ECLI:NL:RBUTR:2009:BH0360

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
20 januari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-511807-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugdstrafrecht: Verkrachting door een minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 20 januari 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een minderjarige verdachte, die beschuldigd werd van het verkrachten van een minderjarige vrouw op 19 februari 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de aangeefster op zijn scooter naar een park heeft meegenomen, waar hij meermalen met zijn vingers in haar vagina is gegaan en uiteindelijk zijn penis in haar vagina heeft gebracht. De rechtbank heeft de verklaringen van de aangeefster als geloofwaardig en betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door getuigenverklaringen van haar stiefvader en moeder, die bevestigden dat zij erg overstuur was na het voorval. De verdachte heeft de verklaringen van de aangeefster ontkend, maar zijn eigen verklaring werd niet ondersteund door andere bewijsmiddelen.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks de duidelijke signalen van de aangeefster dat zij geen seks wilde, haar verzet heeft genegeerd en haar uiteindelijk heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan verkrachting en hem een jeugddetentie van acht maanden opgelegd, waarvan vier maanden voorwaardelijk. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van €1500,- schadevergoeding aan de benadeelde partij. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij een blanco strafblad had. De uitspraak benadrukt de ernst van seksuele geweldpleging, ook wanneer er geen fysiek geweld is gebruikt, en de impact die dit heeft op het slachtoffer.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/511807-08
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 20 januari 2009
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [adres] [woonplaats],
raadsman mr. J.J.J.L. Maalsté, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 6 januari 2009, waarbij de officier van justitie, mr. W.J. Koreman, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 19 februari 2008 [benadeelde] in [woonplaats] heeft verkracht.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte, de eigen verklaring van verdachte, alsmede de voor wat betreft de feitelijkheden ondersteunende verklaringen van de stiefvader en de moeder van aangeefster.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op de twijfels, die het dossier en het onderzoek ter terechtzitting bij de verdediging hebben opgewekt, omtrent de wetenschap van verdachte dat de seks tegen de wil van aangeefster was. Daarnaast is er geen sprake van feitelijkheden om de wil te breken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe als volgt.
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld. Verdachte heeft op 19 februari 2008 aangeefster op zijn scooter meegenomen naar het park “[naam]” in [woonplaats]. Verdachte is meermalen met zijn vingers in de vagina van aangeefster gegaan en heeft zijn penis in de vagina van aangeefster gebracht.
Beoordeling van het bewijsverweer
Aangeefster heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting verklaard dat zij meermalen aan verdachte kenbaar heeft gemaakt dat zij geen seks met hem wilde. Toen zij met hem op het bankje zat kreeg ze het idee dat hij haar wilde zoenen, omdat hij steeds dichter bij haar kwam zitten. Ze is vervolgens opgestaan en achtereenvolgens naar de waterkant en het bruggetje gelopen. Op het bruggetje kwam verdachte achter haar staan en probeerde haar te zoenen. Hij zat steeds aan haar broek ter hoogte van haar vagina. Ook ging hij met zijn hand in haar broek en begon haar te vingeren. Op dat moment had hij haar broek al losgemaakt. Ze heeft toen gezegd dat hij op moest houden. Ze draaide zich om zodat zijn hand uit haar broek ging en duwde hem een paar keer weg. Dit had echter geen effect. Hij hield haar steeds vast. Wel was het haar intussen gelukt om de gulp (de rechtbank begrijpt: de knoop) van haar broek weer dicht te krijgen. Aangeefster zei weer een paar keer dat hij op moest houden. Verdachte antwoordde vervolgens dat ze pas weg mocht als ze haar gulp weer open zou doen, die hij zelf niet open kreeg. Nadat zij haar gulp weer had opengedaan begon hij haar weer te vingeren. Ook probeerde hij haar te zoenen, maar zij draaide telkens haar hoofd weg zodat dat niet lukte. Toen hij even bezig was geweest vroeg ze of ze nu weg mocht. Hij zei tegen haar :”Heb ik al gezegd dat ik klaar ben?” Hij ging gewoon door. Vervolgens ging hij met zijn penis in haar vagina. Op dat moment had hij haar broek en haar string al een stuk naar beneden getrokken. Zij heeft hem gevraagd of hij op wilde houden waarop hij zei dat ze haar armen achter haar rug over de brugleuning moest steken. Hij duwde haar armen er vervolgens zelf overheen. Na afloop heeft verdachte tegen aangeefster gezegd “je vond het wel lekker”.
Verdachte bevestigt de verklaring van aangeefster in zoverre dat ook hij verklaart dat er niet gezoend is. Ook zegt hij dat hij het wel vreemd vond dat zij eigenlijk niet reageerde op zijn handelingen.
De verklaring van aangeefster wordt door een aantal bewijsmiddelen ondersteund. Meerdere getuigen hebben verklaard dat [verdachte] tegen hen had gezegd dat hij [benadeelde] ging pakken, dan wel woorden van gelijke strekking. Dit was op het moment dat hij op [benadeelde] stond te wachten bij de [naam]. Daar komt bij dat zowel de stiefvader als de moeder van aangeefster hebben verklaard dat [benadeelde] die avond thuis erg overstuur was. Zij heeft meteen verteld wat er gebeurd was, eerst aan een vriendin via MSN, daarna aan stiefvader en moeder. Ook gaven moeder en stiefvader aan dat [benadeelde] geen aannemelijke reden heeft om te liegen over de verkrachting. Ze was immers eerder thuis dan met haar is afgesproken. Als ze vrijwillig seks had gehad dan had ze dat niet hoeven te vertellen, want het was toch niet opgemerkt.
Hoewel aangeefster meerdere malen op een voor verdachte kenbare wijze, namelijk zowel met woorden als door middel van handelingen heeft aangegeven dat zij geen seks met verdachte wilde, heeft hij haar verzet daartegen stelselmatig genegeerd. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op die manier haar verzet heeft gebroken, met als uiteindelijke resultaat dat zij op enig moment haar verzet heeft gestaakt.
De rechtbank acht de gedetailleerde verklaringen van aangeefster geloofwaardig en betrouwbaar nu deze verklaringen op een aantal punten ondersteunend worden door andere verklaringen in het dossier. De versie van verdachte daarentegen wordt door niets anders ondersteund dan zijn eigen verklaring. Overigens acht de rechtbank de verklaring van verdachte, dat hij aangeefster mee wilde nemen naar een rustige plek om geroddel te voorkomen, niet geloofwaardig aangezien ze al gezien waren door bekenden en het met z’n tweeën vertrekken naar een rustige plek hoogstwaarschijnlijk geroddel zou bevorderen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 19 februari 2008 te Maarssen door feitelijkheden bestaande uit
- het ondanks dat hierna te noemen [benadeelde] door middel van woorden
en wegduwen aangaf dat zij de hierna te noemen handelingen van verdachte
niet wilde, doorgaan met de hierna te noemen handelingen:
- het vasthouden van die [benadeelde] en
- het onverhoeds betasten van [benadeelde] op de broek van die [benadeelde] ter hoogte van de vagina en
- het onverhoeds met zijn, verdachtes, hand in de broek van die [benadeelde] gaan en
- het losmaken van de broek van die [benadeelde] en
- het naar beneden trekken van de broek van die [benadeelde] en
- het achter de rug over de brugleuning duwen van de armen van die [benadeelde],
[benadeelde] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede hebben bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, immers heeft hij, verdachte,
- meermalen onverhoeds zijn vingers in de vagina van die
[benadeelde] geduwd en gebracht en gehouden en
- zijn penis in de vagina van die [benadeelde]
geduwd en gebracht en gehouden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een jeugddetentie voor de duur van 8 maanden, waarvan
4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat, voor zover de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, rekening gehouden dient te worden met de conclusie van de gedragsdeskundige, zoals die is verwoord in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. De raadsman acht een werkstraf een passende sanctie, mede gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkrachting van een jong meisje, indertijd zestien jaar oud. Weliswaar heeft verdachte geen geweld gebruikt, maar de situatie die de verdachte heeft doen ontstaan was dermate bedreigend dat het slachtoffer heeft verklaard uit lijfsbehoud uiteindelijk te hebben toegegeven aan de lustgevoelens van de verdachte. In de in het dossier aanwezige slachtofferverklaring staat onder meer dat zij na het delict weer last kreeg van straatvrees en angsten. Ze geeft aan, met uitzondering van haar moeder en stiefvader, geen vertrouwen meer in mensen te hebben. De rechtbank houdt in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat hij een blanco strafblad heeft. Om die reden zal de rechtbank de helft van de straf in voorwaardelijke zin opleggen. Evenals de officier van justitie ziet de rechtbank door het gebrek aan motivatie bij verdachte geen ruimte voor een leerstraf seksualiteit, zoals door de Raad voor de Kinderbescherming is geadviseerd. Zowel verdachte als zijn ouders hebben ter terechtzitting naar voren gebracht dat een dergelijke leerstraf geen meerwaarde voor verdachte heeft. De rechtbank heeft in dat verband ook gelet op de conclusie van de gedragsdeskundige, zoals opgenomen in het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, inhoudende dat de seksuele ontwikkeling van verdachte leeftijdadequaat verloopt.Gelet op de ernst van het feit komt de rechtbank niet tot een werkstraf, zoals de raadsman heeft bepleit.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] (gemachtigde: [gemachtigde] vordert een schadevergoeding van € 2337,--.
De officier van justitie acht de vordering in zijn geheel voor toewijzing vatbaar met daaraan de schadevergoedingsmaatregel gekoppeld. De raadsman heeft de hoogte van het bedrag gemotiveerd betwist en in zijn pleidooi aangegeven dat in geval van een bewezenverklaring het bedrag dient te worden gematigd.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1500,-- ter zake van immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt zodat de rechtbank de vordering tot dat bedrag zal toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering, omdat het geval waarnaar ten aanzien van het overig gevorderde bedrag wordt verwezen voorshands niet vergelijkbaar is met de onderhavige zaak. De rechtbank acht het overige deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard dat deze zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77i, 77l,77x, 77y, 77z en 242, van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Verkrachting
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie van 8 maanden (zegge: acht maanden), waarvan 4 maanden (zegge: vier maanden) voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde jeugddetentie;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde] (gemachtigde: [gemachtigde] van € 1500,-- (zegge: vijftienhonderd euro), ter zake van immateriële schade.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde], € 1500,-- (zegge: vijftienhonderd euro) te betalen, bij niet betaling te vervangen door 30 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.F. Dekking, voorzitter, mr. L.E. Verschoor-Bergsma en mr. P.J.G. van Osta, rechters, in tegenwoordigheid van mr. V.H. van der Horst, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 20 januari 2009.