ECLI:NL:RBUTR:2009:BH2359

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-500051-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor medeplegen van hennepkweken en witwassen

Op 6 februari 2009 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het medeplegen van het kweken van hennep en het witwassen van geld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met een medeverdachte hennep heeft gekweekt in twee woningen, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid hennepplanten en stekken werd aangetroffen. De rechtbank verwierp het verweer van de verdediging dat er geen sprake was van medeplegen, en concludeerde dat er voldoende bewijs was voor een bewuste en nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en aan het maken van een gewoonte van witwassen. De verdachte werd veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 240 uur. De rechtbank hield rekening met de rol van de verdachte, die als minder zwaar werd beoordeeld dan die van de medeverdachte, en met de tijd die verstreken was sinds de aanhouding van de verdachte. De rechtbank verklaarde het in beslag genomen geldbedrag van € 202,19 verbeurd, aangezien dit geld grotendeels door middel van een strafbaar feit was verkregen. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de impact van het kweken van hennep op de maatschappij.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/500051-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 6 februari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1985] te [geboorteplaats]
wonende te [postcode] [woonplaats], Duitsland
[adres]
Raadsman mr. E.H. Bokhorst, advocaat te Veenendaal
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 23 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. E.C. Lodder, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1:
Primair: samen met een ander hennep heeft gekweekt;
Susidiair: medeverdachte [medeverdachte] gelegenheid heeft geboden, middelen heeft verschaft en behulpzaam is geweest bij het kweken van hennep;
Feit 2:
Primair: samen met een ander hennep in zijn bezit heeft gehad;
Subsidiair: medeverdachte [medeverdachte] gelegenheid heeft geboden, middelen heeft verschaft en behulpzaam is geweest om hennep in zijn bezit te hebben;
Feit 3: samen met een ander een gewoonte heeft gemaakt van witwassen van geld en een aantal goederen en dit geld en deze goederen ook samen met die ander heeft geheeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair onder 1 en 2 aan hem laste gelegde feiten, alsmede het onder 3 aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de verklaringen van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte], zoals ter terechtzitting afgelegd, alsmede op de processen-verbaal van bevindingen van de politie en de uitkomsten van de onderzoeken naar de aangetroffen planten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte vrij te spreken van de aan hem ten laste gelegde feiten.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 heeft hij daartoe aangevoerd dat verdachte weliswaar op de hoogte was van de hennepkwekerij in zijn woning, doch dat dit onvoldoende is om te kunnen spreken van medeplegen, dan wel medeplichtigheid. Voorts is het rijden in de auto van en naar de winkel waar medeverachte [medeverdachte] goederen kocht voor de hennepkwekerij volgens de raadsman niet strafbaar, aangezien het vrij verhandelbare goederen betreft. Bovendien heeft verdachte met de aldaar gekochte goederen niets gedaan.
Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsman ten slotte aangevoerd dat de opbrengst van de hennepkwekerij op ging aan de vaste lasten van verdachte en medeverdachte [medeverdachte]. Er is daarmee in zijn visie geen sprake van witwassen van de in de tenlastelegging genoemde goederen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1:
De rechtbank acht de primair onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe al volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen van de politie d.d. 6 februari 2007, is gerelateerd dat verbalisanten die dag een stekruimte en hennepkwekerijen hebben aangetroffen in de woning van verdachte en medeverdachte [medeverdachte], aan de [adres 1] te [woonplaats]. Hierbij telden zij een grote hoeveelheid stekken en hennepplanten. Daarnaast vonden zij resten van hennepplanten en henneptoppen. Bij onderzoek in de woning aan de [adres 2] te [woonplaats] werden door verbalisanten eveneens hennepplanten aangetroffen, zo staat vermeld in het proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 februari 2007. Tests hebben uitgewezen dat zowel de planten afkomstig van de [adres 1], als die van de [adres 2], hennep bevatten en derhalve hennepplanten waren, zoals vermeld op lijst II, onderdeel b, van de Opiumwet.
Medeverdachte [medeverdachte] heeft ter terechtzitting verklaard dat hij begin 2004 is begonnen met het kweken van wiet in de woning aan de [adres 1]. Pas later heeft hij planten overgebracht naar de [adres 2].
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ervan op de hoogte was dat medeverdachte [medeverdachte] in hun gezamenlijke woning een hennepkwekerij had, alsmede dat in de woning van zijn moeder aan de [adres 2] hennepplanten stonden. Voorts heeft hij verklaard dat hij leefde van de inkomsten van de verkoop van hennep. Medeverdachte [medeverdachte] onderhield hem daarvan, aldus verdachte. Ten slotte heeft hij verklaard dat hij de auto bestuurde voor medeverdachte [medeverdachte] wanneer hij spullen voor de kwekerij ging kopen.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman, inhoudende dat geen sprake is van medeplegen. Zij overweegt daartoe dat de feiten en omstandigheden zoals hiervoor door verdachte genoemd, voldoende zijn om te kunnen spreken van een bewuste en nauwe samenwerking. Dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking volgt ook uit de verklaring van de moeder van verdachte. Zij heeft verklaard, dat de hennepplanten die in haar woning zijn aangetroffen van haar zoon zijn en dat hij zijn geld verdient met het kweken van hennep. Aan het standpunt van de verdediging, dat deze verklaring niet geloofwaardig is, gaat de rechtbank voorbij. De verklaring van de moeder van verdachte vindt immers bevestiging in de verklaring van zijn broer. Hij heeft verklaard dat hij wist van de hobby van [verdachte] (lees: verdachte) en[medeverdachte] (lees: medeverdachte [medeverdachte]) om wiet te kweken. Kennelijk bestond ook voor de buitenwereld de indruk dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] ‘deze hobby’ samen hadden.
Feit 3:
De rechtbank acht feit 3 eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zij overweegt daartoe als volgt.
Ten aanzien van de personenauto van het merk Saab heeft getuige [getuige 1] verklaard dat hij deze eind december 2005 aan twee mannen heeft verkocht voor een totaalbedrag van
€ 12.000,--. Van dit bedrag werd € 5.000,-- contant voldaan, aldus de getuige. Medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij en verdachte die twee mannen waren en dat genoemde wijze van betaling klopt. Verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] beschikken over veel contant geld getuige het feit dat veel dure apparatuur contant werd betaald. Dit volgt ook uit navolgende feiten en omstandigheden.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 maart 2007 staat gerelateerd dat in de woning van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] bescheiden ten name van zowel verdachte, als medeverdachte [medeverdachte] zijn aangetroffen, waaruit valt op te maken dat buiten de legale, zeer geringe, inkomsten veel geld contant is gestort op diverse bankrekeningen. Uit de bescheiden van de privé rekening bij de ING met nummer [nummer], de studentenrekening bij de Rabobank met nummer [nummer] en de Studentenlimietrekening bij de ABN-Amrobank met nummer [nummer] valt volgens de verbalisanten bovendien op te maken dat alleen al aan vaste lasten en consumentenuitgaven meer geld door verdachte en medeverdachte [medeverdachte] is uitgegeven, dan legaal aan inkomsten door hen werd ontvangen.
Gelet op het voorgaande kunnen de contante betalingen en stortingen, zoals hiervoor genoemd, niet geheel legaal zijn. De herkomst van de grote sommen contant geld waarover verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] kennelijk hebben kunnen beschikken, is niet anders te verklaren dan van de opbrengst van het kweken van hennep. Dit strookt ook met de verklaring zoals ter terechtzitting afgelegd door verdachte, inhoudende dat hij en medeverdachte [medeverdachte] leefden van de inkomsten van de hennepkwekerij. Medeverdachte [medeverdachte] had volgens hem geen andere inkomsten. Het kan daarom niet anders zijn dan dat de aangetroffen goederen, voor zover aangeschaft in de periode van 1 januari 2004 tot en met
6 februari 2007, in ieder geval gedeeltelijk zijn gefinancierd met inkomsten die van misdrijf afkomstig zijn. Daarmee is reeds sprake van witwassen, zodat het standpunt van de raadsman, inhoudende dat alleen de vaste lasten zijn voldaan uit illegale inkomsten, niet opgaat. Aangezien gedurende een lange periode door verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] goederen zijn aangeschaft met gelden die in ieder geval gedeeltelijk van misdrijf afkomstig zijn, kan worden gesproken van gewoonte witwassen, en zijn de in de tenlastelegging genoemde goederen betaald met (grotendeels) van de hennepteelt afkomstige gelden.
De rechtbank acht echter niet aannemelijk dat de keukenkast is betaald van illegaal geld. Deze kast is immers aangeschaft voordat de hennepkwekerijen in de [adres 1] en de [adres 2] zijn opgezet. De kassabon en de factuur van de aanschaf van het CD-rek, ten name van verdachte, dateren van 16 augustus 2005, zodat dit goed wel als betaald van geld dat van misdrijf afkomstig is, valt aan te merken.
Aangezien verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] het geld en de goederen, voor zover bewezen verklaard, hebben verworven en voorhanden gehad terwijl zij wisten dat deze voorwerpen - onmiddellijk dan wel middellijk - van een misdrijf afkomstig waren, is tevens sprake van opzetheling.
De feiten witwassen en opzetheling dienen verschillende belangen, zodat zij naast elkaar, in de vorm van een meerdaadse samenloop, ten laste kunnen worden gelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair:
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 5 februari 2007 te Veenendaal,
tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en bereid en
bewerkt en verwerkt en verkocht en afgeleverd en vervoerd, in een pand gelegen
aan [adres 1] en [adres 2], een grote hoeveelheid hennep en een groot aantal
hennepplanten en stekken daarvan, zijnde hennep een middel als bedoeld
in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid
van artikel 3a van die wet;
2.
Primair:
op 6 februari 2007 te Veenendaal, tezamen en in vereniging met een ander,
opzettelijk aanwezig heeft gehad in een pand gelegen aan [adres 1] en
[adres 2] een grote hoeveelheid hennep en een groot aantal hennepplanten,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
3.
hij in de periode van 1 januari 2004 tot en met 6 februari 2007, te Veenendaal,
tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een
gewoonte heeft gemaakt, immers hebben hij, verdachte en zijn mededader
van voorwerpen, te weten onder meer
een hoeveelheid geld en
een personenauto (merk Saab, voorzien van het kenteken [kenteken]) en
een droger (merk Miele) en
een wasautomaat (merk Miele) en
een (poeli) aircopomp en
een (Whirlpool) koel-/vriesapparaat en
een cd-rek,
de werkelijke herkomst verborgen en/of verhuld, terwijl hij, verdachte, en zijn
mededader wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig
waren uit enig misdrijf,
EN
voorwerpen, te weten onder meer
een hoeveelheid geld en
een personenauto (merk Saab, voorzien van het kenteken [kenteken]) en
een droger (merk Miele) en
een wasautomaat (merk Miele) en
een (poeli) aircopomp en
een (Whirlpool) koel-/vriesapparaat en
een cd-rek,
verworven en voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, en zijn mededader wisten
dat bovenomschreven voorwerpen - onmiddellijk of middellijk – afkomstig
waren uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de raadsman een lagere straf op te leggen dan door de officier van justitie is gevorderd. In ieder geval verzet hij zich tegen de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte is nauw betrokken geweest bij het kweken van hennep gedurende een lange periode. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Met de in de woning van verdachte aangetroffen ‘Pollinator’ en ‘Ice-o-later’ was het bovendien mogelijk zwaar THC houdende drugs op de markt te brengen. Voorts levert een dergelijke kwekerij een groot brandgevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een tussenwoning was opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd. Hij heeft geleefd van alle illegale inkomsten en gebruik gemaakt van alle luxe goederen die met behulp van deze illegale inkomsten zijn aangeschaft.
Voorts rekent de rechtbank het verdachte aan dat het opzetten van de hennepkwekerijen, zoals vermeld in de bewezenverklaring, heeft plaatsgevonden, nadat hij reeds voor een eerdere kwekerij was aangehouden. Ook na veroordeling op 29 juni 2004 is hij hiertoe zijn medewerking blijven verlenen. Kennelijk hebben het contact met justitie en de veroordeling door de rechter weinig indruk op hem gemaakt. In ieder geval was het voor hem geen aanleiding zich geheel van deze illegale activiteiten te distantiëren.
Verdachte heeft zich daarnaast schuldig gemaakt aan het witwassen van gelden. Het witwassen van gelden heeft een ontwrichtende werking op het economisch verkeer en heeft daarmee financieel nadelige gevolgen voor de maatschappij.
De rechtbank ziet echter in dat de rol van verdachte beduidend kleiner is geweest dan die van zijn medeverdachte [medeverdachte]. Een onvoorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank voor verdachte dan ook niet proportioneel. Bovendien ziet zij aanleiding strafvermindering toe te passen, vanwege het feit dat sedert de aanhouding van verdachte reeds twee jaren zijn verstreken. Daarmee is weliswaar geen sprake van een overschrijding van de redelijke termijn, maar de rechtbank is van oordeel dat verdachte wel onwenselijk lang op zijn straf heeft moeten wachten. Zulks geldt te meer, daar recentelijk geen onderzoekshandelingen ten behoeve van deze zaak meer zijn verricht.
Alles bezien acht de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede een lange werkstraf, passend en geboden, zodat zij aldus zal beslissen.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag geldbedrag van € 202,19, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is immers dat dit geld geheel of grotendeels door middel van een strafbaar feit is verkregen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 47, 57, 63, 416 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 primair:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3: Medeplegen van een gewoonte maken van witwassen en opzetheling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte voorts tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geldbedrag van € 202,19.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. J.D.E. Brouwer-Poederbach, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 6 februari 2009.
Mr. Brouwer-Poederbach is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.