ECLI:NL:RBUTR:2009:BH1190

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
255300/ HA ZA 08-1946
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in relatie tot een beding tot eenzijdig verzoek aan de kantonrechter

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Utrecht, is op 28 januari 2009 een vonnis gewezen in een incident. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Vleesch du Bois, heeft een procedure aangespannen tegen de gedaagde, vertegenwoordigd door advocaat mr. F.E.J. Menkveld. De gedaagde heeft in het incident gevorderd dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de sector kanton, onder verwijzing naar een beding in de huwelijkse voorwaarden. Dit beding stelt dat de vaststelling van de vermogens en de waarde daarvan zal geschieden in onderling overleg of door deskundigen, benoemd door de bevoegde kantonrechter. De rechtbank heeft de incidentele vordering van de gedaagde afgewezen, omdat de aangevoerde gronden niet voldoende waren om de vordering te dragen. De rechtbank overweegt dat het beding niet leidt tot onbevoegdheid van de rechtbank, aangezien er geen rechtsgrond is voor een eenzijdig verzoek aan de kantonrechter. De rechtbank heeft geoordeeld dat de gedaagde als in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident moet worden veroordeeld. De kosten zijn vastgesteld op EUR 452,00, te betalen aan de griffier van de rechtbank.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 255300 / HA ZA 08-1946
Vonnis in incident van 28 januari 2009
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M. Vleesch du Bois,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. F.E.J. Menkveld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met produkties
- de incidentele conclusie tot onbevoegdverklaring
- de incidentele conclusie van antwoord
- de akte uitlating produktie van de zijde van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagde] vordert dat de rechtbank zich onbevoegd verklaart en de zaak verwijst naar de sector kanton. [eiseres] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat de incidentele vordering moet worden afgewezen, omdat de aangevoerde gronden die vordering niet kunnen dragen.
2.3. [gedaagde] beroept zich ter onderbouwing van zijn beroep op onbevoegdheid op artikel 12 lid 3 van de huwelijkse voorwaarden (hierna: “het beding”). Voor zover thans relevant staat daarin het volgende vermeld:
De vaststelling van de beide vermogens alsmede de bepaling van de waarde daarvan zullen geschieden in onderling overleg of bij gebreke daarvan door een of meer deskundigen als door de aard van de goederen wordt vereist, zulks ter beoordeling van na te melden kantonrechter. Vorenbedoelde deskundigen dienen te worden benoemd door de ter plaatse waar de goederen zich bevinden bevoegde kantonrechter op verzoek van de meest gerede partij.
2.4. Het beding kan volgens partijen worden gekwalificeerd als een arbitrage-overeenkomst en [gedaagde] beroept zich op onbevoegdverklaring van de rechtbank op grond van artikel 1022 Rv. [gedaagde] wenst toepassing van het beding omdat hij dan zelf zijn belangen kan behartigen, hetgeen hem veel kosten zal besparen.
2.5. [eiseres] verweert zich als volgt. De kosten voor de te benoemen deskundige(n) zullen aanzienlijk zijn en niet vallen onder het bereik van de aan haar verleende toevoeging in het kader van gesubsidieerde rechtsbijstand. Van haar kan daarom in redelijkheid niet worden gevergd het geschil te laten beslechten op de wijze zoals in het beding is overeengekomen.
2.6. De rechtbank overweegt dat zij zich alleen ex artikel 1022 Rv onbevoegd kan verklaren als de “arbitrage-overeenkomst”, voor zover het beding al zo kan worden gekwalificeerd, ertoe zal leiden dat arbitrage op de overeengekomen wijze tussen partijen tot stand kan komen. Partijen hebben in het beding “arbitrage” afhankelijk gesteld van de benoeming van één of meer deskundigen door de kantonrechter. Deze doet dat alleen ex artikel 96 Rv wanneer partijen zich samen met een daartoe strekkend verzoek tot hem wenden. Het beding voorziet er echter in dat de meest gerede partij zich met een verzoek tot benoeming van één of meer deskundigen tot de kantonrechter wendt. Een rechtsgrond voor een dergelijk eenzijdig verzoek ontbreekt evenwel. Gelet op de uitdrukkelijke wens van [eiseres] om bij de rechtbank voort te procederen gaat de rechtbank er vanuit dat [eiseres] niet alsnog bereid zal zijn om zich samen met [gedaagde] tot de kantonrechter te wenden met een verzoek tot uitvoering van het beding. Verwijzing naar de kantonrechter zal er dan ook slechts toe kunnen leiden dat de kantonrechter zich onbevoegd zal verklaren. Gelet op het voorgaande leidt het beding niet tot onbevoegdheid van de rechtbank. De incidentele vordering zal dan ook worden afgewezen.
2.7. [gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. Daarbij zal de rechtbank toepassing geven aan artikel 243 Rv.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. wijst het gevorderde af,
3.2. veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 452,00, welk bedrag dient te worden uitbetaald aan de griffier van de rechtbank,
in de hoofdzaak
3.3. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 11 maart 2009 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 28 januari 2009.?
w.g. griffier w.g. rechter