen, omdat de definitieve winkelindeling op dat moment nog niet bekend was. Nu de winkelindeling bekend is, kan hij op korte termijn een vergunning aanvragen voor zowel de bovenwoningen als de trap. Verweerder heeft ter zitting erkend dat in het vergunde bouwplan niet is voorzien in een verbinding met de bovenwoningen door middel van een trap. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bouwplan strijdt met het bestemmingsplan, aangezien de bovengelegen woningen niet direct toegankelijk zijn vanuit de voor detailhandel bruikbare ruimte.
Echter, ook in het geval de bovenwoningen toegankelijk worden gemaakt door het plaatsen van een trap, is het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan vanwege het ontbreken van de binding met de bovenliggende woningen. Daarbij merkt de voorzieningenrechter op dat, gelet op de begripsbepaling van winkelhuis en de bijbehorende toelichting, zoals weergegeven onder 2.7, de binding met de bovenwoningen vanuit de voor de detailhandel bruikbare ruimte essentieel moet zijn. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter staat - ook na plaatsing van een trap - de aard en de omvang van de supermarkt en het beoogde gebruik de vereiste binding met de bovenwoningen in de weg. Het gebruik als supermarkt met een omvang van 895 m² moet daarom, ook nadat de trap is geplaatst, op voorhand in strijd worden geacht met de bestemming "bebouwing met winkelhuizen".
2.9 Een deel van het bouwplan is gelegen op de gronden met de bestemming "tuinen en erven (kruisarcering)". Ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften mogen op dergelijke gronden tevens bedrijfsgebouwen worden opgericht ten dienste van het in het hoofdgebouw op dit bouwperceel gevestigde of te vestigen bedrijf. De oppervlakte van die bedrijfsgebouwen inclusief de bijgebouwen mag gezamenlijk niet meer dan 3/5 deel vormen van de oppervlakte van dat deel van het bouwperceel, dat achter de achtergevel van het hoofdgebouw is gelegen.
Uit de stukken blijkt dat de gronden van het perceel waarop deze bestemming rust geheel bebouwd zijn, zodat het maximum aan toegestane bebouwing is overschreden. Volgens verweerder is er echter geen sprake van strijdigheid met het bestemmingsplan, aangezien voor de bestaande bebouwing in het verleden bouwvergunningen, met vrijstellingen, zijn verleend. Ook voor de bestaande bebouwing achter het bouwblok ter plaatse van [adres 1], waar tot enkele jaren geleden een supermarkt was gevestigd, is in het verleden een bouwvergunning verleend.
2.10 Gelet op de ingrijpende constructiewijzigingen en de omvangrijke interne verbouwing, kan niet gesproken worden van een verandering van niet-ingrijpende aard, zodat een bouwvergunning noodzakelijk is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is thans niet relevant dat eerder voor de ter plaatse aanwezige bebouwing op [adres 1] en [adres 2] bouwvergunningen en vrijstellingen zijn verleend. Die vergunningen hadden uitsluitend betrekking op de bouwplannen waarvoor destijds vergunning en vrijstelling is aangevraagd.
Ten opzichte van de winkel-, magazijn- en verkoopruimten, waarvoor in het verleden bouwvergunningen zijn verleend, voorziet het bouwplan in een aanzienlijke uitbreiding van de winkelruimte ten behoeve van een grote supermarkt. Het huidige bouwplan dient dan ook integraal te worden getoetst aan het vigerende bestemmingsplan. De in het verleden verleende vergunningen en vrijstellingen dienen daarbij buiten beschouwing te worden gelaten. De voorzieningenrechter vindt voor dit oordeel steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 maart 1999 (LJN: AN6109). Nu sprake is van een overschrijding van de ingevolge artikel 14, tweede lid, van de planvoorschriften maximum toegestane bebouwing op de gronden van het perceel met de bestemming "tuinen en erven (kruisarcering)" is het bouwplan ook in zoverre in strijd met het bestemmingsplan.
2.11 Artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening bepaalt dat er ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte moet zijn aangebracht in, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij het gebouw hoort.
Gelet op de verleende bouwvergunning dient de vergunninghouder 25 parkeerplaatsen te realiseren op eigen terrein. Verweerder heeft toegelicht dat daarvan 20 plaatsen bedoeld zijn voor de supermarkt en vijf voor de te realiseren coffeecorner op [adres 3]. Volgens verzoekers is een aantal van 25 parkeerplaatsen onvoldoende om aan de norm voor supermarkten te voldoen en moet worden uitgegaan van minimaal 41 parkeerplaatsen.
Daargelaten welke parkeernorm in de onderhavige situatie heeft te gelden, ook indien van 25 parkeerplaatsen wordt uitgegaan, moet worden vastgesteld dat het bouwplan strijdt met artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening, aangezien het perceel waarop het bouwplan betrekking heeft niet voorziet in 25 parkeerplaatsen. Uit de tekeningen behorende bij het bouwplan blijkt dat op het perceel slechts is voorzien in 13 van de 25 parkeerplaatsen. Uit de toelichting ter zitting en de overgelegde stukken blijkt dat de overige twaalf parkeerplaatsen moeten worden aangelegd op het perceel [adres 3]. Aangezien de bouwvergunning niet ziet op het perceel [adres 3], zijn die twaalf parkeerplaatsen ten onrechte meegerekend.
Nu van het bepaalde in artikel 2.5.30, eerste lid, van de bouwverordening geen ontheffing is verleend - thans wordt daargelaten of dat ten behoeve van dit bouwplan mogelijk is - is het bouwplan in strijd met de bouwverordening.
2.12 Het aanleggen van de parkeerplaatsen is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ook in strijd met het bestemmingsplan.
Ingevolge artikel 14, vierde lid, van de planvoorschriften is het verboden op gronden die zijn gelegen langs de Herenweg en waarop de bestemming "tuinen en erven (ongearceerd)" rust, zonder vergunning van verweerder werkzaamheden in de zin van het aanleggen of verharden van wegen, paden, banen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen uit te voeren of te laten uitvoeren.
Het vijfde lid van dat artikel bepaalt dat verweerder de vergunning verleent ten behoeve van de hiervoor genoemde werkzaamheden indien op deze bestemming de oppervlakteverharding per bouwperceel niet groter is dan de oppervlakte van één parkeerplaats, met dien verstande dat deze oppervlakte niet meer dan 18 m² mag bedragen.
Het bouwplan voorziet in het verharden van oppervlakte ten behoeve van 13 parkeerplaatsen, een fietsenstalling en een dagstalling voor boodschappenwagens op gronden van het perceel [adres 1] (E 2251) waarop de bestemming "tuinen en erven (ongearceerd)" rust.
De voorzieningenrechter volgt verweerder niet in zijn betoog dat deze gronden zijn gelegen aan de Kerklaan en dat op grond daarvan het vierde en vijfde lid van artikel 14 van de planvoorschriften niet van toepassing zouden zijn. Uit gegevens uit het Kadaster blijkt dat de kadastrale aanduiding Vinkeveen E 2251 zich bevindt op de locatie [adres 1]. Gelet op het bouwplan dat betrekking heeft op [adres 1]-[adres 2], in samenhang met hetgeen onder bouwperceel volgens de begripsbepalingen van het bestemmingsplan wordt verstaan, zijn de gronden waarop genoemd deel van het bouwplan ziet, aan te merken als gronden gelegen langs de Herenweg. Nu wordt voorzien in een grotere oppervlakteverharding dan de maximum toegestane oppervlakteverharding zoals bepaald in artikel 14, vijfde lid, van de planvoorschriften, is het bouwplan ook op dit punt in strijd met het bestemmingsplan.
2.13 Nu het bouwplan in strijd is met meerdere voorschriften van het vigerende bestemmingsplan had verweerder, gelet op het bepaalde in artikel 46, derde lid, van de Woningwet moeten beoordelen of hij daaraan medewerking wenst te verlenen door middel van het verlenen van een ontheffing of een projectbesluit als daar bedoeld. Verweerder heeft dit ten onrechte nagelaten en zal dit gebrek in de bezwarenprocedure dienen te herstellen. Alsdan komt aan de orde de goede ruimtelijke onderbouwing van het project en de beantwoording van de vraag hoe de vestiging van de supermarkt op deze locatie zich verhoudt tot de gemeentelijke Detailhandelstructuurvisie en de structuurvisie Centrum Vinkeveen.
2.14 Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat het bouwplan op meerdere punten in strijd is met het bestemmingsplan en evenmin voldoet aan de bouwverordening. Nu op voorhand niet kan worden aangenomen dat deze strijdigheden bij de beslissing op bezwaar worden opgeheven, daarvoor is op dit moment te veel onzeker, ziet de voorzieningenrechter aanleiding het besluit van verweerder van 14 januari 2009 te schorsen tot zes weken nadat verweerder heeft beslist op het bezwaar van verzoekers tegen dat besluit.
2.15 Verzoekers hebben voorts verzocht verweerder op te dragen dat de werkzaamheden op het perceel volledig worden stilgelegd en daaraan een dwangsom te verbinden. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding dat verzoek toe te wijzen, aangezien het verzoek, dat ziet op handhavingsmaatregelen, de strekking van het bestreden besluit tot verlening van de bouwvergunning te buiten gaat.
2.16 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder te veroordelen in de kosten die verzoekers in verband met de behandeling van het verzoek redelijkerwijs hebben moeten maken. Deze kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-) als kosten van verleende rechtsbijstand.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 schorst het besluit van verweerder van 14 januari 2009 tot zes weken na bekendmaking van de door verweerder te nemen beslissing op bezwaar;
3.2 wijst af het meer en anders gevorderde;
3.3 bepaalt dat de gemeente De Ronde Venen het door verzoekers betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,- aan hen vergoedt;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,-, te betalen door de gemeente De Ronde Venen aan verzoekers.
Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2009.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.S.D. de Weerd mr. B.J. van Ettekoven