In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 mei 2009 een tussenbeschikking gegeven in een verzoek tot nietigverklaring van een huwelijk. De zaak betreft een man en een vrouw die op 1 juli 2008 te Zeist in gemeenschap van goederen met elkaar zijn gehuwd. De officier van justitie heeft verzocht om de nietigverklaring van dit huwelijk op grond van artikel 1:69 juncto artikel 1:32 BW, omdat de geestvermogens van de vrouw ten tijde van het sluiten van het huwelijk zodanig gestoord zouden zijn dat zij niet in staat was haar wil te bepalen of de betekenis van haar verklaring te begrijpen. Tijdens de zitting op 9 april 2009 zijn zowel de man als de vrouw, hun advocaten en de officier van justitie aanwezig geweest. De rechtbank heeft kennisgenomen van het verzoekschrift en de ingediende stukken.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man en de vrouw beiden de Nederlandse nationaliteit hebben en dat het huwelijk is voltrokken door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Zeist. De officier van justitie heeft bewijs aangeboden door middel van deskundigenonderzoek en het horen van getuigen, waaronder de ambtenaar van de burgerlijke stand en getuigen bij de huwelijksvoltrekking. De man heeft verweer gevoerd en verzocht om het verzoek af te wijzen, daarbij stellende dat hij en de vrouw na rijp beraad en advies hebben besloten te trouwen.
De rechtbank heeft geoordeeld dat het noodzakelijk is om een deskundigenbericht in te winnen en heeft partijen in de gelegenheid gesteld om zich uit te laten over de voorgestelde deskundigen. Tevens is besloten om de ambtenaar van de burgerlijke stand als getuige te horen. De rechtbank heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden tot een latere zitting, waarbij de officier van justitie de bewijslast draagt voor de stelling dat de vrouw ten tijde van de huwelijkssluiting niet in staat was haar wil te bepalen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 13 mei 2009.