ECLI:NL:RBUTR:2009:BH1971

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
4 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
245659/ HA ZA 08-569.
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van verzoek tot tegenbewijs in een verzetprocedure tegen een uitvoerbaarverklaring

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is op 4 februari 2009 een beschikking gegeven in het kader van een verzetprocedure. Verzoekster, vertegenwoordigd door advocaat mr. K.F.J. Machielsen, heeft verzet aangetekend tegen de uitvoerbaarverklaring van een Duitse rechterlijke beslissing. De verweerster, SAILING CHARTER THALASSA B.V., vertegenwoordigd door mr. M. van Sintmaartensdijk, heeft gesteld dat de betekening van het inleidende stuk op 15 juli 2005 heeft plaatsgevonden, maar verzoekster betwist dit. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen, waaronder die van 12 november 2008, reeds overwogen dat de vraag of de betekening op de juiste wijze heeft plaatsgevonden, centraal staat in deze procedure.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster de gelegenheid moet krijgen om tegenbewijs te leveren tegen het dwingend bewijs dat de overgelegde betekeningsstukken opleveren. Dit betekent dat verzoekster moet aantonen dat de betekening niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. De rechtbank heeft de procedure voortgezet door een datum voor getuigenverhoren vast te stellen en heeft partijen geïnformeerd over de vereisten voor het indienen van bewijsstukken en het oproepen van getuigen.

De rechtbank heeft benadrukt dat de dwingende bewijskracht van de overgelegde betekeningsstukken niet alleen betrekking heeft op de betekening aan verzoekster persoonlijk, maar ook op de betekening aan haar adres. Dit houdt in dat verzoekster bewijs moet leveren over de omstandigheden van de betekening aan haar adres, inclusief de mogelijkheid van betekening aan huisgenoten. De rechtbank heeft de partijen erop gewezen dat zij persoonlijk moeten verschijnen bij de getuigenverhoren en dat de rechter die de mondelinge behandeling heeft geleid, niet in staat was om het vonnis te wijzen om organisatorische redenen. De beschikking is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft verdere beslissingen aangehouden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
245659 / HA ZA 08-5694 februari 2009
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rekestnummer: 245659 / HA ZA 08-569
Beschikking van 4 februari 2009
in de zaak van
[verzoekster in verzet],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in het verzet,
hierna te noemen: verzoekster,
advocaat mr. K.F.J. Machielsen,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SAILING CHARTER THALASSA B.V.,
gevestigd te Midlum,
verweerster in het verzet,
hierna te noemen: verweerster,
advocaat mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht.
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit de beschikking van 12 november 2008, alsmede uit:
- de akte d.d. 10 december 2008 van verzoekster.
2. De beoordeling
2.1. De rechtbank blijft bij de inhoud van de beschikking van 12 november 2008 en bouwt daarop voort.
2.2. Ter beoordeling staat of de uitvoerbaarverklaring die de voorzieningenrechter van deze rechtbank bij beschikking van 12 december 2007 heeft verleend aan de beslissing van het Landgericht Stralsund te Duitsland van
15 september 2005, dient te worden ingetrokken of geweigerd op de door verzoekster daartoe gegeven grond dat - in strijd met artikel 34 lid 2 van de Verordening (EG) nr. 44/2001 “Brussel I” (hierna: de EEX-Vo) - geen betekening heeft plaatsgevonden van het stuk dat de Duitse procedure, die tot voormelde beslissing van de Duitse rechter heeft geleid, heeft ingeleid.
2.3. Zoals deze rechtbank in haar beschikking van 12 november 2008 reeds heeft overwogen, gaat het bij deze beoordeling om het antwoord op de vraag of betekening van het inleidende stuk op zodanige wijze heeft plaatsgevonden dat verzoekster de gelegenheid heeft gehad zich tegen de ingestelde vordering te verweren.
2.4. Verweerster heeft in deze procedure gesteld dat de door haar ingeschakelde deurwaarder het inleidende stuk op 15 juli 2005 heeft aangeboden aan het adres van verzoekster, maar dat is geweigerd het stuk in ontvangst te nemen. Ten bewijze van de juistheid van deze stelling heeft zij bij antwoordakte producties 4 en 5 overgelegd:
- productie 4: een doorgehaald betekeningsexploit met de vermelding “weigering” en een door de Nederlandse deurwaarder ingevuld certificaat van betekening d.d. 15 juli 2005, met de volgende vermelding:
“VERWEIGERUNG DER ENTGEGENNAHME DES SCHRIFTSTÜCKS
Der Empfänger verweigerte die Annahme des Schriftstücks aufgründ der verwendeten Sprache (…)”.
- productie 5: een uitspraak van de Duitse rechter genaamd “Verfügung”, die - voor zover relevant - luidt als volgt:
“Die durch die Gerechtsdeurwaarders Jongejan pp. am 15.07.2005 vorgenommene Zustellung der Anspruchsbegründungsschrift nebst richterlichen Hinweisen zum schriftlichen Vorverfahren ist wirksam. lhre Berufung auf ein Annahmeverweigerungsrecht nach Art. 8 EG-ZVO konnte die Wirksamke der Zustellung nicht hindern, da Innen ein derartiges Verweigerungsrecht nicht zustand. Nach Art. 8 Abs.1 lit.b) EG-ZVO kann die Annahme dann nicht verweigert werden, wenn das Schriftstück in der Amtssprache des Übermittlungsmitgliedstaats (also in Deutsch) abgefasst ist und der Empfänger diese Sprache versteht. Da sie in dem Mietvertrag über die Vermietung des Segelschiffs “Thalassa” vom 30.07.2000, welcher diesem Rechtsstreit zugrundeliegt, ausdrücklich erklärt haben, die deutsche Sprache zu beherrschen, können sie sich auf ein Annahmeverweigerungsrecht nach Art. 8 EG-ZV0 nicht berufen. Selbiges gilt für die Zustellung des anliegenden Versäumnisurteils.”
2.5. Nu verzoekster nog geen gelegenheid had gehad om op deze nadere stukken te reageren, heeft de rechtbank verzoekster bij beschikking van 12 november 2008 in de gelegenheid gesteld dat alsnog te doen.
2.6. Bij akte van 10 december 2008 heeft verzoekster van deze gelegenheid gebruik gemaakt en op de betreffende stukken gereageerd door te betwisten dat het als productie 4 overgelegde stuk aan haar is aangeboden en door haar is geweigerd. Daarmee heeft zij onder de gegeven omstandigheden de hiervoor onder 2.4 weergeven stelling voldoende gemotiveerd betwist. Dit betekent dat de rechtbank thans toekomt aan de vraag of, en zo ja door wie, bewijs terzake van de betekening van het inleidende stuk dient te worden geleverd.
2.7. Ingevolge het bepaalde in artikel 284 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechts-vordering (hierna: Rv) zijn de bepalingen omtrent bewijsrecht in dagvaardingsprocedures ook van toepassing op verzoekschriftprocedures, tenzij de aard van de zaak zich daar tegen verzet. Van deze uitzonderingssituatie is in de onderhavige verzoekschriftprocedure geen sprake, zodat de rechtbank de regels van bewijsrecht van de dagvaardingsprocedure zal toepassen.
2.8. De door verweerster overgelegde betekeningsstukken, waaronder - maar niet beperkt tot - de als productie 4 bij antwoordakte overgelegde stukken, moeten worden aangemerkt als authentieke akten in de zin van artikel 156 lid 2 Rv. Ingevolge artikel 157 Rv leveren authentieke akten tegen een ieder dwingend bewijs op van hetgeen de ambtenaar binnen de kring van zijn bevoegdheid omtrent zijn waarnemingen en verrichtingen heeft verklaard. Dwingend bewijs houdt in dat de rechter verplicht is de inhoud van bepaalde bewijsmiddelen als waar aan te nemen (artikel 151 lid 1 Rv). Dit betekent dat de rechtbank in beginsel als waar moet aannemen dat de Nederlandse deurwaarder het inleidende stuk van de Duitse procedure aan het adres van verzoekster heeft aangeboden (en dus gepoogd heeft te betekenen), maar dat op dat adres de inontvangstname van de betekeningsstukken is geweigerd.
2.9. Tegenbewijs tegen het dwingend bewijs dat de overgelegde betekeningsstukken opleveren, staat vrij (artikel 151 lid 2 Rv). Ingevolge vaste jurisprudentie van de Hoge Raad dient degene die het tegenbewijs zou moeten leveren, wel een bewijsaanbod te hebben gedaan (NJ 2008,416), en moet hij voldoende gesteld hebben met het oog op het leveren van tegenbewijs (NJ 2005,269), maar hoeft dit bewijsaanbod niet te zijn gespecificeerd (NJ 2004,197), en behoeft daarin ook niet aangegeven te worden dat het om tegenbewijs gaat (RvdW 2006,1041). Naar het oordeel van de rechtbank voldoen de stellingen van verzoekster en het bewijsaanbod dat zij heeft gedaan in de dagvaarding van 3 maart 2008 (dat de rechtbank ex artikel 69 Rv heeft aangemerkt als verzoekschrift) aan deze vereisten, zodat de rechtbank verzoekster zal toelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen het dwingend bewijs van de betekening van het inleidende stuk van de Duitse procedure aan haar adres.
2.10. De rechtbank wijst erop dat de dwingende bewijskracht van de overgelegde betekeningsstukken niet ziet op de betekening van het inleidende stuk aan verzoekster persoonlijk, maar op de betekening van het inleidende stuk aan haar adres. Dit betekent dat verzoekster zich bij het leveren van haar tegenbewijs dan ook niet zal kunnen beperken tot de omstandigheden met betrekking tot de betekening van de stukken aan haar persoonlijk, maar dat zij deze bewijslevering zal dienen uit te strekken over de betekening van de stukken aan haar adres, waaronder de mogelijkheid van betekening aan eventuele huisgenoten en/of andere personen aan wie naar Nederlands recht rechtsgeldig een betekening kon plaatsvinden.
2.11. De rechtbank veronderstelt dat verzoekster bovenbedoeld bewijs zal willen leveren door het doen horen van getuigen, zodat hiervoor een dag en uur worden bepaald.
Indien zij het bewijs niet door getuigen wil leveren, maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zal zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank en aan de wederpartij moeten opgeven.
Indien verzoekster het bewijs mede wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, zal zij deze uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen
2.12. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
2.13. Partijen moeten er op voorbereid zijn dat de rechtbank op een zitting bepaald voor de getuigenverhoren een mondelinge beschikking kan geven waarbij een verschijning van partijen op diezelfde zitting wordt bevolen om inlichtingen over de zaak te vragen en om te onderzoeken of partijen het op een of meer punten met elkaar eens kunnen worden. Zij moeten daarom in persoon op de getuigenverhoren verschijnen. Een rechtspersoon moet ter zitting vertegenwoordigd zijn door iemand die van de zaak op de hoogte is en bevoegd is tot vertegenwoordiging. De rechtbank kan uit een eventueel niet-verschijnen van een partij bij die verhoren, ten aanzien van deze partij de gevolgtrekking kan maken die zij geraden acht, een en ander zoals in artikel 179, vierde lid, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaald.
2.14. De rechter, ten overstaan van wie de mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden, heeft dit vonnis niet kunnen wijzen om organisatorische redenen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. laat verzoekster toe tegenbewijs te leveren tegen het - uit de door verweerster overgelegde betekeningsstukken voortvloeiende - dwingend bewijs van de betekening van het inleidende stuk van de Duitse procedure aan haar adres,
3.2. bepaalt dat, indien verzoekster het bewijs door middel van getuigen wenst te leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvinden op de terechtzitting van mr. J.W. Wagenaar in het gerechtsgebouw te Utrecht aan het Vrouwe Justitiaplein 1 op maandag 16 maart 2009 van 13:30 tot 17:00 uur,
3.3. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
3.4. bepaalt dat verzoekster, indien zij het bewijs niet door getuigen wenst te leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, zij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de secretaresse (mevrouw H. Alberts kamer A.2.16) - en aan de wederpartij moet opgeven,
3.5. bepaalt dat alle partijen uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
3.6. houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. M. van Delft-Baas en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2009.
w.g. griffier w.g. rechter