ECLI:NL:RBUTR:2008:BH5773

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600809-08
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging met een mes in Utrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 5 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die op 8 juli 2008 in Utrecht twee personen heeft bedreigd met een mes. De verdachte, geboren in 1970 en thans gedetineerd, heeft tijdens een ruzie dreigende woorden geuit en met een mes gezwaaid, wat leidde tot angst bij de aangevers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, maar heeft hem vrijgesproken van bedreiging van onbekende personen, omdat er onvoldoende bewijs was. De rechtbank heeft rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een borderline persoonlijkheidsstoornis en middelenafhankelijkheid. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk, en heeft de noodzaak van een tijdelijke opname in een forensisch psychiatrische kliniek benadrukt. Tevens is het in beslag genomen mes onttrokken aan het verkeer. De rechtbank heeft de proeftijd vastgesteld op twee jaar, met voorwaarden voor reclassering en behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600809-08
Datum uitspraak: 5 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1970 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. J.M. Jonkergouw.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2008.
De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
De bewezenverklaring
Het door de raadsman gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat:
hij op 08 juli 2008 te Utrecht, [aangever 1] en [aangever 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een mes ter hand genomen en
- vervolgens met dat mes op die [aangever 1] en [aangever 2] afgelopen en
- met dat mes, in de onmiddellijke nabijheid van die [aangever 1] en [aangever 2] zwaaiende
bewegingen gemaakt
en daarbij voornoemde [aangever 1] en [aangever 2] dreigend de woorden toegevoegd : "Denk maar niet dat ik het niet doe, ik ben tot alles in staat" en/of ik snij je strot door en wat loop je nu bijdehand te doen", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van één of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), nu in het dossier geen aangiftes /verklaringen van deze onbekende perso(o)n(en) is/zijn opgenomen en derhalve niet is vast te stellen dat deze voornoemde perso(o)n(en) zich bedreigd heeft/hebben gevoeld door de handelingen en uitlatingen van verdachte, zoals omschreven in de tenlastelegging.
Verdachte dient derhalve van dit deel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen:
De verklaring van [aangever 1] – zakelijk weergegeven -: Ik schuilde met [aangever 2] in de [plaats], daar waren nog twee jongens. Er fietste een man voorbij en [aangever 2] maakte een grapje. Ik zag dat de man afstapte en met een mes van een Stanleymes op ons afliep. Ik zag dat de man met het mes in zijn rechterhand geheven op ons af kwam lopen. Ik hoorde de man zeggen “Denk maar niet dat ik het niet doe, ik ben tot alles in staat” en “ik laat niet meer over mij geen lopen nu”. Ik zag dat de man terug liep naar zijn fiets. Ik zag dat de man weer op zijn fiets stapte. Ik zag dat de man weer van zijn fiets stapte en met het mes in zijn rechterhand in onze richting liep. Ik hoorde de man zeggen “Ik snij jullie strot door”. Ik zag dat de man zijn woord verduidelijkte door met het mes langs ons vieren te zwaaien.
Ik schrok heel erg van de houding van de man. Ik was bang dat de man ons iets zou aandoen met het mes. Door de angst durfden wij niets tegen de man terug te zeggen.
De aanvullende verklaring van [aangever 1] – zakelijk weergegeven -:
Toen de man met het mes zwaaide was de afstand tussen de man en mij ongeveer twee meter. Nadat de man weer was teruggekomen en met het mes langs ons zwaaide, was de afstand tot de man ongeveer anderhalve meter.
De verklaring van [aangever 2] – zakelijk weergegeven -:
Ik was met [aangever 1] in de [plaats], er stonden daar nog twee jongens. Er fietste een man voorbij en iemand maakte een opmerking. Ik zag dat de man zijn fiets op de grond gooide en hoorde dat hij zei: “Wat loop je nou bijdehand te doen, ik snij zo meteen je strot door, ja dan krijg ik nog meer TBS en iedereen loopt maar over heen”. Ik zag dat de man opeens een Stanleymes pakte. Ik zag dat de man met dit mes naar ons aan het zwaaien was en naar ons richten. Ik denk dat de man ongeveer vijf (5) meter van mij vandaan stond. Ik zag dat de man op eens weg liep. Na een tijdje kwam de man opeens weer terug. Ik zag dat de man nog steeds het mes in zijn handen vast hield. Ik voelde mij door de man bedreigd en was bang dat hij ons echt iets wilde aandoen.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting – zakelijk weergegeven -:
Ik fietste op 8 juli 2008 door de [plaats] in [plaats]. Ik was op dat moment kwaad, ik had net daarvoor ruzie gehad. Ik was dronken en had een paar uur daarvoor cocaïne gebruikt. In de tunnel stond een groepje mensen. Toen ik langs fietste hoorde ik iets wat mij niet beviel. Ik ben afgestapt en heb ruzie gehad met iemand. Het kan heel goed zijn dat ik dingen heb gezegd als: “Denk maar niet dat ik het niet doe, ik ben tot alles in staat” en/of ik snij je strot door en wat loop je nu bijdehand te doen.” Ik had op dat moment een breekmesje van een Stanleymes en een schaar bij mij. Het klopt dat ik op enig moment op mijn fiets ben gestapt en daarna toch weer ben afgestapt en teruggegaan naar dat groepje.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sancties
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft ’s nachts op de openbare weg de twee aangevers bedreigd door het tonen van en zwaaien met een afbreekmes (van een Stanleymes) onder het uiten van bedreigende woorden als: “Denk maar niet dat ik het niet doe, ik ben tot alles in staat" en/of ik snij je strot door en wat loop je nu bijdehand te doen"
De ervaring leert dat slachtoffers van een dergelijk feit nog geruime tijd nadelige psychische gevolgen daarvan plegen te ondervinden. Door feiten als dit worden bovendien gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving teweeggebracht.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 10 juli 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, laatstelijk door de politierechter op 5 april 2005 tot een gevangenisstraf van twee weken voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
- een omtrent verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 17 september 2008 van H.P. Onkenhout en een omtrent verdachte opgemaakt psychologisch rapport d.d. 18 september 2008 van B. van Giessen, inhoudende – zakelijk weergegeven - als conclusies dat betrokkene ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit - indien bewezen - lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken, alsmede aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van afhankelijkheid van cocaïne en cannabis. Zijn slechte impuls beheersing heeft al snel tot middelen afhankelijkheid geleid en deze middelen hebben de aan zijn borderline stoornis gebonden verhoogde achterdocht versterkt. Uiteraard was betrokkene op de hoogte dat het gebruik van drugs een dergelijk effect op hem zou kunnen hebben. Gezien zijn persoonlijkheidsstoornis is hij echter in mindere mate, dan de gemiddelde normale mens, in staat geweest om bij het gebruik van drugs zijn wil in vrijheid te bepalen.
Betrokkene moet derhalve verminderd toerekeningsvatbaar worden geacht.
Wanneer in het leven van betrokkene geen duidelijke externe structuur wordt aangebracht, is het recidive risico uitermate hoog. Het is van belang dat betrokkene alsnog de structuur en begeleiding krijgt die hij nodig heeft. Betrokkene is erbij gebaat om in een forensisch psychiatrische kliniek (FPK) of afdeling (FPA) te worden geplaatst, om vervolgens, liefst na niet al te lange tijd, in een RIBW te kunnen worden geplaatst. Gezien de problematiek van betrokkene is het gewenst dat tijdens een verblijf in de RIBW contact blijft bestaan met de FPK of FPA, bijvoorbeeld in de vorm van een ambulant contact of een crisisbed.
De rechtbank neemt de conclusies van deze deskundigen over en maakt deze tot de hare.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van het Centrum Maliebaan Utrecht d.d. 20 oktober 2008, opgemaakt door L.C. van der Noordaa, reclasseringswerker, welk rapport aansluit bij de conclusies en bevindingen zoals deze zijn opgenomen in het psychologisch rapport en het psychiatrisch rapport.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting een verzoek tot aanhouding gedaan om de reclassering in de gelegenheid te stellen een maatregelen rapport op te stellen. Voor het geval het verzoek wordt afgewezen, heeft de officier van justitie vervolgens zijn eis als volgt geformuleerd, te weten dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd-:
- een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar, met de bijzondere voorwaarden dat:
- verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen hem gegeven door of namens de stichting reclassering, ook als dit eventuele urinecontroles betreft;
- verdachte geplaatst zal worden in een FPK of FPA, dan wel een soortgelijke instelling voor de duur die de rechtbank passend acht;
- verdachte onder elektronisch toezicht wordt gesteld voor de periode gelegen tussen zijn in vrijheidsstelling en zijn plaatsing in een FPK of FPA, dan wel een soortgelijke instelling en zal verblijven bij zijn stiefvader te Bladel.
De rechtbank wijst het verzoek tot aanhouding af omdat zij, gezien de aard van de telastegelegde feiten, een onderzoek naar de mogelijkheid van een TBS met voorwaarden niet zinvol acht.
De rechtbank acht, alles afwegende, een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur als na te melden passend en geboden.
De rechtbank is van oordeel dat het, gelet op de psychiatrische en psychologische rapportages en de verklaringen ter zitting afgelegd door de getuige-deskundigen, zeer wenselijk is dat verdachte aansluitend aan zijn voorlopige hechtenis tijdelijk wordt opgenomen in een FPK/FPA dan wel een gelijksoortige instelling, dit ter overbrugging van de periode tot aan het tijdstip dat verdachte in een RIBW kan worden opgenomen. De rechtbank acht een tijdelijke opname in een FPK/FPA noodzakelijk zodat aan verdachte die structuur en begeleiding gegeven kan worden die verdachte, ter voorkoming van recidive, absoluut nodig heeft. Immers is ter zitting gebleken dat het risico dat verdachte zal recidiveren zeer hoog is indien hij niet de benodigde structuur en begeleiding krijgt.
De rechtbank overweegt dat ter zitting gebleken is dat verdachte gemotiveerd is voor een dergelijk traject en voornoemde opname en de rechtbank gaat er, gelet op het vorenstaande, vanuit dat er alsnog een geschikte plek in een de GGZ instelling voor de verdachte gevonden zal worden. In elektronisch toezicht zoals genoemd door de reclassering en de officier van justitie, ziet de rechtbank geen meerwaarde. De gevangenisstraf die wordt opgelegd leidt ertoe dat de verdachte pas over enige tijd in vrijheid wordt gesteld zodat, wanneer bijtijds een passende plek in een FPK/FPA wordt gezocht, een overbruggingsvoorziening niet nodig is.
De rechtbank overweegt hierbij nog dat, indien aan de veroordeelde geen plaats in een FPA/FPK of een soortgelijke kliniek wordt aangeboden, waardoor veroordeelde buiten zijn schuld niet zou kunnen voldoen aan deze opgelegde bijzondere voorwaarde, dit niet kan leiden tot een tenuitvoerlegging van voormelde voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf.
Onttrekking aan het verkeer:
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een breekmesje bestemd voor een Stanleymes, zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien met betrekking tot dit voorwerp het bewezenverklaarde is begaan en dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten een schaar; zal eveneens onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien dit aan verdachte toebehorende voorwerp, bij gelegenheid van het onderzoek naar het door verdachte begane misdrijf is aangetroffen en dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 36d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 8 (ACHT) maanden.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte, groot 3 (DRIE) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt daarbij dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast
- indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt of
- indien de veroordeelde één of meer van na te melden bijzondere voorwaarden niet naleeft:
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens de Reclassering Nederland te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen;
- dat de veroordeelde zich gedurende de eerste twee maanden van de proeftijd ter behandeling laat opnemen in een FPA/ FPK of een door vernoemde reclasseringsinstelling aan te wijzen soortgelijke inrichting of zoveel korter als de leiding van de inrichting zulks in overleg met voornoemde reclasseringsinstelling nodig acht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen:
- breekmesje bestemd voor een Stanleymes,
- schaar,
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Z.J. Oosting, P. Wagenmakers en R. Kool, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2008.
Mr. R. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.