Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 249092 / HA ZA 08-995
Vonnis van 4 februari 2009
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres].,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
eiseres,
advocaat mr. H.C. Sauer,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde].,
gevestigd en kantoorhoudende te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. A.R. van Roo.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 13 augustus 2008
- het proces-verbaal van comparitie van 8 december 2008.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2.1. [eiseres] heeft uit hoofde van een vonnis van de rechtbank Zutphen van 18 oktober 2006 een vordering op Meat Provider BV (hierna: Meat Provider) van EUR 221.930,75 op grond van onbetaalde facturen.
2.2. [eiseres] heeft bij exploot van 27 februari 2008 onder [gedaagde] executoriaal derdenbeslag doen leggen op onder meer alle voor zodanig beslag vatbare goederen die [gedaagde] onder zich heeft en / of zal verkrijgen van Meat Provider. De deurwaarder heeft exploit gedaan en afschrift gelaten aan [X], controller bij [gedaagde]. Bij die gelegenheid heeft de deurwaarder [X] uitdrukkelijk medegedeeld dat ook alle na 27 februari 2008 voor Meat Provider afgeleverde goederen onder dit beslag vallen.
2.3. [gedaagde] houdt zich bezig met de in-, op- en uitslag van (handels)goederen in vrieshuizen.
2.4. Op 29 februari 2008 heeft [Y], bestuurder van Meat Provider, [gedaagde] per fax medegedeeld dat er op
3 maart 2008 bij [gedaagde] 750 kilogram kipproducten en ongeveer 20.000 kilogram kippenbouten (hierna: de goederen) zouden worden afgeleverd om te worden ingeslagen. In deze fax is achter ‘subject’ opgenomen “Meat Provider / levering producten”.
2.5. Op 3 maart 2008 zijn de goederen bij [gedaagde] afgeleverd. [gedaagde] heeft ze geteld en voorlopig ingeslagen. [gedaagde] heeft Meat Provider diezelfde dag een voorlopige bevestiging gestuurd.
2.6. In de vrachtbrief (hierna: CMR brief) en het “Trade Identification Dokument No. 216/2008” (hierna: gezondheidscertificaat) stond als geadresseerde cq afleveradres [bedrijf 1] (hierna: [bedrijf]) genoemd. [gedaagde] heeft toen met Meat Provider en [bedrijf] gebeld om te vragen op wiens naam de inslag van de goederen moest plaatsvinden. Beiden gaven aan, dat dat op naam van [bedrijf] moest gebeuren. De definitieve inslag van de goederen heeft op 4 maart 2008 op naam en voor rekening van [bedrijf] plaatsgevonden.
2.7. Op 26 maart 2008 heeft [gedaagde] een schriftelijke verklaring derdenbeslag afgelegd van hetgeen zij meent aan [eiseres] verschuldigd te zijn. De op 3 maart 2008 afgeleverde goederen zijn niet in deze verklaring opgenomen.
2.8. De deurwaarder heeft [gedaagde] bij brief van 7 april 2008 in gebreke gesteld en haar gesommeerd een nieuwe verklaring af te geven waarin 20.343 kilogram kippenbouten zijn opgenomen. Bij fax van 10 april 2008 heeft [gedaagde] de deurwaarder laten weten, dat er na 27 februari 2008 geen goederen meer zijn ingeslagen op naam van Meat Provider.
2.9. De goederen zijn inmiddels uitgeleverd en bevinden zich niet langer in de vriescel van [gedaagde].
2.10. Meat Provider en [bedrijf] hebben dezelfde aandeelhouder.
3.1. [eiseres] vordert op grond van artikel 477a lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een bedrag van EUR 25.500,- aan vervangende schadevergoeding, althans een bedrag als de rechtbank in goede justitie meent te behoren, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 maart 2008 tot aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van deze verklaringsprocedure.
3.2. [eiseres] stelt dat de door [gedaagde] afgelegde verlaring derdenbeslag onvolledig is. [gedaagde] heeft volgens haar ten onrechte 20.343 kilogram kippebouten ter waarde van EUR 25.500,- niet op de verklaring gezet. [eiseres] betoogt dat deze goederen, toen ze werden afgeleverd bij [gedaagde], onder het derdenbeslag vielen, omdat Meat Provider in de fax van 29 februari 2008 aan [gedaagde] de opdracht had gegeven tot het inslaan van deze goederen. [gedaagde] heeft de goederen volgens [eiseres] aan het beslag onttrokken door ze een dag na ontvangst op naam van [bedrijf] te zetten.
3.3. [gedaagde] betwist dat de door haar afgelegde verklaring derdenbeslag onvolledig is. Zij stelt dat de goederen nooit onder het beslag hebben gevallen omdat [bedrijf] als geadresseerde cq afleveradres op de CMR brief en het gezondheidscertificaat stond en dat zij bij navraag van zowel Meat Provider als [bedrijf] te horen kreeg dat de goederen moesten worden ingeslagen op naam van [bedrijf].
3.4. Het feit dat Meat Provider op de voorlopige inslag staat vermeld maakt dat volgens [gedaagde] niet anders. Hierbij verwijst zij naar de volgende procedure voor de inslag van (handels) goederen die binnen haar onderneming gebruikelijk is. [gedaagde] ontvangt van een klant via email of fax een opdracht tot het inslaan van goederen. Op basis daarvan wordt het aantal stickers aangemaakt dat overeenkomt met het verwachte aantal pallets. Bij aflevering van de goederen vergelijkt een perronmedewerker van [gedaagde] de aantallen op de tevoren gestuurde email/fax met de aantallen op de CMR brief die de chauffeur bij zich heeft. Als die aantallen overeenkomen, wordt de CMR brief getekend en kan de chauffeur gaan. Ook wordt op dat moment een voorlopige bevestiging opgemaakt. Op kantoor van [gedaagde] worden vervolgens de overige gegevens van de voorlopige inslag, waaronder de klantnaam, vergeleken met de gegevens op de documenten die van de chauffeur zijn ontvangen. Dan wordt een definitieve bevestiging opgemaakt. De inslag komt voor rekening van de klant die op deze definitieve bevestiging staat vermeld. De definitieve bevestiging wordt niet naar de klant gestuurd.
[gedaagde] stelt dat het vaker voorkomt, dat de vervoersdocumenten op een andere naam staan dan de voorlopige inslag. In dat geval belt [gedaagde] beide partijen op om te informeren op wiens naam de definitieve inslag van de goederen moet plaatsvinden. Indien beiden aangeven, dat dat moet gebeuren op naam van de partij die op de vervoersdocumenten staat, wordt de definitieve bevestiging op naam van die partij gesteld.
3.5. Voorts betwist [gedaagde] de omvang van de gestelde schade.
4.1. De rechtbank stelt voorop dat bij een derdenbeslag de derde-beslagene, zonder daartoe zelf aanleiding te geven, wordt betrokken in een geding tussen de executant en de geëxecuteerde. De derde-beslagene mag als gevolg van het derdenbeslag niet in een slechtere positie komen dan waarin hij stond tegenover de geëxecuteerde en hij zal in beginsel ook niet meer aan de executerende deurwaarder behoeven te voldoen, of ter beschikking te stellen, dan hij aan de geëxecuteerde schuldig was of aan deze diende af te geven (HR 30 november 2001, JOR 2002, 23). Daaruit vloeit voort, dat de derde-beslagene in beginsel alleen verplicht is datgene in de verklaring derdenbeslag op te nemen wat hij aan de geëxecuteerde schuldig was of aan hem diende af te geven. In de onderhavige procedure dient daarom allereerst de vraag beantwoord te worden aan wie [gedaagde] de op 3 maart 2008 bij haar afgeleverde goederen schuldig was of diende af te geven. De rechtbank neemt bij de beoordeling van deze vraag de volgende omstandigheden in aanmerking.
4.2. Het staat vast dat [bedrijf] als geadresseerde op de CMR brief stond. Voorts staat vast dat [bedrijf] ook als afleveradres op de het gezondheidscertificaat stond. Bovendien hebben zowel Meat Provider als [bedrijf] aan [gedaagde] bevestigd, toen zij hiernaar informeerde, dat de definitieve inslag van goederen moest plaatsvinden op naam van [bedrijf]. De rechtbank is daarom van oordeel dat het ervoor gehouden moet worden dat [gedaagde] de op 3 maart 2008 bij haar afgeleverde goederen aan [bedrijf] schuldig was en [gedaagde] de goederen aan haar diende af te geven.
4.3. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord of deze conclusie anders wordt doordat de voorlopige inslag op naam van Meat Provider stond. De rechtbank acht bij de beoordeling van deze vraag de gebruikelijke procedure voor de inslag van goederen bij [gedaagde] zoals beschreven onder 3.4 van dit vonnis van belang. Deze gebruikelijke procedure staat vast, nu [eiseres] deze niet, althans niet anders dan in algemene bewoordingen en dus onvoldoende gemotiveerd, heeft betwist. Uit deze procedure blijkt, dat de voorlopige inslag bij [gedaagde] slechts een administratieve functie heeft. Zij dient er immers toe de hoeveelheid afgeleverde goederen vast in te voeren in haar systeem, maar is niet doorslaggevend bij de vaststelling aan wie [gedaagde] de afgeleverde goederen verschuldigd is en aan wie zij deze dient af te geven. Voor dat laatste is slechts van belang op wiens naam de goederen definitief zijn ingeslagen. De conclusie van de rechtbank onder 4.2 van dit vonnis wordt dus niet anders doordat de voorlopige inslag op naam van Meat Provider stond.
4.4. Voor zover [eiseres] heeft willen betogen dat [gedaagde] wist of behoorde te weten, dat de afgeleverde goederen op naam van [bedrijf] zijn gezet met de bedoeling om [eiseres] te benadelen in haar verhaalsmogelijkheden jegens Meat Provider, oordeelt de rechtbank als volgt. Zoals [gedaagde] heeft aangegeven -en [eiseres] heeft dit niet betwist- is het bij [gedaagde] niet ongebruikelijk, dat de klantnaam op de vervoersdocumenten afwijkt van de klantnaam op de voorlopige inslag en dat [gedaagde] -na navraag bij die beide partijen- de goederen overboekt naar de klant die op de vervoersdocumenten staat vermeld. Voorts heeft [gedaagde] onweersproken gesteld dat zij op het moment van de overboeking niet wist dat Meat Provider en [bedrijf] dezelfde aandeelhouder hebben en dus zusterbedrijven zijn. Het initiatief voor de overboeking was bovendien niet van Meat Provider of [bedrijf] afkomstig. [gedaagde] heeft zelf gebeld om te vragen op wiens naam de goederen definitief moesten worden ingeslagen. Ten slotte staat vast, dat de CMR brief en het gezondheidscertificaat reeds op naam van [bedrijf ] stonden toen de chauffeur met de goederen uit Polen vertrok. Dit blijkt uit de stempels die in Polen op deze documenten zijn gezet.
4.5. De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde] onder de onder 4.4 van dit vonnis genoemde omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, niet wist of behoorde te weten dat de afgeleverde goederen op naam van [bedrijf] zijn gezet met de bedoeling om [eiseres] te benadelen in haar verhaalsmogelijkheden jegens Meat Provider.
4.6. De rechtbank is op grond van het bovenstaande van oordeel dat er dient te worden uitgegaan van de juistheid en volledigheid van de door [gedaagde] afgelegde verklaring derdenbeslag. De vordering van [eiseres] zal om die reden worden afgewezen.
4.7. [eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- vast recht EUR 565,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punt × tarief EUR 579,00)
Totaal EUR 1.723,00
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 1.723,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Wagenaar en in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2009.
w.g. griffier w.g. rechter