ECLI:NL:RBUTR:2009:BH2750

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
11 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
248699 / HAZA 08-963
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van besluit Slalomcommissie Nederlandse Kano Bond en schadevergoeding aan kanovaarder

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een kanovaarder en de Nederlandse Kano Bond (NKB) over de nietigheid van een besluit van de Slalomcommissie van de NKB. De kanovaarder, eiser, was lid van de NKB en maakte deel uit van het nationale selectieteam. Hij werd op 21 juni 2007 door de Slalomcommissie uit de nationale selectie verwijderd, wat hij aanvocht. De rechtbank oordeelde dat het besluit van de Slalomcommissie in strijd was met de statuten van de NKB, waardoor het nietig was op grond van artikel 2:14 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank stelde vast dat de Slalomcommissie niet bevoegd was om de kanovaarder te verwijderen op basis van zijn gedrag, aangezien deze bevoegdheid bij de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep ligt.

De rechtbank oordeelde verder dat de NKB onrechtmatig had gehandeld door het besluit te nemen, wat leidde tot schade voor de kanovaarder. De eiser vorderde schadevergoeding voor gederfde inkomsten, reputatieschade en immateriële schade door het niet kunnen deelnemen aan belangrijke wedstrijden. De rechtbank kende een schadevergoeding toe van EUR 14.224,69, vermeerderd met wettelijke rente, en veroordeelde de NKB in de proceskosten van de eiser, die op EUR 1.324,44 werden begroot. Het vonnis werd uitgesproken op 11 februari 2009.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 248699 / HA ZA 08-963
Vonnis van 11 februari 2009
in de zaak van
[eiser]
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. J.F.H. Jellinghaus,
tegen
de vereniging
NEDERLANDSE KANO BOND,
gevestigd te Nieuwegein,
gedaagde,
advocaat mr. M.C. Hoogendam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de NKB genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juli 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 12 november 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiser] is lid van de NKB. Vanaf 2001 maakt [eiser] deel uit van het nationale selectieteam voor heren, onderdeel slalom. Dit team wordt jaarlijks door de Slalomcommissie van de NKB vastgesteld. [eiser] was voor het seizoen 2007 door de Slalomcommissie als deelnemer geselecteerd.
2.2. Het bestuur van de NKB heeft conform artikel 12 van de statutaire bepalingen van de NKB, zoals opgenomen in het Vademecum Onderdeel Wildwater en Afvaart, een BondsWildwaterWedstrijdCommissie (voorloper van de Slalomcommissie) ingesteld en daartoe een reglement vastgesteld, dat – voor zover relevant – als volgt bepaalt:
(..)
4. De BWWC is bevoegd tot:
Het samenstellen van de ‘nationale selectie’;
(..)
Het afvaardigen van wedstrijdvaarders naar (internationale) wildwaterwedstrijden.
2.3. Bij e-mailbericht van 21 juni 2007 (hierna: het besluit) heeft de voorzitter van de Slalomcommissie aan [eiser] - voor zover relevant - als volgt bericht.
“Jouw gedrag zoals getoond tijdens het afgelopen Europees kampioenschap is voor onze commissie onaanvaardbaar.
(..)
Wij kunnen hier helaas geen andere conclusie aan verbinden dat jij niet met onze coach wenst te communiceren.
(..)
Wij zijn van mening dat jij het begrip topsport niet meer serieus neemt en dat jouw misplaatste gedrag een uiterst negatieve invloed heeft op de prestaties van de overige selectie leden.
Wij kunnen en wensen dit niet langer te tolereren omdat het naar onze mening al lang niet meer om een incident gaat doch om een structurele en bewust door jou gekozen houding ten opzichte van onze commissie en de bondscoach.
Helaas moeten wij jou dan ook meedelen dat jij met onmiddellijke ingang geen deel meer uitmaakt van de nationale selectie.”
2.4. De statuten van de NKB bepalen - voor zover relevant - als volgt:
Artikel 7 Rechtspraak
1.a Aan de tuchtrechtspraak van de bond zijn alle leden onderworpen, alsmede alle in artikel 6 lid 3 bedoelde personen (leden van verenigingen).
b. In het algemeen zal strafbaar zijn handelen of nalaten in strijd met statuten, reglementen, wedstrijdbepalingen en/of besluiten van organen van de bond, of waardoor de belangen van de bond of van de kanosport in al haar verschijningsvormen, worden geschaad.
2.a. De tuchtcommissie en de commissies van beroep van de bond zijn bevoegd om, in geval van overtredingen als bedoeld in lid 1 onder b, de aan de in lid 1a. bedoelde leden en personen, de volgende straffen op te leggen:
1. berisping;
2. tuchtrechtelijke boetes;
3. schorsing;
4. overige boetes;
5. Het tijdelijk of definitief ontzeggen van het recht tot het uitoefenen van één of meer functies in de bond en/of het recht tot het deelnemen aan evenementen en/of bepaalde activiteiten;
6. ontzetting (royement).
(..)
5.d Het betrokken lid is bevoegd binnen één maand na ontvangst van deze kennisgeving in beroep te gaan bij de desbetreffende commissie van beroep. Gedurende de beroepstermijn en hangende het beroep is het lid geschorst, met dien verstande dat het betrokken lid voor het voeren van verweer toegang heeft tot de desbetreffende commissievergadering en bevoegd is aldaar het woord te voeren. Het betrokken lid is tevens bevoegd zich in bedoelde vergadering door een raadsman te doen bijstaan.
6.a. Met uitzondering van overtredingen of geschillen die ingevolge het bepaalde in de leden 1 tot en met 3 van dit artikel aan de daarin genoemde commissies (tuchtcommissie en beroepscommissie) respectievelijk krachtens het bepaalde in lid 7 van dit artikel aan de reglementscommissie moeten worden voorgelegd, worden geschillen tussen organen en leden van de bond en tussen leden van de bond onderling, voor zover deze samenhangen met de beoefening van de kanosport in de ruimste zin des woords, met uitsluiting van de burgerlijke rechter door arbitrage beslecht, zulks met inachtneming van het daartoe in een afzonderlijk reglement bepaalde.
2.5. [eiser] heeft tegen het besluit op 6 juli 2007 een klaagschrift ingediend bij de tuchtcommissie van de NKB. Bij besluit van 28 juli 2007 is de klacht van [eiser] door de Tuchtcommissie ongegrond verklaard. [eiser] is voorafgaand aan laatstgenoemd besluit niet door de Tuchtcommissie gehoord.
2.6. [eiser] is op 27 augustus 2007 tegen het besluit van de Tuchtcommissie in beroep gegaan bij de Commissie van Beroep van de NKB.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat – en voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. te verklaren voor recht dat het besluit van de Slalomcommissie van de NKB d.d. 21 juni 2007 nietig is althans dat besluit te vernietigen;
2. te verklaren voor recht dat de NKB onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door een besluit te nemen dat nietig, althans vernietigbaar is;
3. te verklaren voor recht dat de NKB onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld door in het kort geding tussen partijen d.d. 26 februari 2008 niet juist danwel niet in de procedure te verschijnen;
4. de NKB te veroordelen tot betaling van een bedrag ad EUR 15.221,69 te vermeerderen met wettelijke rente;
5. de NKB te veroordelen tot betaling van schadevergoeding aan [eiser], nader op te maken bij staat
6. met veroordeling van de NKB in de proceskosten.
3.2. De NKB voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiser] stelt primair dat op grond van artikel 7 lid 2 sub a onder 5 van de statuten de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep bevoegd zijn om een lid deelname aan evenementen te ontzeggen, en derhalve niet de Slalomcommissie, zoals is gebeurd, zodat het besluit nietig is ingevolge het bepaalde in artikel 2:14 Burgerlijk Wetboek (hierna BW).
4.2. De NKB heeft betwist dat er sprake is van een nietig besluit in de zin van artikel 2:14 BW. Zij stelt daartoe onder meer dat de Slalomcommissie wel degelijk bevoegd was tot het nemen van het besluit, aangezien zij bij uitsluiting bevoegd is tot het afvaardigen van wedstrijdvaarders en dit besluit niet kan worden gekwalificeerd als een tuchtrechtelijke straf.
4.3. De rechtbank kan de NKB niet volgen in haar verweer. Blijkens de tekst van het door de NKB vastgestelde reglement (zie r.o. 2.2) is de Slalomcommissie weliswaar bevoegd tot het samenstellen van de selectie, maar deze strekt zich niet mede uit tot het verwijderen van eenmaal geselecteerde deelnemers, althans niet op grond van gedragingen zoals die [eiser] worden verweten (zie r.o. 2.3.). Wellicht is dit anders indien de Slalomcommissie een deelnemer verwijdert op grond van diens sportieve prestaties, maar daarvan is i.c. geen sprake. Uit de tekst van het besluit blijkt immers dat de reden van het besluit was gelegen in de houding en het gedrag van [eiser], zodat het besluit een tuchtrechtelijk karakter heeft. Nu aan de Slalomcommissie geen bevoegdheid is toegekend om een eenmaal geselecteerde deelnemer op de door de NKB gestelde gronden uit de selectie te verwijderen is dat laatste – conform de statuten van de NKB – uitsluitend mogelijk middels een schorsing of een tijdelijke ontzegging overeenkomstig het bepaalde in artikel 7 sub 2a van deze statuten (zie r.o. 2.4). Deze bevoegdheid is toegekend aan de Tuchtcommissie en de Commissie van Beroep van de NKB. Dit betekent dat de Slalomcommissie niet bevoegd was tot het nemen van het besluit.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat het besluit van de Slalomcommissie is genomen in strijd met haar reglementen, zodat dit besluit nietig is in de zin van artikel 2:14 BW. De stelling van NKB dat het besluit door haar bestuur is bekrachtigd kan haar niet baten, aangezien gesteld noch gebleken is dat dit door het bevoegde orgaan, i.c. de Tuchtcommissie, is gebeurd zodat niet sprake is van een rechtsgeldige bekrachtiging ex artikel 2:14 lid 2 BW . De primaire vordering van [eiser] zal derhalve worden toegewezen.
4.5. [eiser] vordert te verklaren voor recht dat de NKB door het nemen van het besluit onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld. De NKB heeft dit niet gemotiveerd betwist. De rechtbank is van oordeel dat het nietige besluit ten opzichte van [eiser] een onrechtmatige daad oplevert, en de NKB in beginsel aansprakelijk is voor de door [eiser] dientengevolge geleden schade.
4.6. Ten aanzien van deze schade heeft [eiser] gesteld dat die bestaat uit enerzijds uit a) gederfde inkomsten vanwege het niet verkrijgen van de A-status, b) reputatieschade en c) (immateriële) schade vanwege het niet hebben kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen van 2008 en de WK en de World Cup wedstrijden. De rechtbank zal deze vorderingen afzonderlijk behandelen.
Ad a)
4.7. [eiser] onderbouwt zijn vordering door te stellen dat hij ten gevolge van de door hem geleverde prestaties in aanmerking kwam voor een A-status tot en met februari 2009. Hij stelt voorts dat hij als gevolg van het besluit de A-status van het NOC*NSF heeft moeten ontberen, hetgeen ertoe heeft geleid dat hij een vergoeding van in totaal EUR 13,456,59 is misgelopen bestaande uit een maandelijks stipendium en een (na verrekening resterende) onkostenvergoeding. De NKB heeft zich tegen deze vordering verweerd door te stellen dat er geen sprake is van enig causaal verband tussen de schadeveroorzakende gedraging (het besluit) en de gestelde schade. De NKB onderbouwt dit door te stellen dat de beslissing tot het al dan niet verkrijgen van de A-status afhankelijk is van de inspanningen van de deelnemer en uitsluitend genomen wordt door de topsportcoördinator van het NOC*NSF, zodat dit geen verband houdt met het besluit van de Slalomcommissie. Voorts is er sprake van eigen schuld aan de zijde van [eiser], aldus de NKB. [eiser] heeft vervolgens ter comparitie van partijen gesteld dat hij reeds vanwege diens enkele verwijdering uit de selectie geen A-status heeft kunnen verkrijgen. Dit heeft de NKB niet betwist. Evenmin is door de NKB gemotiveerd betwist dat [eiser], gezien zijn prestaties, in aanmerking zou zijn gekomen voor de A-status. De rechtbank neemt derhalve als vaststaand aan dat met het besluit van de Slalomcommissie de weg naar de A-status, ongeacht diens verdere inspanningen, voor [eiser] was afgesloten, alsmede dat [eiser] gezien zijn prestaties in aanmerking zou zijn gekomen voor de A-status. Dit betekent dat de door [eiser] geleden schade bestaande uit het niet verkrijgen van een stipendium en onkostenvergoeding behorende bij de A-status - waarvan de hoogte niet door de NKB is betwist -, tot het bedrag ad EUR 13.456,59 voor toewijzing vatbaar is.
Ad b).
4.8. [eiser] stelt tot een bedrag ad EUR 1.000,= reputatieschade te hebben geleden als gevolg van het besluit. [eiser] heeft onvoldoende gesteld om een bedrag aan - kennelijk - immateriële schadevergoeding toe te kennen. In het bijzonder heeft [eiser] nagelaten feiten en omstandigheden te stellen waaruit afgeleid kan worden dat deze schade het gevolg is van het besluit.
Ad c).
4.9. [eiser] vordert (immateriële) schadevergoeding vanwege het niet hebben kunnen deelnemen aan de Olympische Spelen, het WK en de World Cup wedstrijden, nader op te maken bij staat. De NKB heeft het bestaan van enig causaal verband tussen de verweten gedraging (het besluit) en de schade betwist. [eiser] had sportief gezien de kans om zich te kunnen kwalificeren voor de Olympische Spelen, maar zijn 45ste plek op het EK in 2008 was onvoldoende voor deze kwalificatie, aldus de NKB. [eiser] heeft hier vervolgens op gereageerd door te stellen dat hij weliswaar in 2008 weer in de nationale selectie was opgenomen maar dat dit niet wegneemt dat hij in 2007 minder wedstrijden heeft kunnen varen. De rechtbank is van oordeel dat het - gezien de gemotiveerde betwisting door de NKB - op de weg van [eiser] had gelegen om voldoende feiten en omstandigheden te stellen op grond waarvan de rechtbank tot het oordeel had kunnen komen dat de Olympische, WK-en World Cup ambities van [eiser] de das om zijn gedaan door het besluit van de Slalomcommissie en dat hij daardoor (immateriële) schade heeft geleden. Nu [eiser] dat heeft nagelaten, en deze vordering voorts op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd (anders dan door te stellen dat er sprake is van gederfde levensvreugde en carrièreperspectieven) heeft hij onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij vergoedbare (immateriële) schade heeft geleden ten gevolge van het besluit, zodat de rechtbank de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure zal afwijzen.
4.10. Ten slotte vordert [eiser] te verklaren voor recht dat de NKB onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door niet juist vertegenwoordigd ter kort geding zitting te verschijnen, waardoor hij schade heeft geleden, waarvan hij thans vergoeding vordert. Hij stelt daartoe dat de NKB ten gevolge van een beroepsfout van haar gemachtigde niet juist ter zitting is verschenen, hetgeen heeft geleid tot een verstekvonnis dat later door de NKB is gezuiverd, waardoor hij tweemaal reis –en verblijfkosten heeft moeten maken en waardoor hij schade heeft geleden tot een bedrag van EUR 768,10. De NKB heeft gesteld dat de reis- en verblijfkosten worden geacht te zijn vervat in de proceskostenveroordeling. De rechtbank kan de NKB niet volgen in deze stelling aangezien, zonder nadere motivering die ontbreekt, niet valt in te zien dat deze kosten worden gedekt door een proceskostenveroordeling. Nu de NKB de stellingen van [eiser] voor het overige niet heeft betwist zal de rechtbank de gevorderde verklaring voor recht alsmede schadevergoeding op hierna te bepalen wijze toewijzen.
4.11. De NKB zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op, te voldoen aan de griffier:
- dagvaarding EUR 85,44
- overige explootkosten 0,00
- betaald vast recht 335,00
- in debet gesteld vast recht 0,00
- getuigenkosten 0,00
- deskundigen 0,00
- overige kosten 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.324,44
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat het besluit van de Slalomcommissie d.d. 21 juni 2007 nietig is;
5.2. verklaart voor recht dat de NKB met het nemen van het besluit door de Slalomcommissie van 21 juni 2007 onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld;
5.3. veroordeelt de NKB om aan [eiser] te betalen een bedrag van EUR 14.224,69 (veertienduizendtweehonderdvierentwintig euro en negenenzestig eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6: 119 BW over het toegewezen bedrag vanaf 29 april 2008 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt de NKB in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.324,44,
5.5. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2009.?
w.g. griffier w.g. rechter