ECLI:NL:RBUTR:2008:BK3856

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-993111-05 en 16-994001-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie

Op 3 november 2008 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van bedrieglijke bankbreuk, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaren. De zaak kwam voort uit een onderzoek naar frauduleuze transacties met CPU's, waarbij de verdachte samen met anderen betrokken was bij het opmaken van valse facturen en het opzetten van schijnconstructies met als doel BTW-fraude te plegen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, ondanks zijn ontkenning, een actieve rol had gespeeld in de organisatie en de transacties. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het valselijk opmaken van documenten en dat hij deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het plegen van misdrijven. De rechtbank weegt zwaar dat de fraude op geraffineerde wijze heeft plaatsgevonden en dat dit een ernstige inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen in het internationale handelsverkeer. De verdachte had een belangrijk aandeel in de frauduleuze transacties en de rechtbank achtte een gevangenisstraf van lange duur de enige passende sanctie. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de omstandigheden van de verdachte, waaronder de beperkingen die hem zijn opgelegd tijdens de voorlopige hechtenis.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/993111-05 en 16/994001-07
Datum uitspraak: 3 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de gevoegde zaken tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
volgens de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens
wonende te [woonplaats], [adres],
doch feitelijk verblijvende te {adres] [woonplaats],
[adres].
Raadsvrouwe: mr. B.A.S.E. Maandag, advocaat te Rotterdam.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
6 maart 2008, 2 oktober 2008 en 20 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is op de dagvaarding met parketnummer 16/993111-05 ten laste gelegd:
1.
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van maart 2004 tot
en met juli 2005
in de gemeente Bodegraven en/of Nieuwegein en/of Utrecht, in ieder geval in
Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere rechtsperso(o)n(en) ([bedrijf 1] en/of [bedrijf 2] en/of [bedrijf 3]
en/of [bedrijf 4]) en/of een meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
([medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5], althans
alleen
(telkens) een of meer factu(u)r(en), te weten
(Zaak 1 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 1] en
gericht aan [bedrijf 8] (Spanje) (bijlage bij Zaak 1 D-5 en/of D-23
en/of D-24 en/of D-41 en/of bijlage bij O-PV D-33 en/of D-57) en/of [bedrijf 9] (Luxemburg) (bijlage bij zaak 1 D-8 en/of D-13 en/of D-16 en/of
D-17 en/of D-32 en/of D-34 en/of bijlage bij O-PV D-46 en/of D120 en/of D-144
en/of D-145 en/of D-166) en/of [bedrijf 10] (Frankrijk) (bijlage bij zaak 1
D-40)
en/of
(Zaak 2 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 2] en/of [bedrijf 2] en gericht aan [bedrijf 8] (Spanje) (onder meer
bijlage bij Zaak 2 D-4 en/of D-24 en/of D-41 en/of D-53 en/of D-70 en/of D-86
en/of bijlage bij O-PV D-17 en/of D-40 en/of D-131 en/of [bedrijf 14]
(Verenigd Koninkrijk) (bijlage bij Zaak 2 D-12 en/of D-14 en/of D-15 en/of
D-29 en/of D-45) en/of [bedrijf 9] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 2
D-63 en/of bijlage bij O-PV D-38) en/of [bedrijf 11]d (Verenigd Koninkrijk)
(Bijlage bij zaak 2 D-60 en/of D-102) en/of [bedrijf 12] (Spanje) (bijlage
bij O-PV D-4 en/of D-5)
en/of
(Zaak 3 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 3] en
gericht aan [bedrijf 13] (Estland) (bijlage bij Zaak 3 D-5 en/of D-47 en/of D-78
en/of D-82 en/of D-85 en/of D-96 en/of D-102) en/of [bedrijf 8]
(Spanje) (bijlage bij Zaak 3 D-37 en/of D-44 en/of D-64 en/of D-67 en/of D-112
en/of D-118 en/of D-121 en/of bijlage bij O-PV D-85 en/of D-107 en/of D-116
en/of D-139) en/of [bedrijf 14] (Verenigd Koninkrijk) (onder meer
bijlage bij Zaak 3 D-24 en/of D-58 en/of D-71 en/of D-88 en/of D-109 en/of
bijlage bij O-PV D-101 en/of D-126) en/of [bedrijf 9] (Luxemburg)
(bijlage bij Zaak 3 D-53) en/of [bedrijf 15] (Duitsland)
(bijlage bij Zaak 3 D-106) en/of
(Zaak 4 en/of O-PV)
(een) factu(u)r(en) (blijkens de opdruk afkomstig van [bedrijf 4]
en gericht aan [bedrijf 8] (Spanje) (bijlage bij Zaak 4 D-5 en/of
D-9 en/of D-32) en/of [bedrijf 9] (Luxemburg) (bijlage bij Zaak 4
D-15 en/of D-21 en/of D-28 en/of D-38 en/of D-41 en/of D-44 en/of D-49) en/of
[bedrijf 10] (Frankrijk) (bijlage bij Zaak 3 D-53 en/of D-76)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van
enig feit te dienen
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en)
valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde
factu(u)r(en) de suggestie gewekt dat (telkens) sprake is van een
koopovereenkomst tussen verkoper en koper aan welke factu(u)r(en) geen reële
overeenkomst(en) tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en/of
het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen
door levering van de verkoper aan de koper en/of dat de vereiste
wilsovereenkomst voor rechtsgeldige overeenkomst heeft ontbroken, maar dat de
betreffende (schijn)transactie(s) slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk
te maken
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en
onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij,
in of omstreeks de periode van maart 2004 tot en met juli 2005
in de gemeente Utrecht en/of Bodegraven en/of Nieuwegein, althans in Nederland,
heeft deelgenomen (als leider) aan een organisatie welke werd gevormd door
verdachte en/of de natuurlijke perso(o)n(en):
- [medeverdachte 1] en/of
- [medeverdachte 2] en/of
- [medeverdachte 4] en/of
- [medeverdachte 3] en/of
- [medeverdachte 5] en/of een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en)
en/of de rechtsperso(o)n(en):
- [bedrijf 1] en/of
- [bedrijf 2] en/of
- [bedrijf 3] en/of
- [bedrijf 4] en/of een of meer andere rechtsperso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, te weten:
- het (herhaaldelijk) plegen van het valselijk opmaken of vervalsen, althans
valselijk doen of laten opmaken of vervalsen van geschriften, te weten
facturen en/of purchase orders en/of release orders bestemd om tot bewijs van
eing feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst
te gebruiken of door anderen te doen (als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek
van Strafrecht);
3.
hij
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van februari 2004
tot en met juli 2005
te Utrecht, althans in Nederland,
terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank
te Utrecht van 25 februari 2004 de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeiser(s) jegens de
boedel konden doen gelden, lasten niet heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet
heeft verantwoord,
immers heeft hij, verdachte, een of meer huurbetalingen en/of kwitanties
(D-191 en/of D-192) aan de bewindvoerder overgelegd terwijl deze
huur(penningen) niet verschuldigd waren
en/of
heeft verzwegen aan de bewindvoerder dat hij inkomsten uit eigen arbeid heeft
verworven bij [bedrijf 5] en/of [bedrijf 3], van welke
inkomsten nu de suggestie is gewekt dat die door [medeverdachte 1] zijn
verworven en aan die [medeverdachte 1] zijn uitbetaald (D-184 en/of D-185)
(terwijl deze voornoemde [medeverdachte 1] geen arbeid heeft verricht).
Op vordering van de officier van justitie is wijziging van de op de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07 ten laste gelegde feiten toegestaan.
Aan de verdachte is thans op deze dagvaarding ten laste gelegd, dat:
1.
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met
26 januari 2007
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje en/of in Kopenhagen (Denemarken), althans in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
meermalen, althans eenmaal
(telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen
(telkens) een of meer geschrift(en), te weten:
een purchase Order (bijlage D-la) en/of
twee (verkoop)factu(u)r(en) (bijlage D-1 b en/of D-2a)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten
opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens)
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Purchase Order en/of
factu(u)r(en) de suggestie gewekt dat (telkens)
sprake is van een koopovereenkomst tussen (een) verkoper (No. 1 [bedrijf 16] en/of [bedrijf 17]) en (een) koper ([bedrijf 17] en/of [bedrijf 6])
terwijl aan die Purchase Order en/of factu(u)r(en) geen reële overeenkomst(en) tot levering van goederen ten grondslag heeft/hebben gelegen en/of
het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en/of
de vereiste wilsovereenstemming voor rechtsgeldige overeenkomst(en) heeft/hebben ontbroken, maar dat de betreffende (schijn)transactie(s) slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
2.
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 maart 2006 tot en met
31 december 2006 te Utrecht en/of Schalkwijk (gemeente Houten), althans in Nederland,
meermalen, althans eenmaal
(telkens) tezamen en in vereniging met een (of meer) ander(en), althans alleen
(telkens) een of meer geschrift(en), te weten
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (bijlage D-59) en/of
een (of meer) loonstro(o)k(en) (bijlage D-62 tot en met D-71)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten
opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk en in strijd met de waarheid
met betrekking tot bovenbedoelde arbeidsovereenkomst en/of die loonstro(o)k(en)
doen voorkomen dat er tussen hem, verdachte, en [bedrijf 18] en/of [bedrijf 19] een (reeële) arbeidsovereenkomst was gesloten (mede) op grond waarvan, verdachte, werkzaamheden op aanwijzing van de werkgever (te weten [bedrijf 18] en/of [bedrijf 19]) diende te verrichten en/of
op die loonstro(o)k(en) vermeld en/of laten vermelden en/of doen vermelden dat er in periode 4 tot en met periode 13 sprake was van door verdachte gewerkte dagen en/of uren en/of netto te betalen salaris en/of van een functie als administratief medewerker,
terwijl er in werkelijkheid door verdachte geen werkzaamheden ten behoeve van die werkgever zijn verricht en/of er in werkelijkheid in die perioden geen sprake was van gewerkte dagen en/of uren en/of van salaris en/of van een functie als administratief medewerker
zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje en/of in Kopenhagen (Denemarken), althans in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
opzettelijk
heeft opgericht en/of in stand heeft gehouden en/of heeft leidinggegeven en/of heeft deelgenomen
aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en/of de natuurlijke perso(o)n(en):
[medeverdachte 3] en/of
[medeverdachte 2] en/of
[medeverdachte 6] en/of
[medeverdachte 7] en/of
[medeverdachte 8] en/of
[medeverdachte 9] en/of
[medeverdachte 10] en/of
[medeverdachte 11] en/of
[medeverdachte 12] en/of
een of meer andere natuurlijke perso(o)n(en) en/of de rechtsperso(o)n(en):
No. 1 [bedrijf 16] en/of
[bedrijf 17] en/of
[bedrijf 20] en/of
[bedrijf 6] en/of
[bedrijf 21] en/of
[bedrijf 14] en/of
een of meer andere rechtsperso(o)n(en)
welke organisatie tot oogmerk heeft/had het plegen van misdrijven, te weten:
het (herhaaldelijk) plegen van het valselijk opmaken of vervalsen, althans valselijk doen of laten opmaken of vervalsen van (een) geschrift(en), te weten factu(u)r(en) bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken (als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht);
4.
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007
te Utrecht, althans in Nederland,
(telkens) terwijl ten aanzien van verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht
van 25 februari 2004 (04/188 R) de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing was
verklaard en/of terwijl verdachte bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank te Utrecht van 31 juli 2006
(04/188 R) failliet is verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeiser(s),
lasten heeft verdicht en/of (een) bate(n) niet heeft verantwoord,
hebbende hij, verdachte,
voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de BankSabadell te Spanje (rekeningnummer [nummer]) en/of
voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat hij de beschikking had over gelden op een bankrekening bij de la Caixa Bank te Spanje (rekening nummer(s) [nummer] en/of [nummer]) en/of
voor de curator verzwegen en niet opgegeven dat er vanaf genoemde bankrekening(en) gelden (te weten een bedrag van ongeveer 221.053,- euro) zijn overgemaakt naar een (of meer) (Post) bankrekening(en) en/of de Master Card en/of de Visa Card welke op naam was/waren gesteld van [medeverdachte 1];
5.
hij,
op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 23 september 2005 tot en met 26 januari 2007,
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen,
(een) voorwerp(en), te weten een (of meer) geldbedrag(en), tot een totaal van (ongeveer)
231.133,- euro, althans enige geldbedrag(en), heeft/hebben verworven en/of voorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en), dan wel redelijkerwijs
had(den) moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) en/of geldbedrag(en)- onmiddellijk of middellijk – afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
6.
hij,
op een (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
te Utrecht, althans in Nederland en/of in Barcelona (Spanje), althans in Spanje
meermalen, althans eenmaal
(telkens) tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen
(telkens) een (of meer) geschrift(en), te weten een (of meer) factu(u)r(en):
een factuur d.d. 01 maart 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [naam] (bijlage D-18)
en/of
een factuur d.d. 01 juni 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [naam] (bijlage D-17)
en/of
een factuur d.d. 28 april 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 20] (bijlage D-3a)
en/of
een factuur d.d. 28 april 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 17] (bijlage D-4a)
(elk) zijnde (een) geschrift(en) die/dat bestemd waren/was om tot bewijs van enig feit te dienen,
(telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst en/of door (een) ander(en) valselijk heeft doen of laten opmaken en/of heeft doen of laten vervalsen,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) toen en daar valselijk en/of in strijd met de waarheid via die factu(u)r(en) aan die [naam] en/of aan die [bedrijf 20] en/of [bedrijf 17] (een) bedrag(en) in rekening gebracht voor “Consultancy fee” en/of “Consultancy Fee april 2006”, terwijl er in werkelijkheid geen “consultancy” werkzaamhe(i)d(en) door hem, verdachte, was/waren verricht, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De geldigheid van de dagvaarding
Ten aanzien van feit 5 van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
De raadsvrouwe van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding nietig verklaard dient te worden, voor zover deze feit 5 betreft. Zij heeft daartoe aangevoerd dat dit onderdeel van de dagvaarding onvoldoende feitelijk is omschreven en daarmee niet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. Uit de tekst van de tenlastelegging had volgens haar moeten blijken van welk misdrijf dit geldbedrag afkomstig is.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Zij overweegt daartoe dat in relatie tot het onder 4 ten laste gelegde feit, duidelijk moet zijn voor verdachte om welk misdrijf het gaat. Bovendien is bij de ondervraging van verdachte ter terechtzitting van 6 maart 2008 het tegendeel niet gebleken.
De bewijsoverweging
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993111-05:
Feit 1:
1. Aan verdachte wordt - kort gezegd - verweten dat hij schijntransacties heeft opgezet door het maken van valse facturen, terwijl er geen sprake was van een koopovereenkomst, noch van een intentie tot levering van goederen. Het enige doel van de facturen zou zijn het plegen van BTW-fraude. Het fiscale nadeel zou hierbij zijn gelegen in het Verenigd Koninkrijk.
2. De BTW-fraude waar het in deze zaak om gaat wordt ook wel aangeduid als BTW carrouselfraude. Het gaat bij deze vorm van BTW-fraude om een opzet waarbij verschillende vennootschappen in verschillende landen betrokken zijn. Er vindt een aankoop van goederen (veelal hoogwaardige technologische producten zoals mobiele telefoons of Computer Processing Units (hierna: CPU’s)) plaats vanuit een andere EU lidstaat. Het gaat daarbij om een aankoop tegen het intracommunautaire 0% tarief voor de BTW. De goederen worden vervolgens aan een binnenlandse partij verkocht waarbij BTW in rekening wordt gebracht. De importeur is gehouden de aldus ontvangen BTW af te dragen, maar blijft daarmee in gebreke. De importeur wordt ook wel aangeduid als de ploffer. De koper van de goederen verkoopt de goederen vervolgens en kan de BTW verrekenen of terugvragen. De goederen worden vervolgens veelal geëxporteerd, soms naar een land buiten de EU, zodanig dat de verkoper geen BTW in rekening hoeft te brengen. Om de winst te vergroten kunnen dezelfde goederen meerdere malen een ronde maken. Vaak worden verschillende tussenschakels in verschillende landen gebruikt om zo de kans op ontdekking te verkleinen. Deze tussenschakels worden ook wel aangeduid als buffers. De winst, dat wil zeggen de niet afgedragen, maar wel teruggevorderde, BTW, wordt over de schakels verdeeld.
3. Verdachte is op de hoogte van de hiervoor beschreven opzet voor BTW-fraude. Hij is op 20 juli 2004 door de Rechtbank Zwolle Lelystad veroordeeld op grond van betrokkenheid bij BTW-fraude met mobiele telefoons. Op 10 oktober 2007 is hij door het Gerechtshof Arnhem in deze zaak vrijgesproken; het Hof heeft vastgesteld dat het bedrijf van verdachte gebruikt is als een schakel in een BTW-carrousel, maar dat onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte daarvan op de hoogte was. Verdachte is op 26 juli 2005 aangehouden op grond van verdenking van BTW-carrouselfraude bij de handel in CPU’s. Verdachte heeft toen, als reactie op de opmerking dat de handel in CPU's zeer fraudegevoelig is wat betreft de BTW, onder meer verklaard dat hij als hij ook maar enige twijfel heeft geen zaken doet: “Met carrouselfraude wil ik helemaal niets te maken hebben gezien mijn verleden” . Ook hieruit blijkt van zijn bekendheid met de risico’s van de handel in CPU’s.
4. De rechtbank zal zich in verband met het voorgaande allereerst buigen over de vraag of er sprake is van schijnconstructies (zie hierna onder de punten 5 tot en met 8). Daarna zal de rechtbank beoordelen in hoeverre aan verdachte terzake een verwijt gemaakt kan worden (zie hierna onder punt 10).
5. Ten aanzien van de schijnconstructies overweegt de rechtbank als volgt.
In het dossier van deze zaak bevinden zich stukken met betrekking tot transacties in met name CPU’s. Hierbij zijn betrokken de bedrijven [bedrijf 1] (hierna te noemen: [bedrijf 1]), [bedrijf 2] (hierna te noemen: [bedrijf 2]), [bedrijf 3] (hierna te noemen: [bedrijf 3]) en [bedrijf 4] (hierna te noemen: [bedrijf 4]). De CPU’s zijn veelal ingekocht van buitenlandse leveranciers en worden aan een buitenlandse afnemer verkocht. Opslag in Nederland, voor zover daarvan sprake was, vond veelal plaats bij het opslagbedrijf [bedrijf 7] Ook werd gebruik gemaakt van het opslagbedrijf [bedrijf 27] in het Verenigd Koninkrijk.
De meeste financiële transacties ten aanzien van de aan- en verkoop van de goederen zijn via geldwisselkantoren in het Verenigd Koninkrijk afgewikkeld. [bedrijf 1], [bedrijf 4], [bedrijf 2] en [bedrijf 3] maakten allemaal gebruik van [bedrijf 26].
Daarnaast maakten [bedrijf 2] en [bedrijf 3] gebruik van onder andere [naam] en [bedrijf 25][naam]. Meestal kwam slechts het transactieresultaat terecht op Nederlandse bankrekeningen .
6. Zaak 1 betreft facturen afkomstig van [bedrijf 1]. CPU’s worden geleverd in dozen, waarbij elke doos van een uniek serienummer is voorzien. De genoemde facturen van [bedrijf 1] hebben betrekking op transacties waarvan de doosnummers meerdere malen in de administratie voorkomen . Voorts is geconstateerd dat de prijs waarvoor [bedrijf 1] dozen heeft teruggekocht een aantal maal lager is dan de oorspronkelijke verkoopprijs .
Zaak 2 betreft facturen afkomstig van [bedrijf 2] waarbij eveneens dubbele doosnummers zijn voorgekomen. Soms zijn de dozen de tweede keer voor een lagere prijs ingekocht dan waarvoor zij eerder waren verkocht .
Zaak 3 betreft facturen afkomstig van [bedrijf 3]. Ook hier zijn dozen met een uniek doosnummers voor een tweede keer ingekocht. In het dossier bevinden zich verkoopfacturen van [bedrijf 3] aan [bedrijf 8], van [bedrijf 3] aan [bedrijf 13], van [bedrijf 3] aan [bedrijf 14] en van [bedrijf 3] aan [bedrijf 15] waarbij dit het geval is .
Zaak 4 betreft facturen afkomstig van [bedrijf 4]. Aan de hand van diverse facturen is vastgesteld dat door [bedrijf 4] zowel goederen zijn ingekocht als verkocht. Er zijn CPU’s verkocht aan [bedrijf 8] in Spanje en aan [bedrijf 9] in Luxemburg. Facturen voor de in- en verkoop van partijen mobiele telefoons zijn gericht aan [bedrijf 8] en [bedrijf 10] in Frankrijk . In alle gevallen zijn de goederen na de invoer in Nederland overgebracht naar opslagbedrijven in het Verenigd Koninkrijk. Eerst nadien volgde een release van de goederen. De plaats van levering was derhalve gelegen in het Verenigd Koninkrijk, zodat op de facturen van [bedrijf 4] Engelse BTW in rekening gebracht had moeten worden .
7. Uit de wijze waarop voornoemde transacties hebben plaatsgevonden, is een aantal zaken opgevallen dat zou kunnen duiden op BTW-fraude.
De eerste aanwijzing betreft het feit dat een aantal dozen dubbel, of soms zelfs driemaal wordt verkocht. Soms vindt deze verkoop zelfs plaats aan dezelfde afnemer. Bovendien wordt een aantal identieke dozen door verschillende vennootschappen verkocht en vindt de handel steeds plaats binnen een klein circuit van kopers en verkopers. Verdachte heeft gesteld dat de handel in CPU’s daghandel betreft waarbij de prijzen snel kunnen wijzigen. Er is een beperkt circuit van handelaren, zodat inderdaad regelmatig dezelfde namen terugkomen. Door de manier waarop deze markt in elkaar zit, is het mogelijk dat iemand voor de tweede maal dezelfde goederen koopt. De rechtbank begrijpt dat verdachte stelt dat de CPU’s door de handelaren gezien worden als genuszaken, terwijl het openbaar ministerie ze, vanwege de doosnummers, ziet als specieszaken. Medeverdachte [medeverdachte 3], werkzaam bij [bedrijf 2], heeft na voorhouding van de facturen die behoren bij zaak 1 ten aanzien van het verschijnsel van de dubbele doosnummers verklaard, dat [bedrijf 2] een systeem heeft om te voorkomen dat deze dubbel worden ingekocht, maar dat het toch kan voorkomen dat het fout gaat en er dubbele doosnummers tussendoor glippen. Ter terechtzitting van 6 maart 2008 heeft hij hierover nog verklaard , dat het in nog geen 5% van de gevallen is voorgekomen dat dozen dubbel werden verhandeld. Uit deze incidenten kan volgens hem niet afgeleid worden dat een bedrijf zich schuldig maakt aan BTW-carrousselfraude. Dat geldt te meer, daar een bedrijf niet verantwoordelijk gehouden kan worden voor hetgeen verderop in de keten gebeurt, aldus medeverdachte [medeverdachte 3]. Na voorhouding aan verdachte van de facturen behorende bij zaak 3, waaruit volgt dat [bedrijf 3] ook meerdere keren dezelfde doos heeft ingekocht, heeft hij verklaard , dat dit is te wijten aan een menselijke fout. Hij heeft echter benadrukt dat dit slechts in 1 à 2% van de gevallen is gebeurd. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] ten aanzien van de dubbele dozen hebben verklaard niet onaannemelijk is.
Een andere aanwijzing die duidt op de aanwezigheid van BTW-fraude betreft het feit dat de prijs in latere transacties met dezelfde doos soms lager is dan de eerdere prijs. Ter terechtzitting van 2 oktober 2008 is betoogd, dat het zeer wel mogelijk is dat een bedrijf gedwongen wordt oude voorraad met verlies, en daarmee tegen een lagere prijs dan de inkoopprijs, te verkopen. Dit heeft volgens hem te maken met het dagelijks verschil in vraag en aanbod op de markt. Het is een manier om van goederen af te komen en kan derhalve geen aanwijzing vormen voor fraude, aldus de raadsman. Naar het oordeel van de rechtbank geldt ten aanzien van dit betoog evenzeer dat dit niet onaannemelijk is.
Een volgende aanwijzing betreft het feit dat enkele kopers ([bedrijf 8] en [bedrijf 9]) lege hulzen bleken te zijn. Het waren postbusvennootschappen die inmiddels in hun eigen land zijn gedeactiveerd. Dit blijkt uit informatie afkomstig uit respectievelijk Spanje en Luxemburg . Verdachte heeft hierover ter terechtzitting van 6 maart 2008 verklaard , dat hij er niet van op de hoogte was wat er verderop in de schakel gebeurde. Volgens hem is het mogelijk dat één bedrijf in de keten fraude pleegt, terwijl andere bedrijven in de keten daar geen wetenschap van hebben.
Ook vormt het feit dat de financiële afwikkeling van de transacties niet plaatsvond via een reguliere bank, maar via een wisselkantoor dat geen afschriften verstrekt, een aanwijzing voor BTW-fraude. Alleen het saldo van een transactie kwam op de Nederlandse bankrekening . Daartegen kan echter worden ingebracht, dat uit andere stukken valt af te leiden dat er wel degelijk sprake was van een geldstroom en de wisselkantoren hebben ook informatie verschaft die deze stelling ondersteunt.
Weer een andere aanwijzing wordt gevormd door het feit dat op een aantal dozen eerdere douane stempels zijn aangetroffen. Dit duidt op mogelijke dubbele invoer van buiten de Europese Unie. Zo is vastgesteld dat een aantal CPU-dozen, elk voorzien van een uniek nummer, diverse keren Nederland is binnengebracht. Deze dozen waren deels afkomstig uit Zwitserland en Hong Kong en waren bestemd voor [bedrijf 2]. Later zijn dezelfde dozen Nederland binnengebracht vanuit Dubai .
Een laatste aanwijzing wordt gevormd door het feit dat een aantal betalingen is verricht door anderen dan de kopers (third party payments) . Uit onderzoek in de administratie van [bedrijf 3] blijkt dat dit ook bij dit bedrijf is voorgekomen . Zulks geldt eveneens voor het bedrijf [bedrijf 2] . Ook hierbij dient echter een kanttekening te worden geplaatst; betalingen door derden zijn op zich geoorloofd. Daarbij komt dat verdachte heeft verklaard dat [bedrijf 3] alleen ‘third party payments’ accepteerde, indien de klant kon bevestigen dat het geld door een derde betaald zou worden .
8. Naast voornoemde aanwijzingen, waarbij de rechtbank in een aantal gevallen reeds kanttekeningen heeft geplaatst, bevinden zich in het dossier ook contra indicaties voor de vaststelling dat sprake is geweest van BTW-fraude.
Allereerst ontbreekt in het dossier enig bewijs van een voordeel voor de betrokken bedrijven, groter dan het saldo van de handelstransacties.
Voorts ontbreekt ieder bewijs van enig fiscaal nadeel, geleden in het Verenigd Koninkrijk of elders. Weliswaar is door de officier van justitie een proces-verbaal met bijlagen van de Belastingdienst FIOD-ECD overgelegd waaruit volgt dat het bedrijf [bedrijf 22] niet aan de fiscale verplichtingen in het Verenigd Koninkrijk voldoet, doch er is tot op heden geen concrete verbinding vast te stellen tussen dit bedrijf en de handel van de bedrijven genoemd in de tenlastelegging. Niet duidelijk is of [bedrijf 22] in de transacties met de in de tenlastelegging genoemde bedrijven nu wel of niet aan haar fiscale verplichtingen heeft voldaan. De verkregen algemene informatie is onvoldoende specifiek, zodat hieraan geen conclusies kunnen worden verbonden.
Een andere contra indicatie wordt gevormd door het feit dat reguliere handel in CPU’s, waarbij snel wisselende prijzen voorkomen, bestaat. (Althans, de rechtbank heeft geen aanwijzingen gekregen dat zulks niet het geval is). Het betoog, inhoudende dat het zeer wel mogelijk is dat een bedrijf gedwongen wordt oude voorraad met verlies te verkopen, past daarbij. Ook in deze reguliere handel geldt bovendien dat handelaren in dergelijke producten niet steeds met eindafnemers maar ook onderling handelen, waardoor het voor kan komen dat een bepaalde doos rondgaat. In dit geval zijn geen andere banden dan reguliere handelsbanden met de kopers of andere bedrijven in de keten aangetroffen.
Als contra indicatie voor BTW-fraude geldt tevens dat verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] stellen dat zij hun afnemers uitvoerig hebben nagetrokken bij de Kamer van Koophandel en de belastingdienst. Ook hebben zij zich laten adviseren door deskundigen van gerenommeerde bedrijven . Beiden hebben hierover een uitgebreide verklaring afgelegd ter terechtzitting van 6 maart 2008 . Ten aanzien van het bedrijf [bedrijf 23], een leverancier van CPU’s, heeft[naam] (medewerker FIOD/ECD) verklaard , dat hij niet weet wat er mis is met dit bedrijf. [naam], bestuurder van [bedrijf 27][bedrijf 24], heeft gesteld , dat zij nauw samenwerkt met de Britse douane en daarmee een goede relatie onderhoudt.
Er werden daadwerkelijk goederen getransporteerd en gecontroleerd door de expediteur of het warehouse.
Ten slotte wordt een contra indicatie gevormd door het feit dat als er is nagelaten BTW af te dragen, dat niet door de Nederlandse vennootschappen is gebeurd. Zij konden immers het nul-tarief hanteren (ABC transactie).
9. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het openbaar ministerie met onvoldoende bewijs is gekomen, om te kunnen vaststellen dat ergens in de handelsketen waarvan het bedrijf van verdachte deel uitmaakte, BTW-fraude is gepleegd. Gezien de aard van de verdenkingen en de inspanningen en kosten die met dit onderzoek gemoeid zijn, moet de rechtbank vaststellen dat te weinig is gedaan om informatie met betrekking tot de BTW-fraude met CPU’s in het Verenigd Koninkrijk (die volgens het openbaar ministerie in de ten laste gelegde periode zeer omvangrijk was) boven water te krijgen. De rechtbank kan op basis van het huidige dossier niet onontkoombaar concluderen dat sprake was van schijnconstructies. In het dossier bevinden zich slechts aanwijzingen die hierop duiden en deze aanwijzingen, ook als deze in samenhang worden bezien, vormen onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de stellingen van het openbaar ministerie. Het is dan ook niet uit te sluiten dat het om normale handelstransacties gaat. De omstandigheid dat een aantal handelsstromen lijkt op een BTW-carroussel, doet hier niet aan af.
10. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat er sprake is geweest van schijnconstructies die het plegen van BTW-fraude mogelijk zouden moeten maken, komt zij aan de vraag of verdachte terzake een verwijt kan worden gemaakt niet meer toe. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat zij hem hiervan vrij zal spreken.
Feit 2:
11. Gelet op de vrijspraak van feit 1, is niet vast te stellen dat verdachte in de periode van maart 2004 tot en met juli 2005 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke werd gevormd door de in de tenlastelegging genoemde natuurlijke- en rechtspersonen. Verdachte zal derhalve eveneens worden vrijgesproken van dit feit.
Feit 3:
12. In het onder 3 ten laste gelegde feit wordt aan verdachte verweten dat hij zich - kort gezegd - schuldig heeft gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk. Hij zou, terwijl hij in de schuldsanering zat, hebben gedaan alsof hij lasten had. Hij zou huurkwitanties hebben laten tekenen door [medeverdachte 2] en deze hebben overgelegd aan zijn curator, terwijl hij in werkelijkheid geen huur aan [medeverdachte 2] verschuldigd was. Ook zou hij baten niet hebben verantwoord, door zijn inkomsten bij [bedrijf 5] niet op te geven. Hij zou het bedrijf op naam van zijn echtgenote, [medeverdachte 1], hebben laten zetten en het salaris op haar naam hebben laten storten. De rechtbank acht het voorgaande wettig en overtuigend bewezen op grond van de navolgende bewijsmiddelen.
13. Ten aanzien van verdachte is op 25 februari 2004 door de rechtbank Utrecht de definitieve toepassing van de schuldsanering uitgesproken . De bewindvoerder van verdachte, [medeverdachte 13], heeft verklaard , dat zij van verdachte kwitanties heeft ontvangen ten aanzien van huur van woonruimte . Getuige [medeverdachte 2] heeft verklaard , dat hij, wetende dat verdachte in de schuldsanering zat, kwitanties heeft ondertekend terzake van huur voor een kamer op zijn woonadres, terwijl er geen sprake was van werkelijke betalingen van verdachte aan hem. Volgens hem heeft verdachte hem gevraagd dit te doen, om de bonnen aan zijn curator te kunnen overleggen. Tevens heeft verdachte hem gevraagd de bonnen met verschillende kleuren inkt te tekenen, aldus getuige [medeverdachte 2]. Het voorgaande vindt bevestiging in de verklaring van getuige [getuige 1], de echtgenote van [medeverdachte 2], bij de rechter-commissaris . Zij heeft aangegeven, dat zij er niet van op de hoogte was dat een collega van haar man een kamer bij hen thuis had gehuurd.
Verdachte heeft het voorgaande ontkend. Hij heeft hierover aanvankelijk verklaard , dat hij wel degelijk een kamer huurt in de woning van [medeverdachte 2] en hiervoor een huur betaalt van € 400,-- per maand. Ter terechtzitting van 2 oktober 2008 is hij hier echter op teruggekomen. Hij heeft toen te kennen gegeven dat hij het bedrag van € 400,-- per maand aan [medeverdachte 2] voldeed, omdat hij van hem een Thais tempeldoek had gekocht.
14. Nu verdachte wisselende verklaringen heeft afgelegd, acht de rechtbank deze niet betrouwbaar. Bovendien wordt de verklaring dat de kwitanties zouden dienen ter betaling van een Thais doek, op geen enkele wijze ondersteund. Op de kwitanties staat hierover ook niets vermeld. Op de kwitanties staat duidelijk dat het bedrag van € 400,-- is voldaan ter zake van huur. Dit strookt met de verklaring van getuige [medeverdachte 2]. Bovenal geldt dat het verwijt dat verdachte wordt gemaakt niet ligt in het feit dat hij getuige [medeverdachte 2] betaalt voor het een of ander, maar in het feit dat hij ten opzichte van de bewindvoerder doet voorkomen dat hij huur betaalt. Huur is een preferente vordering, betaling voor een gekocht Thais doek is dat niet. Zelfs als de stelling van verdachte ten aanzien van het doek juist is, doet dat niet af aan het feit dat hij ten onrechte huurlasten heeft opgevoerd.
15. Ten aanzien van de baten die verdachte niet zou hebben verantwoord overweegt de rechtbank als volgt. In het dossier bevinden zich een jaaropgave en salarisstrook van [bedrijf 5], ten name van [medeverdachte 1], de echtgenote van verdachte . Getuige [medeverdachte 1], heeft verklaard , dat zij niet voor [bedrijf 5] heeft gewerkt. Zij ontving wel salaris van [bedrijf 5], maar deed daar niets voor. Haar man, verdachte, bepaalde de hoogte van het door haar te ontvangen salaris. Hij regelde alles. Zij heeft aangegeven dat zij officieel de directeur was van [bedrijf 5]. In werkelijkheid deed zij daar echter niets, aldus haar verklaring. Getuige [medeverdachte 5] heeft over het voorgaande verklaard , dat hij getuige [medeverdachte 1] wel eens heeft gezien op het kantoor van [bedrijf 5], maar dat hij niet weet of zij daar ook werkzaamheden heeft verricht.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 6 maart 2008 verklaard, dat de verklaringen van zijn echtgenote, zoals hiervoor aangehaald, onjuist zijn. Volgens hem heeft zij wel degelijk werkzaamheden verricht voor het bedrijf [bedrijf 5]. Hij heeft verklaard dat zijn vrouw niet in staat was naar waarheid te verklaren, gezien het recente overlijden van hun dochter, alsmede gelet op de druk die op haar werd uitgeoefend.
16. De rechtbank gaat aan voornoemde verklaring van verdachte voorbij. Zij ziet geen aanleiding aan de verklaring van getuige [medeverdachte 1] te twijfelen. Voorts neemt de rechtbank mee in haar oordeel, dat verdachte zijn stelling, dat zijn vrouw werkzaamheden verrichtte voor [bedrijf 5], op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt. Hij heeft geen stukken overgelegd waaruit blijkt wat zij concreet voor [bedrijf 5] heeft gedaan. Gezien de belastende verklaring van getuige [medeverdachte 1] had het wel op de weg van verdachte gelegen dit te doen.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
Feit 1
1. Aan verdachte wordt verweten dat hij, gezamenlijk en in vereniging met anderen, geschriften valselijk heeft opgemaakt of heeft laten opmaken. Het gaat daarbij om een drietal documenten:
een aankooporder van [bedrijf 17], een Deense onderneming, waarbij deze 1260 CPU's van het type SL7Z9 koopt van No. 1 [bedrijf 16]. Deze verkoper is gevestigd in het Verenigd Koninkrijk. De order is gedateerd 28 april 2006 .
Een factuur van No. 1 [bedrijf 16]. gericht aan [bedrijf 17] met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 12 mei 2006 .
Een factuur van [bedrijf 17] gericht aan [bedrijf 6] (een Belgische vennootschap, hierna te noemen [bedrijf 6]) met betrekking tot de koop van 1260 CPU's van het type SL7Z9, gedateerd 22 mei 2006 .
In alle drie voornoemde documenten gaat het om transacties waarmee 1260 CPU's gemoeid zijn van steeds hetzelfde type. Het openbaar ministerie heeft gesteld dat voornoemde documenten ten onrechte de suggestie wekken dat sprake was van verkoop-overeenkomsten met betrekking tot CPU's, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was. Volgens het openbaar ministerie was sprake van schijntransacties met als enig doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
2. Voor een weergave van de soort BTW-fraude waar het in deze zaak wederom om gaat, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hieromtrent heeft overwogen onder de punten 2 en 3 bij de zaak met parketnummer 16/993111-05.
3. Ten aanzien van het bewijs overweegt de rechtbank als volgt. Een mobiele telefoon van verdachte is vanaf 10 april 2006 getapt. Op 30 mei 2006 is door de officier van justitie een bevel gegeven om ook een mobiele telefoon van medeverdachte [medeverdachte 3] te tappen. Uit de getapte telefoongesprekken van verdachte in de periode 15 tot en met 19 mei 2006, ontstaat een beeld van een transactie in CPU's. De rechtbank acht met name de volgende passages van belang.
een gesprek van 15 mei 2006 tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte: verdachte: “Maar hij vroeg mij hoeveel eh … bedrijven zitten er tussen degenen aan wie we verkopen en de uiteindelijke importeur weer in Engeland. (...) ja, maar kijk, hij wil dan weten hoeveel plekken er nog na [bedrijf 6] komen.” Medeverdachte [medeverdachte 3]: “Dat is rond, dat zijn wij hier en dan gaat het naar de importer” (...) verdachte: “twee buffers. Oké dat wil die minimaal hebben, dan is het goed” .
Een gesprek van 15 mei 2006 tussen verdachte en een onbekende man, in het Engels: verdachte: “zitten er op zijn minst twee bedrijven tussen, misschien zelfs drie, maar minstens twee voordat het weer naar de importeur gaat (...) en dan zijn we veilig (...)” .
een gesprek van 16 mei 2006 tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en verdachte: medeverdachte [medeverdachte 3]: “als dat Spaanse bedrijf de importer levert dan gaat het naar de exporter toe en de exporter verkoopt die stock toch. Aan wie verkoopt hij die stock? Hij verkoopt die stock aan [medeverdachte 8]. Nou [medeverdachte 8] moet hem betalen.” Verdachte: “precies, die ontvangt toch zijn geld terug van [bedrijf 6]?” Medeverdachte [medeverdachte 3]: “ja precies, maar omdat hij het de eerste keer voorfinanciert (...).” Verdachte: “hoe lang is dat geld weg dan? Het is toch een transactie op een uur?” Medeverdachte [medeverdachte 3]: ”ja, het is een uur weg.”
Medeverdachte [medeverdachte 3] is tijdens zijn verhoren met onder meer de hiervoor aangehaalde gesprekken geconfronteerd. Hij heeft op 27 januari 2007 verklaard dat hij vooraf wist dat er sprake zou zijn van carrouselfraude bij de aankoop van CPU’s via de lijn [bedrijf 17], [bedrijf 6] en [bedrijf 21] . Hij wist dat er een fraude werd opgezet van dagelijks tussen 5 en 10 dozen CPU's, die zouden rondgaan. CPU's worden over het algemeen verhandeld in dozen waarbij elke doos een uniek serienummer heeft.
De prijzen en dus ook de winst van deze transacties waren tevoren vastgesteld. Uiteindelijk, aldus medeverdachte [medeverdachte 3], zijn er maar eenmaal dozen verkocht omdat [bedrijf 6] dezelfde dozen terugkreeg van [bedrijf 17]. Op die manier zou het volgens een vertegenwoordiger van [bedrijf 6] wel erg zichtbaar zijn dat carrouselfraude werd gepleegd.
Medeverdachte [medeverdachte 3] is op 29 januari 2007 op deze verklaring teruggekomen . Hij heeft toen, en ook op de zitting van 6 maart 2008, onder meer verklaard dat hij nergens van op de hoogte was en dat er geen sprake was van carrouselfraude omdat er maar één transactie is geweest. Voor carrouselfraude is volgens medeverdachte [medeverdachte 3] noodzakelijk dat goederen met hetzelfde serienummer meerdere malen rondgaan. De rechtbank zal hierna op deze punten terugkomen.
4. Zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat de documenten genoemd in de tenlastelegging betrekking hebben op de transactie die besproken wordt in de getapte telefoongesprekken van 15 mei 2006 tot en met 19 mei 2006. Uit die telefoongesprekken volgt naar het oordeel van de rechtbank dat het de bedoeling was dat vijf dozen CPU's verkocht werden door [bedrijf 6] en uiteindelijk, diezelfde dag, weer door [bedrijf 6] teruggekocht werden. De dozen zijn in de loop van deze transactie gekocht en verkocht door bedrijven in Spanje ([bedrijf 21]), het Verenigd Koninkrijk (No.1 [bedrijf 16].) en Denemarken ([bedrijf 17]). Dit alles gebeurde op één dag . Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft ter zitting verklaard dat de goederen zijn begonnen bij [bedrijf 6] in België . Ze waren gekocht door [bedrijf 21], waar medeverdachte [medeverdachte 3] toen werkte, en verkocht aan een importeur in het Verenigd Koninkrijk. Die laatste wilde volgens medeverdachte [medeverdachte 3] de goederen kwijt en medeverdachte [medeverdachte 3] heeft, op zijn verzoek, bemiddeld bij de verkoop aan [bedrijf 17]. Medeverdachte [medeverdachte 3] ontkent iets te weten van een transactie tussen [bedrijf 17] en [bedrijf 6]. Deze verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] valt niet te rijmen met de getapte gesprekken. In het gesprek van 15 mei 2006 zegt verdachte “hij koopt van Engeland en verkoopt aan België”. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de enige die hij kende [bedrijf 17] was en dat hij alleen vragen gesteld heeft namens [bedrijf 17]. De rechtbank concludeert daaruit dat verdachte in het getapte gesprek met “hij” op [medeverdachte 7], de vertegenwoordiger van [bedrijf 17], gedoeld moet hebben. Voorts blijkt uit het getapte gesprek van 16 mei 2006 dat [medeverdachte 8] (ook een vertegenwoordiger van [bedrijf 17]) moet betalen aan de exporteur, maar zijn geld terug ontvangt van [bedrijf 6]. De rechtbank concludeert derhalve dat als onderdeel van deze transactie goederen door [bedrijf 17] aan [bedrijf 6] verkocht zijn. Of dat nu de eerste of de laatste transactie in de reeks was, doet niet terzake. Uit deze constatering volgt immers dat de CPU's een volle ronde hebben gemaakt. Na de transacties waren zij weer in handen van de eerste verkoper ([bedrijf 17] of [bedrijf 6]).
5. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft op 27 januari 2007 verklaard dat [bedrijf 6] exact dezelfde dozen terugkreeg als ze eerder had verkocht. Dat was niet de bedoeling. Dit was de reden dat het bij een eenmalige transactie is gebleven. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft zijn verklaring later ingetrokken, maar de rechtbank gaat wel uit van de juistheid van deze verklaring. Deze verklaring past namelijk, anders dan zijn latere verklaringen, exact op de getapte gesprekken. Ook sluit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 3] van 27 januari 2007 aan op zijn eerdere verklaring van 26 januari 2007 . Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde toen ook dat het de bedoeling was dat dagelijks 10 dozen verkocht zouden worden en dat dit niet doorging omdat [bedrijf 17] dezelfde goederen andermaal wilde verkopen aan [bedrijf 6]. Dat wilden zowel [bedrijf 6] als [bedrijf 21] niet. De rechtbank begrijpt dat ergens in de keten de dozen CPU's hadden moeten worden vervangen door andere dozen (dozen met andere identificatie nummers) met daarin exact dezelfde types en aantallen CPU's. Dit blijkt ook uit een getapt telefoongesprek van 16 mei 2006 waarin medeverdachte [medeverdachte 3] tegen verdachte zegt: “Wat belangrijk is, dat ‘ie ook bij [bedrijf 6], als die vijf boxen levert dan moet ie… vijf andere boxen terug geven dat is …logisch hé. Niet dezelfde, dat snap je natuurlijk wel.”
6. Uit de getapte telefoongesprekken en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3], blijkt dat het niet de bedoeling was dat het bij deze transactie zou blijven. Zo belt medeverdachte [medeverdachte 3] met verdachte op 17 mei 2006 en stelt: “morgen 5 en dan vanaf vrijdag elke dag 10” . Het was dus de bedoeling dat dagelijks tussen de 5 en 10 dozen CPU's door deze partijen aan elkaar verkocht en geleverd zouden worden. Uit de getapte telefoongesprekken is duidelijk geworden dat het de bedoeling was dat de partij die begon met het overboeken van geld (zogenaamd om zijn inkoop te betalen), op zeer korte termijn (een uur tot enkele uren later) zijn geld weer terug zou hebben . Het geld zou op dat moment een ronde langs de bankrekeningen van alle betrokken kopers en verkopers hebben gemaakt. Alle betrokkenen hielden rekeningen aan bij een wisselkantoor (in de taps is gesproken over [bedrijf 25]) dat in staat was om zeer snel betalingen van de ene naar de andere rekening over te maken. Het heeft er alle schijn van dat de goederen daadwerkelijk zijn getransporteerd en opgeslagen. Voordat de goederen aan hun ronde langs de betrokken bedrijven begonnen stond al vast wat de prijs was die ieder van de betrokkenen zou betalen en zou ontvangen. De rechtbank wijst in dat verband op het getapte gesprek van 17 mei 2006 waarin medeverdachte [medeverdachte 3] tegen verdachte zegt: “het is allemaal rond, alles, prijzen alles” , alsmede op de gesprekken van 16 mei 2006 waarin gesproken wordt over het bedrag dat de betrokkenen naar aanleiding van de transactie zouden ontvangen . Deze transactie roept veel vraagtekens op. Wat is het zakelijk belang van deze transactie? Waarom maakt een bedrijf kosten (transport, opslag, inspectie en betaling alsmede administratieve kosten) om goederen op deze manier te kopen en verkopen? Verdachte heeft, onder meer, verklaard dat het hier gaat om daghandel. Deze handel zou bestaan bij gratie van de steeds wisselende prijzen van CPU's. Die steeds wisselende prijzen maken volgens verdachte ook dat het hier gaat om snelle transacties. De goederen kunnen dus meerdere malen per dag van eigenaar wisselen. Deze verklaring gaat hier niet op. Bij deze transactie stonden de prijzen die iedere schakel zou ontvangen en betalen immers al tevoren vast. Wat is de reden voor de betrokken bedrijven om deze goederen door Europa te sturen, hoe is het mogelijk dat op deze manier resultaat wordt behaald? De rechtbank komt tot de conclusie dat deze transactie nadrukkelijk om uitleg vraagt. Die uitleg is veelvuldig gevraagd, maar niet gekomen.
7. Met betrekking tot het resultaat van deze transactie wijst de rechtbank er op dat deze transactie voor de betrokkenen winstgevend was. Uit de getapte gesprekken komt ten aanzien van de opbrengst het volgende naar voren:
[medeverdachte 7]: “Ik wil mijn 1,75 hebben en wat jij daar bovenop kunt krijgen, dat is voor jou. 1,75 is wat ik normaal gesproken krijg alleen voor het laten lopen van het geld”
[verdachte]: “ik heb die andere vent gevraagd om akkoord te gaan met twee, waarvan een half voor ons en anderhalf voor hem”
[verdachte]: “en hoeveel marge zit ertussen?” [medeverdachte 3]: “zes procent”(….) [verdachte]: “hoeveel gaat [bedrijf 6] dan erop pakken?” [medeverdachte 3]: “die pakt het minst…die pakt gewoon een pond.” … “wij pakken een pond”.
Hoe het mogelijk is dat bij een transactie als de onderhavige dergelijke marges worden gerealiseerd, is een vraag die onbeantwoord is gebleven.
8. Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat een transactie zoals hiervoor beschreven maar één doel kan dienen: BTW-fraude. Verdachte heeft aangegeven dat voordat van BTW-fraude gesproken kan worden eerst duidelijk moet zijn dat een van de betrokken partijen heeft verzuimd BTW af te dragen. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek zoals dat door het openbaar ministerie wordt gepresenteerd vragen onbeantwoord laat. Het is niet duidelijk of door middel van de onderhavige transactie BTW-fraude is gepleegd. Indien BTW-fraude is gepleegd, is onduidelijk in welk land dat is gebeurd en door welke vennootschap. Verdachte heeft gesteld dat aangezien deze vragen onbeantwoord zijn gebleven, niet geconcludeerd kan worden dat er BTW-fraude is gepleegd. Dat is niet de vraag die voorligt. De rechtbank dient te beoordelen of de genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt, of deze documenten zijn opgemaakt ten einde BTW-fraude mogelijk te maken. Of die BTW-fraude daadwerkelijk is gepleegd hoeft derhalve niet te worden vastgesteld.
9. De rechtbank komt op grond van de hiervoor aangehaalde bewijsmiddelen tot de conclusie dat de in de tenlastelegging genoemde documenten valselijk zijn opgemaakt. De documenten zijn niet opgemaakt met het oogmerk om een koop- en verkoopovereenkomst vast te leggen omdat tussen de betrokken partijen niet de wilsovereenstemming bestond om een rechtsgeldige koop- en verkoopovereenkomst aan te gaan. Het gaat hier om schijntransacties met als doel het mogelijk maken van BTW-fraude.
10. De volgende vraag die voorligt is of verdachte een zodanige rol bij het opmaken en hanteren van de in de tenlastelegging genoemde documenten heeft gespeeld, dat geconcludeerd kan worden dat hij medepleger is van de valsheid in geschrifte.
11. Verdachte heeft gesteld (1) dat hij niet bij de uitvoering van de transactie betrokken was, (2) dat hij alleen het contact tussen medeverdachte [medeverdachte 3] en [medeverdachte 7] tot stand heeft gebracht, en (3) dat het om een eenmalige transactie ging. Met betrekking tot dat laatste punt verwijst de rechtbank naar overweging 6 hiervoor. De rechtbank heeft reeds vastgesteld dat het niet de bedoeling was dat de transactie eenmalig was. Dit heeft medeverdachte [medeverdachte 3] in het getapte telefoongesprek van 17 mei 2006 aan verdachte verteld . Verdachte was er dus van op de hoogte dat het niet de bedoeling was dat dit een eenmalige transactie was. Ook de andere twee stellingen van verdachte acht de rechtbank niet geloofwaardig. De rechtbank wijst in dit verband op de getapte gesprekken en met name het sms-bericht van verdachte van 16 mei 2006 : ”ben nu in België. Ik kan de deal/lijn sluiten”. Voorts heeft verdachte op 16 mei 2006 gesprekken gevoerd over de opbrengst van de transactie . Ook uit de getapte gesprekken van 18 en 19 mei 2006, wanneer de transactie lijkt te stokken, blijkt van een intensieve bemoeienis van verdachte met de uitvoering van de transactie . Voorts wijst de rechtbank op een telefoongesprek van verdachte met een onbekende, Engels sprekende man, op 15 mei 2006,: “De Belgen zullen het aan Spanje verkopen en Spanje verkoopt het weer aan een ander en dan gaat het naar een importeur. [verdachte] zegt dat hij denkt dat het veilig is en dat iedereen er een sterling marge op kan maken. Ook [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6]. NNman vraagt wie koopt er van ons. [verdachte] zegt [bedrijf 6]. [verdachte] zegt dat het een simpele lijn is.”. Uit het samenstel van de getapte gesprekken blijkt dat de rol van [verdachte] meer is geweest dan het enkel leggen van een contact. Er was sprake van een bewuste samenwerking met anderen teneinde de transactie tot stand te brengen.
12. Verdachte heeft gesteld dat als hij een significante rol had gespeeld in deze transactie hij wel meer gesprekken met meerdere partijen zou hebben gevoerd. De rechtbank is van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat hij wel degelijk meerdere gesprekken heeft gevoerd. Alleen één Nederlands mobiel telefoonnummer van verdachte is in de onderhavige periode getapt. In de getapte gesprekken verwijst verdachte naar telefoongesprekken die niet in de taps terugkomen, dat wijst er op dat hij in de periode 15 tot en met 19 mei 2006 ook andere telefoonnummers gebruikte. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar een gesprek van 15 mei 2006 waarin verdachte stelt dat hij net C. aan de lijn had . Dat gesprek komt in de taps niet terug. Bovenal geldt echter dat de rol van verdachte zoals die oprijst uit de hiervoor genoemde getapte gesprekken, ook zonder dat van enig contact met de overige betrokken partijen sprake zou zijn, ruimschoots voldoende is om te concluderen dat verdachte zich intensief heeft beziggehouden met zowel het opzetten als de uitvoering van de transactie. Duidelijk is dat het de bedoeling was dat verdachte beloond zou worden voor zijn rol in de transactie. In de getapte telefoongesprekken is verschillende malen gesproken over de marge die met de transactie gerealiseerd zou worden en over de verdeling van die marge. Uit dit alles volgt dat niet anders geconcludeerd kan worden dan dat verdachte, met in ieder geval medeverdachte [medeverdachte 3], [medeverdachte 7], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 9], zich bezig hield met het opzetten en de uitvoering van de transactie. Daarmee is gegeven dat verdachte, tezamen en in vereniging met anderen, verantwoordelijk gehouden kan worden voor het valselijk opmaken van de in de tenlastelegging genoemde documenten.
13. De rechtbank ziet zich vervolgens (ambtshalve) voor de vraag gesteld of het hier een misdrijf betreft dat de Nederlandse rechtssfeer raakt. De valsheid in geschrifte is niet in Nederland gepleegd, althans de rechtbank gaat daar van uit omdat daarvoor in het dossier geen bewijs is aangetroffen. Ook is niet gebleken dat de beoogde BTW-fraude in Nederland zou plaatsvinden. Als verdachte echter zijn rol als medepleger van de valsheid in geschrifte vanuit Nederland heeft gespeeld, is dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende om hem aan de Nederlandse rechtsmacht te onderwerpen. Een misdrijf gepleegd vanuit Nederland, ook al vinden de kwalijke gevolgen daarvan in een ander land plaats, is immers (mede) onderworpen aan de Nederlandse rechtsmacht. Die rechtsmacht is er ook in geval van enige deelnemingsvorm. Wellicht zijn niet alle handelingen van verdachte in Nederland verricht, maar uit de getapte telefoongesprekken volgt dat hij vanuit Nederland heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat het voor het bestaan van Nederlandse rechtsmacht in deze zaak geen vereiste is dat alle handelingen vanuit Nederland zijn verricht. Dat verdachte vanuit Nederland heeft gehandeld, blijkt onder meer uit de volgende taps:
15 mei 2006; verdachte zegt ik was effe bij ma… ,
16 mei 2006; verdachte belt zijn zus op haar werk (telefoonnummer in Utrecht) en zegt dat hij zo iets komt afgeven ,
16 mei 2006; verdachte vertelt dat hij nu in Holland is ,
18 mei 2006; verdachte belt naar het kantoor van [naam] (administratiekantoor) en zegt dat hij er over een half uurtje is .
Feit 3:
14. Ten aanzien van feit 3 heeft de raadsvrouwe van verdachte - kort gezegd - als verweer gevoerd dat van de ten laste gelegde organisatie niet kan worden gesteld dat de activiteiten gericht zijn op aantasting van de Nederlandse rechtsorde. Alleen al om die reden kan deze organisatie in haar visie niet worden gezien als een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht.
Voorts stelt zij zich op het standpunt dat niet gebleken is dat de ten laste gelegde feiten strafbaar zijn in de landen waar ze zouden zijn gepleegd.
Ten slotte voert de raadsvrouwe aan dat haar cliënt, om als deelnemer aan de criminele organisatie veroordeeld te kunnen worden, betrokken moet zijn geweest bij de gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het valselijk opmaken van facturen. Daarvoor is minimaal nodig dat vaststaat dat hij wist dat de organisatie het oogmerk had misdrijven te plegen, waarvan in de visie van de raadsvrouwe geen sprake is.
15. Ten aanzien van het eerste verweer overweegt de rechtbank dat een misdrijf een inbreuk maakt op de Nederlandse openbare orde, indien het al dan niet gedeeltelijk vanuit Nederland is gepleegd. De rechtbank merkt in ieder geval de onder 1 en 6 ten laste gelegde feiten aan als feiten gepleegd door de onderhavige criminele organisatie. Uit hetgeen in het kader van feit 1 is overwogen, blijkt reeds dat dit feit mede vanuit Nederland is gepleegd. Dat geldt eveneens voor het onder 6 ten laste gelegde. Vastgesteld kan dan ook worden dat de Nederlandse rechtsorde in het geding is door de activiteiten van de criminele organisatie waarvan verdachte deel uit heeft gemaakt, zodat het verweer van de raadsvrouwe op dit punt geen stand kan houden.
16. Ten aanzien van het tweede verweer van de raadsvrouwe overweegt de rechtbank dat uit het voorgaande volgt dat verdachte in ieder geval in Nederland strafbaar is voor de activiteiten die hij in het kader van de criminele organisatie heeft verricht. Zulks geldt eveneens voor medeverdachte [medeverdachte 3]. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat voor medeplegen van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht slechts hoeft vast te staan dat verdachte met een of meer anderen in Nederland aan de organisatie heeft deelgenomen. Dat betekent dat tenminste één ander lid van de criminele organisatie in Nederland actief moet zijn geweest. Daarvan is gelet op de rol van verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte 3] in het onderhavige geval sprake. De broer van verdachte, medeverdachte [medeverdachte 3], heeft in Nederland handelingen verricht ten behoeve van de transactie beschreven in feit 1 van de tenlastelegging (zie onder punt 13) . Hij was in ieder geval op 18 en 19 mei 2006 in Nederland. Op 18 mei zou de transactie (voor de eerste maal) plaatsvinden. Er traden problemen op en op 18 en 19 mei 2006 is daarover veelvuldig contact geweest tussen de betrokkenen waaronder medeverdachte [medeverdachte 3]. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte met een ander in Nederland aan de criminele organisatie heeft deelgenomen.
De strafbaarheid van de activiteiten in de landen waar de andere deelnemers actief zijn geweest, is niet aan de orde. De rechtbank gaat derhalve ook aan dit verweer van de raadsvrouwe voorbij.
17. Het laatste verweer van de raadsvrouwe wordt eveneens door de rechtbank verworpen. De rechtbank is van oordeel dat uit de aangehaalde taps van de diverse telefoongesprekken reeds blijkt dat verdachte een substantiële rol had in het geheel en dat hij van de bedoeling van de diverse activiteiten op de hoogte was. Zo volgt uit de tap van 16 mei 2006, nr. 214, dat hij degene is die de facturen heeft gemaakt waarop feit 6 ziet. Nu hij deze factuur heeft gemaakt met de wetenschap dat er geen reële overeenkomst aan ten grondslag lag, had de organisatie het oogmerk om misdrijven te plegen.
18. Uit het hiervoor onder 1 tot en met 13 overwogene volgt reeds dat de rechtbank het onder 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen acht. Zulks geldt eveneens voor het onder 6 ten laste gelegde. (Zie hiervoor de bewijsoverweging van dit feit, zoals hierna weergegeven). Uit de verschillende taps die zich in het dossier bevinden, volgt dat verschillende natuurlijke en rechtspersonen betrokken zijn geweest bij de transacties waar voornoemde feiten op zien. Over deze en andere transacties is veelvuldig gecommuniceerd. Opvallend is dat daarbij steeds dezelfde namen van personen en bedrijven naar voren komen. Ook hebben tussen voornoemde natuurlijke personen diverse ontmoetingen plaatsgevonden. Gelet op de continuïteit van de contacten en de onderlinge afstemming is er een bepaalde organisatiegraad aanwezig. De rechtbank wijst er in dit verband op dat uit de getapte telefoongesprekken blijkt dat verdachte in de periode 11 april tot eind mei 2006 veelvuldig telefonisch contact heeft met medeverdachte [medeverdachte 3], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 10]. Medeverdachte [medeverdachte 3] werkt in deze periode bij het bedrijf [bedrijf 21], en heeft veelvuldig contact met [medeverdachte 6], [medeverdachte 9] en [medeverdachte 14]. Op 19 mei 2006 is er een bespreking in Denemarken waarbij in ieder geval verdachte, [medeverdachte 7], [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] aanwezig waren. Uit de getapte telefoongesprekken in december 2006 en januari 2007 blijkt dat verdachte veelvuldig contact heeft met de medeverdachte [medeverdachte 3] (waarbij de rechtbank alleen acht slaat op gesprekken met een zakelijke inhoud) en [medeverdachte 10]. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft ook in deze periode zeer geregeld contact met [medeverdachte 6] en [medeverdachte 14]. Uit deze gesprekken blijkt dat de genoemde personen al langere tijd samen werkten. De rechtbank wijst met name op de volgende taps:
22 mei 2006; verdachte spreekt met NN uit Denemarken: “voor mij is het belangrijk (…) om jou te zien en om [medeverdachte 10] en de grote man in Amsterdam te ontmoeten, om er zeker van te zijn dat voor de nieuwe lijnen, met name de [naam]-lijn, dat dat goed loopt” ;
7 juni 2006; verdachte belt met medeverdachte [medeverdachte 3]: “als [medeverdachte 10] gewoon met [medeverdachte 6] gewoon normale dingen op gang houdt dan hebben we in ieder geval twee vaste eh.. inkomstenbronnen die los staan van eh.. andere dingen” ;
4 januari 2007; medeverdachte [medeverdachte 3] belt met verdachte: [verdachte]“(…)ze gaan nu de schade verhalen (…) op [medeverdachte 10], op jou, op [medeverdachte 6] en op mij, want die exporters lopen nu miljoenen mis, want zij worden voor de BTW aangeslagen” .
De rechtbank is van oordeel dat hieruit valt af te leiden dat er sprake is van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband.
19. Uit het feit dat bedoelde personen in dat duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband strafbare feiten hebben gepleegd (zie onder meer de bewezenverklaring van de feiten 1 en 6), volgt het criminele oogmerk. Voorts volgt het criminele oogmerk uit de wijze waarop alle betrokken personen met elkaar over de handel spreken. Dat dit oogmerk niet altijd is verwezenlijkt, doet voor een bewezenverklaring van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht niet ter zake. De wetenschap dat de organisatie de bedoeling heeft om ernstige misdrijven voor te bereiden is voldoende en die bedoeling volgt naar het oordeel van de rechtbank reeds uit na te melden bewijsmiddelen (zie hierna onder punt 21).
20. Met betrekking tot de betrokkenen bij het duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband overweegt de rechtbank als volgt.
Uit de bewijsoverweging van feit 1 volgt de betrokkenheid van de bedrijven No. 1 [bedrijf 16]., [bedrijf 17], [bedrijf 21] en [bedrijf 6]. Uit de bewijsoverweging van feit 6 volgt de betrokkenheid van de bedrijven [bedrijf 5], [naam] en [bedrijf 20]. In de gesprekken over de transacties tussen deze bedrijven komen verschillende natuurlijke personen voor. Medeverdachte [medeverdachte 3] werkte in de periode dat de transactie van feit 1 plaatsvond bij [bedrijf 21] . [medeverdachte 6] ([medeverdachte 6]) was de directeur van het bedrijf [bedrijf 21] . [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] waren vertegenwoordigers van [bedrijf 17] en [bedrijf 20] en [medeverdachte 9] was een vertegenwoordiger van [bedrijf 6] .
Verdachte komt in de diverse taps naar voren als een belangrijk persoon die van alle transacties op de hoogte is. Verdachte is gehuwd met de directeur van [bedrijf 5], [medeverdachte 1]. Verdachte heeft verklaard dat hij de beschikking had over de gelden die op de rekening van [bedrijf 5] zijn gestort. De werkzaamheden die op de facturen van [bedrijf 5] aan [bedrijf 20]/[bedrijf 17] zijn vermeld, betreffen bovendien verzekeringswerkzaamheden die hij heeft verricht, aldus verdachte .
Uit een tap van een telefoongesprek tussen verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] volgt de betrokkenheid van [medeverdachte 10]. Verdachte zegt hier: [medeverdachte 10] zegt tegen mij … je wordt bedankt, jij en je broer, want ik heb zaken met [bedrijf 21] gedaan maar die schijnen nu niet een actief BTW-nummer te hebben gehad…(..).. hij zegt, ik heb [medeverdachte 6] gebeld en [medeverdachte 6] zegt dat het document er helemaal niet is. In een ander gesprek zegt verdachte hierover tegen medeverdachte [medeverdachte 3]: De Engelse fiscus schrijft gewoon…(..)…dat alle exportdeals met [bedrijf 21] niet onder het nultarief mogen vallen omdat [bedrijf 21] geen actief BTW-nummer heeft.(..).. deals vanaf 15 mei .(..)maar het gaat nog verder, dat is de reden dat ons geld niet komt .(…) …maar het gaat nog verder, ze gaan nu de schade verhalen(..).op [medeverdachte 10], op jou, op [medeverdachte 6] en op mij, want die exporters lopen nu miljoenen mis, want zij worden nu voor de BTW aangeslagen. De betrokkenheid van de natuurlijke personen [medeverdachte 10] en [medeverdachte 11] volgt bovendien uit de taps van 16 mei 2006 met nummers 230 en 231 . Deze gaan over een ontmoeting in Denemarken , waarbij in ieder geval verdachte en de grote baas, [medeverdachte 11], aanwezig zullen zijn. Uit de tap met nummer 234 volgt dat er nog meer personen naar Denemarken zullen komen. Ter terechtzitting van 6 maart 2008 heeft verdachte bevestigd dat hij in het weekend van 19 mei 2006 in Denemarken was. Hij was daar om [medeverdachte 10] aan [medeverdachte 7] te introduceren. [medeverdachte 11] was daar ook bij, aldus verdachte. Ook heeft hij ter terechtzitting van 6 maart 2008 verklaard dat hij in maart 2006 in Dubai een ontmoeting heeft gehad met [medeverdachte 11].
Voor de betrokkenheid van de overige in de tenlastelegging genoemde personen en bedrijven ([medeverdachte 2], [medeverdachte 12] en [bedrijf 14]) is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs geleverd.
21. Het criminele oogmerk van de organisatie volgt, afgezien van de bewezenverklaring van de onder 1 en 6 ten laste gelegde feiten, onder meer uit de tap van een gesprek van 16 mei 2006, nummer 210 . Verdachte zegt hier tegen medeverdachte [medeverdachte 3]: ’t is witwassen van geld [medeverdachte 3], dit, zonder facturen, dan komt er crimineel geld in een bedrijf terecht. Verdachte zegt dat je geld kan overmaken naar een privé nummer. Dat kan vanuit Andorra. Je kan het ook doen vanuit waar ik vorige week was, want daar is het überhaupt niet gereguleerd. Uit een gesprek van dezelfde datum, tap nummer 192 , volgt ook dat bepaalde informatie niet openbaar mag worden, hetgeen een crimineel oogmerk impliceert. Medeverdachte [medeverdachte 3] zegt dan tegen een NNman: Geef mij straks even jouw andere nummer. Ik heb nu een Belgisch nummer. Dat heb ik net gekocht dus dat is helemaal safe. Dan kan ik jou daar effe over bellen straks, oké?
Ook volgt het criminele oogmerk uit de taps die onder punt 16 zijn aangehaald.
Ten slotte volgt het criminele oogmerk uit de verklaring van [getuige 2], met betrekking tot de activiteiten in de periode augustus tot november 2006. Volgens hem heeft hij vanaf het eerste moment dat hij contact had met [verdachte] en [medeverdachte 3] aangegeven dat er sprake zou zijn van een BTW-fraude in Engeland. De grote lijn was duidelijk voor hen. Dit leidde niet tot vragen, aldus [getuige 2] .
22. De rechtbank is van oordeel dat gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Feit 2:
23. De rechtbank acht eveneens wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan. Zij grondt haar oordeel dat verdachte dit feit heeft begaan op de navolgende bewijsmiddelen.
24. Allereerst heeft de rechtbank acht geslagen op de verklaring van mevrouw [getuige 3], directeur van [bedrijf 18] . Zij heeft aangegeven, dat [medeverdachte 4] haar in maart 2006 heeft gevraagd of zij verdachte kon helpen. Verdachte zat in de schuldsanering en had een baan nodig. Afgesproken werd dat verdachte in dienst zou komen bij [bedrijf 18] en dat hij zijn salaris terug zou betalen. Hij zou van te voren contant geld geven om zijn salariskosten te betalen, aldus [getuige 3]. Zij heeft verklaard dat zij de arbeidsovereenkomst en loonstroken niet naar waarheid heeft opgemaakt.
[medeverdachte 4] heeft het voorgaande bevestigd. Hij heeft verklaard , dat hij van verdachte had begrepen dat hij op de ‘payrol’ van het bedrijf [bedrijf 18] wilde staan, maar dat hij er niet daadwerkelijk wilde werken. Verdachte had een baan nodig omdat hij in de schuldsanering zat en hij als het ware een papieren functie nodig had. Op het moment dat verdachte hem vertelde wat hij wilde, wist hij al dat het niet goed zat, aldus [medeverdachte 4]. Verdachte zou hem hebben verteld dat hij bereid was voor zijn eigen salaris te betalen en dat hij dit met geleend geld zou doen.
Verdachte heeft bekend , dat hij over de periode augustus tot en met december 2006 geen werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 18]. Gedurende de periode daarvoor heeft hij wel voor [bedrijf 18] gewerkt en zijn curator was daar ook van op de hoogte, aldus verdachte.
25. De raadsvrouwe van verdachte heeft gelet op voornoemde verklaring gepleit voor partitiële vrijspraak van dit feit. Nu verdachte gelet op deze verklaring gedurende een deel van de ten laste gelegde periode wel werkzaamheden voor [bedrijf 18] heeft verricht, kan in haar visie niet zonder meer worden gesteld dat de arbeidsovereenkomst tussen verdachte enerzijds en [bedrijf 18] anderzijds valselijk is opgemaakt. Voorts dient volgens haar partitiële vrijspraak te volgen voor de salarisstroken die betrekking hebben op de periodes 4 tot en met 6, gelet op de door verdachte in deze periode verrichte werkzaamheden.
26. De rechtbank verwerpt voornoemd verweer van de raadsvrouwe. Zij overweegt daartoe dat de stelling van verdachte dat hij gedurende enkele maanden wel degelijk werkzaamheden voor [bedrijf 18] zou hebben verricht, door geen enkele andere verklaring wordt ondersteund. Bovendien is de verklaring van verdachte op dit punt tegenstrijdig. Ter terechtzitting van 6 maart 2008 heeft verdachte verklaard , dat hij slechts vijf dagen echt voor [bedrijf 18] heeft gewerkt, terwijl hij eerder heeft verklaard dat hij gedurende de periode april tot en met juli 2006 werkzaamheden voor [bedrijf 18] heeft verricht.
Feit 4:
27. De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
28. Verdachte heeft verklaard , dat hij de beschikking had over de gelden die op de rekening van [bedrijf 5] bij de La Caixa bank zijn gestort. Voorts heeft hij verklaard , dat zijn curator niet wist dat hij over gelden van [bedrijf 5] kon beschikken. Uit de stukken valt af te leiden dat verdachte eveneens de beschikking had over de gelden op de bankrekening van [bedrijf 5] bij Bank Sabadell in Spanje . [bedrijf 5] is een vennootschap. De omstandigheid dat verdachte formeel gevolmachtigd was om namens [bedrijf 5] te beschikken over de gelden op voornoemde bankrekeningen, maakt nog niet dat hij ook privé de beschikking had over deze gelden. In ieder geval bevinden zich geen stukken in het dossier op grond waarvan dat kan worden vastgesteld. De gelden op voornoemde rekeningen behoren derhalve niet tot de boedel van verdachte. Gelet hierop was verdachte ook niet verplicht deze gelden op te geven aan de curator, zodat de rechtbank hem zal vrijspreken van hetgeen hem onder 4 ten laste is gelegd.
Feit 5:
29. De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen evenmin de overtuiging verkregen dat verdachte het onder 5 ten laste gelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
30. Het bedrag van € 231.133,43,-- waarop dit feit ziet, is samengesteld uit verschillende posten . Het bedrag bestaat uit gelden op de Postbankrekening, de ABN-AMRO bankrekening, de Master-card en de Visa-card van de echtgenote van verdachte, [medeverdachte 1], van in totaal € 221.053,43, alsmede uit de aflossing op een verstrekt krediet bij RBS van
€ 4.080,-- en de contante afgifte door verdachte van een bedrag van € 6.000,-- aan [bedrijf 18]. De gelden die zijn gestort op de rekeningen van de postbank en de ABN-AMRO bank , op de Master-card en de Visa-card , zijn voor een groot deel van onbekende herkomst. Het betreffen veelal contante stortingen. Het bedrag dat ter aflossing is ontvangen op het krediet van RBS, is afkomstig van [bedrijf 25] .
De enkele omstandigheid dat van een groot deel van deze bedragen de herkomst onbekend is, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat wettig bewezen is dat deze gelden van misdrijf afkomstig zijn. Zulks geldt eveneens voor het bedrag dat verdachte aan [bedrijf 18] heeft afgegeven. Op grond van hetgeen de rechtbank in het kader van feit 2 heeft overwogen, kan weliswaar worden vastgesteld dat verdachte zich met behulp van dit geld schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit, doch dat wil nog niet zeggen dat hij dit geldbedrag ook uit een misdrijf heeft verkregen. Er is derhalve onvoldoende wettig bewijs om te kunnen concluderen dat sprake is van witwassen in de zin van artikel 420bis, eerste lid en aanhef onder b, Wetboek van Strafrecht, zodat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
Feit 6:
31. Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank als volgt.
De facturen van 28 april 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 20] respectievelijk [bedrijf 17] bevatten beide de omschrijving: We hereby charge you for our consultancy fee regarding our research we did for the Insurance products and due dilligence, especially for the European market. In diverse taps wordt over deze facturen gesproken. Op 16 mei 2006, tap nummer 214 , belt verdachte met een NNman, vermoedelijk [medeverdachte 7], die zegt: ‘We hebben een beetje problemen op dit moment met het geld naar jou’. Verdachte reageert met de volgende woorden: ‘Ik ben zaterdag in Spanje, dan heb ik het briefhoofd van het bedrijf, anders is het niet officieel, dan kan ik de facturen maken… en dan kan ik je een factuur sturen voor verzekering en consultancy of zoiets …want voor de toekomst kan ik, als ik facturen aan mensen moet sturen dan heb ik een consultancy bedrijf ter beschikking in Singapore en in Djakarta …en dat niet gelieerd is aan iemand die ik ken, en die banken daar die zijn gemakkelijk, dus voor toekomstige dingen, voor de winst die we maken in Denemarken of elders, kan ik facturen van dat bedrijf naar de mensen sturen en het geld krijgen ’. Op 18 mei 2006, tap nummer 295 , zegt verdachte in een telefoongesprek met [medeverdachte 7]: Ik zal de papieren meebrengen, dus dan heb je morgen je facturen, dan is dat ook opgelost. Lachend voegt hij hier nog aan toe: ik denk dat we volgende keer een ‘due dilligence’ in Azië gaan doen.
32. De facturen van 1 maart 2006 en 1 juni 2006 van [bedrijf 5] aan [naam] bevatten beide de omschrijving: Regarding sales and marketing research Teak Furniture, including traveling and other expenses. In het dossier bevindt zich tevens een contract , dat ziet op dezelfde activiteiten. Dit contract luidt - kort weergegeven - : [bedrijf 5] shall do sales and marketing research regarding the sales opportunities for teak Furniture. Dit contract is opgemaakt op 24 augustus 2006 . Over dit contract zegt verdachte in een telefoongesprek met een NNman op 24 augustus 2006, tap-E nummer 258 : Okee, welke factuur heb je aan de FCIB gegeven? Die van de teakhouten meubelen of de factuur voor de consultancy inzake de verzekering?... want ik heb er twee opgestuurd dus ik moet weten om welke het gaat, anders maak ik het verkeerde contract op.
33. Verdachte heeft ten aanzien van zowel de facturen gericht aan [bedrijf 20] en [bedrijf 17], als ten aanzien van de facturen gericht aan [naam] verklaard , dat hij ze heeft vervaardigd.
Uit het voorgaande volgt dat hij dit steeds achteraf heeft gedaan, na het moment waarop de facturen zijn gedateerd. De facturen gericht aan [bedrijf 20] en [bedrijf 17] zijn gedateerd op 28 april 2006, terwijl verdachte ze op 16 mei 2006 nog moest opmaken. De facturen gericht aan [naam] zijn gedateerd op respectievelijk 1 maart 2006 en 1 juni 2006, terwijl op 24 augustus 2006 de onderliggende overeenkomst nog moest worden opgemaakt. Opmerkelijk is dat uit de taps volgt dat op het moment van de datering van de verschillende facturen nog niet duidelijk is waarop de desbetreffende factuur precies moet zien. Over de invulling van de onderliggende contracten wordt nog gesproken. In het ene geval moet het contract zien op ‘verzekering en consultancy of zoiets’ en in het andere geval op ‘teakhouten meubelen of consultancy inzake de verzekering’. In het geval van de facturen aan [naam], moet worden gecheckt welke factuur is verstuurd om naderhand een bijbehorend contract op te kunnen maken. Bovendien blijkt uit voornoemde tap van 16 mei 2006 dat facturen worden gestuurd namens bedrijven, met de enkele bedoeling om op die manier gemaakte winst te kunnen doorgeven. Niet gebleken is dat voor die bedrijven ook daadwerkelijk werkzaamheden zijn verricht.
34. De rechtbank is van oordeel dat het voorgaande nadrukkelijk om een uitleg van verdachte vraagt. Na het voorhouden van voornoemde stukken heeft hij weliswaar verklaard, dat hij wel degelijk vanuit [bedrijf 5] consultancy werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijf 17] en [bedrijf 20] en dat hij zich tevens wel degelijk heeft bezig gehouden met onderzoek ten behoeve van de handel in teakhouten meubelen, doch naar het oordeel van de rechtbank is deze stelling onvoldoende aannemelijk geworden. Uit niets blijkt dat ‘due dilligence’ is verricht. Daarnaast zijn de stukken die wel door verdachte in het geding zijn gebracht van zo algemene aard, dat op grond daarvan geen factuur naar een bedrijf kan worden gestuurd. Getuige [getuige 4] heeft tijdens zijn verhoor bij de rechter-commissaris weliswaar briefjes overgelegd, met daarop de plannen van verdachte met betrekking tot de verzekeringsmaatschappij AIG, doch deze papiertjes behelzen slechts marginale aantekeningen. Concrete plannen blijken hier in ieder geval niet uit. De stukken over AIG die als productie 6 bij de pleitnota zijn overgelegd, laten naar het oordeel van de rechtbank evenmin zien dat verdachte zich met deze verzekeringsactiviteiten bezig houdt. Op geen enkele wijze wordt in deze stukken immers een verbinding met verdachte gelegd. Dat geldt eveneens voor de als productie 7 bij de pleitnota overgelegde informatie met betrekking tot de handel in teakhouten meubelen.
35. De rechtbank ziet zich vervolgens (ambtshalve) voor de vraag gesteld of het hier een misdrijf betreft dat de Nederlandse rechtssfeer raakt. De facturen zijn niet in Nederland opgesteld of vanuit Nederland verzonden. Als verdachte echter zijn rol als medepleger van de valsheid in geschrifte vanuit Nederland heeft gespeeld, is dat naar het oordeel van de rechtbank voldoende om hem aan de Nederlandse rechtsmacht te onderwerpen. Een misdrijf gepleegd vanuit Nederland, ook al vinden de kwalijke gevolgen daarvan in een ander land plaats, is immers (mede) onderworpen aan de Nederlandse rechtsmacht. Die rechtsmacht is er ook in geval van enige deelnemingsvorm. Wellicht zijn niet alle handelingen van verdachte in Nederland verricht, maar uit de getapte telefoongesprekken volgt dat hij vanuit Nederland heeft gehandeld. De rechtbank is van oordeel dat het voor het bestaan van Nederlandse rechtsmacht in deze zaak geen vereiste is dat alle handelingen vanuit Nederland zijn verricht. Dat verdachte vanuit Nederland heeft gehandeld, volgt onder meer uit de taps aangehaald onder punt 13, waaruit blijkt dat verdachte op 16 tot en met 18 mei 2006 in Nederland was.
36. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit het voorgaande dat verdachte tezamen met anderen facturen heeft opgemaakt, zonder dat daar een reële overeenkomst aan ten grondslag heeft gelegen, hetgeen medeplegen van valsheid in geschrift oplevert. Het onder 6 ten laste gelegde feit acht de rechtbank daarmee wettig en overtuigend bewezen.
De bewezenverklaring
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993111-05:
3.
Verdachte heeft in de periode van februari 2004 tot en met juli 2005
in Nederland,
terwijl ten aanzien van hem bij vonnis van de Arrondissementsrechtbank
te Utrecht van 25 februari 2004 de schuldsaneringsregeling natuurlijke
personen van toepassing was verklaard,
ter bedrieglijke verkorting van de rechten die zijn schuldeisers jegens de
boedel konden doen gelden, lasten niet verdicht en baten niet verantwoord,
immers heeft hij, verdachte, kwitanties (D-191 en/of D-192) aan de bewindvoerder
overgelegd terwijl deze huurpenningen niet verschuldigd waren
en
verzwegen aan de bewindvoerder dat hij inkomsten uit eigen arbeid heeft
verworven bij [bedrijf 5] en [bedrijf 3] B.V., van welke
inkomsten nu de suggestie is gewekt dat die door [medeverdachte 1] zijn
verworven en aan die [medeverdachte 1] zijn uitbetaald (D-184 en/of D-185)
terwijl deze voornoemde [medeverdachte 1] geen arbeid heeft verricht.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
1.
Verdachte heeft,
op een of meer tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met
26 januari 2007
in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
telkens tezamen en in vereniging met anderen,
telkens een geschrift, te weten:
een purchase Order (bijlage D-la) en
twee verkoopfacturen (bijlage D-1 b en/of D-2a)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk opgemaakt,
immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) telkens
valselijk en in strijd met de waarheid met betrekking tot bovenbedoelde Purchase Order en
facturen de suggestie gewekt dat telkens
sprake is van een koopovereenkomst tussen een verkoper (No. 1 [bedrijf 16] of [bedrijf 17]) en (een) koper ([bedrijf 17] of [bedrijf 6])
terwijl aan die Purchase Order en facturen geen reële overeenkomsten tot levering van goederen ten grondslag hebben gelegen en
het niet de bedoeling was dat die goederen van eigenaar zouden verwisselen door levering van de verkoper aan de koper en
de vereiste wilsovereenstemming voor rechtsgeldige overeenkomsten heeft ontbroken, maar dat de betreffende schijntransacties slechts tot doel hadden BTW-fraude mogelijk te maken,
zulks telkens met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
2.
Verdachte heeft,
op tijdstippen in de periode van 1 maart 2006 tot en met 31 december 2006 te Utrecht en Schalkwijk
(gemeente Houten),
telkens tezamen en in vereniging met een ander,
telkens een geschrift, te weten
een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd (bijlage D-59) en
loonstroken (bijlage D-62 tot en met D-71)
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk opgemaakt,
immers hebben hij, verdachte, en zijn mededader telkens valselijk en in strijd met de waarheid
met betrekking tot bovenbedoelde arbeidsovereenkomst en die loonstroken
doen voorkomen dat er tussen hem, verdachte, en [bedrijf 18] een reële arbeidsovereenkomst was gesloten (mede) op grond waarvan, verdachte, werkzaamheden op aanwijzing van de werkgever (te weten [bedrijf 18]) diende te verrichten en
op die loonstroken vermeld dat er in periode 4 tot en met periode 13 sprake was van netto te betalen salaris en van een functie als administratief medewerker,
terwijl er in werkelijkheid door verdachte geen werkzaamheden ten behoeve van die werkgever zijn verricht en er in werkelijkheid in die perioden geen sprake was van gewerkte dagen en uren en van salaris en van een functie als administratief medewerker
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
3.
Verdachte heeft,
in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
in Nederland en/of in Spanje en/of in Denemarken en/of in het Verenigd Koninkrijk
opzettelijk
deelgenomen aan een organisatie, welke werd gevormd door verdachte en de natuurlijke personen:
[medeverdachte 3] en
[medeverdachte 6] en
[medeverdachte 7] en
[medeverdachte 8] en
[medeverdachte 9] en
[medeverdachte 10] en
[medeverdachte 11] en
de rechtspersonen:
[bedrijf 16] en
[bedrijf 17] en
[bedrijf 20] en
[bedrijf 6] en
[bedrijf 21]
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, te weten:
het valselijk opmaken van geschriften, te weten facturen bestemd om tot bewijs van enig feit te dienen, met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door
anderen te doen gebruiken (als bedoeld in artikel 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht).
6.
Verdachte heeft,
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2006 tot en met 26 januari 2007
in Nederland en in Spanje
telkens tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
telkens geschriften, te weten:
een factuur d.d. 01 maart 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [naam] (bijlage D-18)
en
een factuur d.d. 01 juni 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [naam] (bijlage D-17)
en
een factuur d.d. 28 april 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 20] (bijlage D-3a)
en
een factuur d.d. 28 april 2006 van [bedrijf 5] gericht aan [bedrijf 17] (bijlage D-4a)
elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen,
telkens valselijk opgemaakt,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s), toen en daar valselijk en in strijd met de waarheid via die facturen aan die [naam] en aan die [bedrijf 20] en [bedrijf 17] bedragen in rekening gebracht voor “Consultancy fee” en/of “Consultancy Fee april 2006”, terwijl er in werkelijkheid geen “consultancy” werkzaamheden door hem, verdachte, waren verricht, zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
De strafbaarheid van de feiten
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/993111-05:
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Bedrieglijke bankbreuk
Ten aanzien van de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07:
Het onder 1, 2 en 6 bewezenverklaarde levert telkens het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd
Het onder 3 bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Naar het oordeel van de rechtbank is een gevangenisstraf van lange duur de enige passende sanctie.
Alhoewel de rechtbank tot een ander oordeel komt dan de officier van justitie wat betreft de bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, oordeelt zij de bewezenverklaarde feiten dusdanig ernstig dat met de gevorderde straf van het openbaar ministerie niet kan worden volstaan. Voor de op te leggen gevangenisstraf en de duur daarvan zijn in het bijzonder de volgende omstandigheden van belang.
Voor de rechtbank telt erg zwaar dat de fraude op geraffineerde wijze heeft plaatsgevonden door middel van schijnconstructies en de grote schade die is toegebracht aan het vertrouwen in het internationale handelsverkeer. Het handelen van verdachte heeft een corrumperend effect op het reguliere handels- en betalingsverkeer en is bovendien concurrentievervalsend. Als lid van een criminele organisatie heeft verdachte een belangrijk aandeel gehad in frauduleuze transacties met CPU's. Er zijn valse facturen opgemaakt om de schijnconstructies mogelijk te maken. Door het gebruik maken van valse facturen wordt het systeem van belastingheffing, dat is gebaseerd op juistheid en betrouwbaarheid ondermijnd. Daarmee hebben verdachte en zijn mededaders een ernstige inbreuk gemaakt op het internationale stelsel van belastingheffing en de doelstellingen van de Europese Unie.
Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bedrieglijke bankbreuk, waarmee schuldeisers ernstig worden benadeeld. Het ging de verdachte in alle bewezen verklaarde strafbare feiten uitsluitend om het eigen persoonlijk financieel gewin ten koste van anderen.
De rechtbank heeft anderzijds meegewogen dat bij de schorsing van de voorlopige hechtenis aan verdachte gedurende langere tijd voorwaarden zijn opgelegd die hem ernstig in zijn bewegingsvrijheid hebben beknot.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 16 januari 2008, waaruit blijkt dat de verdachte op 20 juli 2004 door de Rechtbank Zwolle-Lelystad is veroordeeld op grond van betrokkenheid bij BTW-fraude met mobiele telefoons, doch daarvan is vrijgesproken door het Gerechtshof Arnhem op 10 oktober 2007.
- Een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland
d.d. 19 oktober 2005, opgemaakt door S.G.W. Weijkamp, reclasseringswerker. Aangezien het hier om een ontkennende verdachte gaat, heeft de reclassering zich onthouden van een strafadvies.
Opheffing beslag:
Met betrekking tot de in beslag genomen rekeningen, te weten:
- de rekening bij de Postbank met nummer [nummer];
- de rekening bij de Postbank met nummer [nummer];
zal de rechtbank de opheffing gelasten, aangezien verdachte voor het feit waarop deze rekeningen betrekking hebben is vrijgesproken.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 47, 57, 140, 225 en 341 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 op de dagvaarding met parketnummer 16/993111-05 ten laste gelegde feiten en de onder 4 en 5 op de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 3 op de dagvaarding met parketnummer 16/993111-05 ten laste gelegde feit en de onder 1, 2, 3 en 6 op de dagvaarding met parketnummer 16/994001-07 ten laste gelegde feiten, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van drie jaren.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Heft op het beslag op:
- de rekening bij de Postbank met nummer [nummer];
- de rekening bij de Postbank met nummer [nummer].
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mrs. A. Wassing, S.C. Hagedoorn en A.J.P. Schotman, bijgestaan door mr. C.W.M. Maase-Raedts als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 november 2008.