RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/601441-07
Datum uitspraak: 5 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1980, in [geboorteplaats]
thans uit anderen hoofde gedetineerd in P.I. Dordtse Poorten te Dordrecht.
Raadsman: mr. O.E. de Jong.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 5 februari 2008 en 22 oktober 2008 .
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde feit, te weten poging doodslag, heeft begaan.
De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte onder 2 is ten laste gelegd.
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het feit heeft begaan. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt hierbij dat uit het dossier blijkt dat alleen de aangeefster verklaart over de bedreiging die verdachte geuit zou hebben. De vriend van aangeefster heeft gehoord dat verdachte tegen zijn vriendin heeft gezegd: “En jij gaat naar binnen.”. Deze vriend, die op dat moment in de buurt van verdachte en aangeefster stond verklaart niets over een eventuele bedreiging.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat:
hij op 24 december 2007 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat
opzet
- een mes, op de keel van die [aangever] heeft gezet en
- met kracht meermalen heeft gestompt en/of geslagen in het gezicht en/of tegen het hoofd van die [aangever], en
- met kracht meermalen heeft getrapt en/of geschopt tegen het lichaam van die [aangever],
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
Hetgeen onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Bewijsmiddelen:
De verklaring van [aangever] – zakelijk weergegeven -:
Ik stond op 24 december 2007 samen met mijn vriend [getuige 1] voor de deur van mijn woning. Ik zag dat [verdachte] naar ons toe kwam gelopen. [verdachte] zei tegen [getuige 1] dat hij met hem wilde praten en zei hem een stukje verder te lopen. [verdachte] kwam gelijk terug, duwde mij in mijn rug en dwong mij de voordeur te openen. Uit angst heb ik de voordeur geopend en duwde [verdachte] mij naar binnen. [verdachte] deed gelijk de voordeur weer dicht en op slot. [verdachte] begon mij met beide vuisten in mijn gezicht te slaan en te stompen. Hij deed dit met kracht en ik voelde pijn. Onder dwang van [verdachte] ben ik naar boven gegaan. Hij stompte mij daar weer in mijn gelaat, ik ben toen gevallen. Ik zag en voelde daarna dat [verdachte] mij met kracht tegen mijn benen en buik trapte, dit deed pijn. [verdachte] heeft mij meegesleurd naar de keuken. Daar heeft hij een mes gepakt en vervolgens de punt van het mes op mijn keel gezet. [verdachte] sleurde mij naar boven naar mijn kamer. Op mijn kamer heeft hij meer weer op dezelfde wijze geslagen. Onder dwang heeft hij mij mee naar beneden genomen naar het halletje achter de voordeur. Er werd aangebeld en ik ben gaan schreeuwen. Ik zag dat [verdachte] schrok en het mes in de boodschappenkar gooide en er iets over heen deed.
Ik heb op dit moment ontzettend veel pijn in mijn gezicht en pijnlijke plekken over mijn hele lichaam. Ik kan mijn mond nauwelijks openen en mijn rechteroor doet ook flink zeer.
De medische verklaring omtrent het letsel van [aangever], waaruit blijkt dat bij haar het navolgende – letsel - werd geconstateerd:
- gezwollen rechter gelaat,
- bloeduitstorting op de linkerzijde van de schedel,
- kneuzingen in de buik,
- kan mond 1 cm openen,
- dof trommelvlies, punt bloedinkjes uitwendige gehoorgang.
De verklaring van [getuige 1] – zakelijk weergegeven -:
Ik stond met mijn vriendin voor haar woning in [plaats]. Ik hoorde dat iemand mij riep en mijn vriendin zei dat het [verdachte] was (de rechtbank begrijp dat hier verdachte [verdachte] wordt bedoeld). Hij zei tegen mij: “Loop eens even die kant op.” Ik dacht dat hij met mij wilde praten en liep naar links. Ik hoorde dat hij tegen mijn vriendin zei: ”En jij gaat naar binnen.” Ik zag dat hij haar hard naar binnen duwde. Ik zag dat hij de deur dicht deed. Ik heb toen de politie gebeld.
Het proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd – zakelijk weergegeven – dat:
Verbalisanten na de melding van [verdachte] ter plaatse komen bij de woning aan de [adres] te [plaats]. Als men aanbelt hoort men gestommel op de trap en hoort men een vrouw om hulp roepen. In het halletje achter de voordeur treft men verdachte [verdachte] en [aangever] aan. Op aanwijzing van [aangever] treft men in een boodschappenkar, onder een aantal goederen, een mes aan.
Het proces-verbaal van bevindingen waarin is gerelateerd – zakelijk weergegeven dat men op 24 december 2007 ter plaatse constateert dat [aangever] een dikke rechter wang heeft en krassen op haar gezicht.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 22 oktober 2008 – zakelijk weergegeven -:
Ik ben op 24 december 2007 bij de woning van [aangever] geweest. Zij stond met een jongen bij haar voordeur. Die dag is zij mijn ex-vriendin geworden, ik kwam er achter dat zij al 6 maanden een verhouding met die jongen had. Ik ben met haar de woning ingegaan en we zijn naar boven gegaan. Ik heb haar voor uitgescholden voor hoer en voor van alles en nog wat. Ik heb haar in haar gezicht geduwd, daarna heb ik haar nogmaals geduwd.
De raadsman heeft aangevoerd dat het letsel dat bij het slachtoffer is geconstateerd is, een dikke wang, gering is en niet past bij de ten laste gelegde poging zware mishandeling danwel mishandeling. Het letsel is meer passend bij de verklaring van cliënt.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman.
De rechtbank overweegt daarbij dat er meer letsel is geconstateerd dan de raadsman aangeeft, zoals als blijkt uit het proces-verbaal van bevindingen en de medische verklaring van het slachtoffer.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemd letsel niet het gevolg kan zijn van, zoals verdachte heeft verklaard: het duwen in het gezicht van aangeefster en het feit dat aangeefster een klein stukje van de trap gegleden zou zijn toen zij achter verdachte aan naar beneden liep.
Gelet op vorenstaande, de genoemde bewijsmiddelen en de situatie zoals deze ter plaatse door de politie is aangetroffen is de rechtbank van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Poging tot zware mishandeling.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tijdens verlof gedurende een detentie het slachtoffer in haar eigen woning met zijn vuisten tegen het hoofd geslagen en tegen haar lichaam geschopt. Door aldus te handelen heeft hij inbreuk gemaakt op de psychische en lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke feiten nog lange tijd de lichamelijke en psychische gevolgen hiervan ondervinden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.26 september 2008, waaruit blijkt dat:
- verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, laatstelijk door de politierechter op 23 mei 2007, terzake van onder andere mishandeling en vernieling tot onder meer een werkstraf van 80 uren;
- verdachte in het verleden meerdere malen heeft laten zien dat een voorwaardelijke straf met de daarbij behorende proeftijd en voorwaarden voor hem geen enkel beletsel vormt zich telkens opnieuw schuldig te maken aan nieuwe strafbare feiten.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte voor feit 1 primair wordt vrijgesproken en ter zake van de onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde feiten wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar met aftrek van het voorarrest,
- toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 750,00 met oplegging van de maatregel tot schadevergoeding en voor het overige de niet ontvankelijkheid verklaring van die vordering.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan, nu de verdachte ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken.
Teruggave in beslag genomen goederen:
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten een keukenmes,
acht de rechtbank [aangever], wonende te [adres], [plaats] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat dit voorwerp aan genoemd persoon wordt teruggegeven.
De vordering van de benadeelde partij [aangever].
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De vordering strekt tot vergoeding van geleden schade ten gevolge van het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, te weten een bedrag van € 347,13 wegens materiële schade en een bedrag van € 750,00 wegens immateriële schade.
De rechtbank overweegt dat de opgevoerde materiële schade betrekking heeft op een bank die door verdachte zou zijn vernield. De rechtbank overweegt dienaangaande dat aan verdachte geen feit terzake vernieling is tenlastegelegd.
Nu niet is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks materiële schade is toegebracht door het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde feit, dient de benadeelde partij voor dit deel van de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard met bepaling dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De vordering van de benadeelde partij is voor het overige van zo eenvoudige aard dat dit zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Vast is komen te staan dat aan de benadeelde partij rechtstreeks schade is toegebracht door het ten aanzien van verdachte onder 1 subsidiair bewezenverklaarde feit.
De immateriële schade wordt naar billijkheid vastgesteld op € 500,00.
De vordering zal daarom tot een totaalbedrag van € 500,00 worden toegewezen.
De verdachte zal worden verwezen in de tot op heden door de benadeelde partij gemaakte kosten, die worden vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
De rechtbank zal aan verdachte niet de maatregel tot schadevergoeding opleggen.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 45 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 5 (VIJF) maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Gelast de teruggave van een keukenmes aan [aangever].
Wijst de vordering van de benadeelde partij [aangever], wonende te [plaats], ten dele toe tot een bedrag van € 500,00 (zegge vijfhonderd euro).
Veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen kwijting aan deze benadeelde partij te betalen.
Verwijst de veroordeelde in de kosten door de benadeelde partij tot op heden gemaakt, vastgesteld op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor wat betreft het hiervoor omschreven gedeelte.
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mrs. P.J.G. van Osta, P. Wagenmakers en J.D.E. Brouwer-Poederbach, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2008.