RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummers: 16/711090-08; 16/602585-07 (tul)
Datum uitspraak: 5 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats],
wonende te [woonadres], [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsvrouwe: mr. M.P. Hilhorst.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 oktober 2008.
Aan de verdachte is ten laste gelegd wat in de dagvaarding is omschreven. Een kopie van die dagvaarding is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De inhoud daarvan geldt als hier ingevoegd.
Het door de raadsvrouwe gevoerde verweer wordt weerlegd door de inhoud van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan op de wijze als hieronder is vermeld, namelijk dat:.
hij in de periode van 1 januari 2008 tot en met 15 juli 2008 te Zeist, althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, meermalen, opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd en verstrekt en vervoerd, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne telkens een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De bewijsmiddelen:
De verklaring van [getuige 1] – zakelijk weergegeven -: Ongeveer twee maanden geleden vroeg [verdachte] mij of ik hem wilde helpen bij het verkopen van cocaïne. Hij heeft mij uitgelegd hoe het mixen van de cocaïne in zijn werk ging. Hij liet mij in het schuurtje van zijn neef, aan de [adres], de mix zien en brokjes cocaïne. Hij liet mij de spullen zien waarmee hij het maakte: een weegschaal, de mix en papiertjes waarmee je de zakjes maakt. Ik heb hem ook wel eens geholpen met het fabriceren van pakjes. Hoe meer er verkocht werd, hoe meer ik zou verdienen. Ik heb een keer 5 gram cocaïne aangemaakt en daar haalden wij 30 pakjes uit. Nadat [verdachte] de cocaïne gemixed had belde hij mij op en gaf hij mij een aantal pakjes. Als ik op pad ging, had ik meestal 6 tot 10 pakjes bij me. Ik verkocht een pakje voor € 30 en daar kreeg ik de helft van. Als de cocaïne op was dan gaf hij mij nieuwe.
De verklaring van [getuige 1] - zakelijk weergegeven -: In totaal heb ik ongeveer 150 pakjes gevouwen. Ik heb zelf zo’n 54 pakjes verkocht. De rest heb ik aan [verdachte] gegeven. [verdachte] rijdt in een donkerblauwe Golf.
De verklaring van [getuige 2] – zakelijk weergegeven -: Het laatste half jaar ben ik in contact gekomen met de persoon die mij cocaïne levert. Vanaf die ontmoeting heb ik steeds bij dezelfde persoon besteld. Hij rijdt in een donkerblauwe of zwarte Golf. In het begin bestelde ik een halve gram, dat is één pakje per week. Ik betaalde daar € 20,00 voor. Later werd dat meer, ongeveer één gram per week, dat zijn drie pakjes. Ik betaalde daar € 50,00 voor. Ik geef nu voor ongeveer € 100,00 tot € 200,00 per week uit aan cocaïne. De manier van bestellen ging steeds hetzelfde, ik belde hem en vroeg hem of hij het even kon brengen. Ik heb één keer negen pakjes besteld. Éénmaal kreeg ik op mijn verjaardag, 1 april, 6 pakjes van hem gratis als verjaardagscadeau.
Aan de getuige wordt een foto van verdachte [verdachte] getoond. De getuige herkent verdachte [verdachte] als de persoon van wie hij het laatste half jaar cocaïne kocht.
De verklaring van [getuige 3] – zakelijk weergegeven -: Ik gebruik sinds januari van dit jaar cocaïne. Mijn cocaïne betrek ik van een Marokkaans persoon. Hij rijdt in een Volkswagen Golf, volgens mij een zwarte. Ik gebruik ongeveer eenmaal per maand. Ik belde die jongen altijd en dan sprak ik ergens met hem af. Ik bestelde dan altijd 3 pakjes voor
€ 50,00. Die jongen kwam altijd zelf.
Aan de getuige wordt een foto van verdachte [verdachte] getoond. De getuige herkent verdachte [verdachte] als de persoon van wie hij het laatste half jaar cocaïne kocht.
De verklaring van [getuige 4] - zakelijk weergegeven -:
Ik gebruik sinds anderhalf tot twee jaar cocaïne, ik gebruik ongeveer twee keer per week. Sinds een jaar koop ik cocaïne bij een jongen.
Aan de getuige wordt een foto van verdachte [verdachte] getoond. De getuige herkent verdachte [verdachte] als de persoon van wie hij het laatste jaar cocaïne kocht.
De verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting d.d. 22 oktober 2008 – zakelijk weergegeven -:
Het klopt dat ik cocaïne heb gedeald. Ik ben hier begin januari 2008 mee begonnen, ik heb dit samen met [getuige 1] gedaan. We haalden de cocaïne in [plaats]. De cocaïne werd versneden in de berging van mijn oom, behorende bij de woning [adres] te [plaats]. Wij namen van elkaar de handel over als één van ons er niet was. [getuige 2] ken ik, hij heeft wel eens negen pakjes afgenomen. [getuige 4] en [getuige 3] ken ik ook, zij kochten ook cocaïne van mij.
De raadsvrouwe heeft aangevoerd dat haar cliënt heeft verklaard dat hij weliswaar heeft gedeald maar dat de omvang daarvan zeer beperkt is gebleven. Het aantal verkopen zou in het begin zeer gering zijn geweest en er zouden weken geweest zijn dat er niets verkocht werd. Pas aan het einde van de telastegelegde periode zouden de verkopen wat grotere vormen hebben aangenomen, waarbij in de laatste weken de opbrengst ongeveer € 200,00 tot € 300,00 per week bedroeg.
De rechtbank verwerpt dit standpunt en is van oordeel dat verdachte, gelet op de in de bewijsmiddelen genoemde aantallen en bedragen, zijn aandeel bagatelliseert.
De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
De strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Motivering van de op te leggen sanctie
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gedurende een periode van ruim 6 maanden gehandeld in cocaïne. In het algemeen geldt voor verdovende middelen als cocaïne dat zij in hoge mate verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel. Door zijn handelen heeft verdachte bijgedragen aan het in het verkeer brengen van deze harddrug, waarvan het gebruik onaanvaardbare risico’s voor de volksgezondheid met zich brengt. Voorts gaat de verspreiding van en handel in dit middel gepaard met vele andere vormen van criminaliteit, waaronder de door gebruikers gepleegde strafbare feiten ter financiering van hun behoefte aan verdovende middelen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 14 oktober 2008, waaruit blijkt dat de verdachte eerder voor strafbare feiten is veroordeeld, laatstelijk door de kinderrechter tot 100 dagen jeugddetentie, waarvan 58 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van de Reclassering Nederland d.d. 8 september 2008, opgemaakt door mw. B. Keuning, reclasseringswerker.
.De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van het ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot -kort gezegd- een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van het voorarrest.
Tevens heeft de officier van justitie ten aanzien van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen – zoals vermeld op de als bijlage II aangehechte beslaglijst – gevorderd dat:
- de voorwerpen vermeld onder de nummers: 1, 10, 12, 13 en 22 verbeurd verklaard worden;
- de voorwerpen vermeld onder de nummers: 5, 17, 18, 24, 25, 26, 27 en 28 worden onttrokken aan het verkeer;
- de voorwerpen vermeld onder de nummers: 6, 7, 8, 11, 14, 15, 16, 19 en 23 worden teruggegeven aan verdachte;
- de voorwerpen vermeld onder de nummers: 20 en 21 worden teruggegeven aan de rechthebbenden;
- het voorwerp vermeld onder nummer 29 bewaard wordt ten behoeve van de rechthebbende.
De rechtbank acht, alles afwegende, een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur als na te melden passend en geboden.
Naar het oordeel van de rechtbank kan met deze straf, die lager is dan door de officier van justitie is gevorderd, worden volstaan. De rechtbank heeft hierbij in aanmerking genomen dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld terzake van overtreding van de Opiumwet. Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat de eis van de officier gelet op de bewezenverklaarde periode geheel conform de daarvoor geldende richtlijnen is, maar dat de duur van de bewezenverklaarde periode aan de ondergrens ligt van diezelfde richtlijnen.
Verbeurdverklaring:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 1, 10, 12, 13 en 22 op de als bijlage II aangehechte beslaglijst, zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het bewezenverklaarde is begaan of voorbereid en deze voorwerpen aan de verdachte toebehoren en deze voorwerpen geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.
Ten aanzien van de onder verdachte in beslag genomen auto, Volkswagen Golf, kenteken [kenteken], (nr. 1 op de lijst van in beslag genomen goederen) heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat niet voldoende duidelijk is vast te stellen dat de auto van haar cliënt is, nu hierover verschillende verklaringen zijn afgelegd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe. De rechtbank overweegt daartoe dat het gelet op de hiervoor genoemde bewijsmiddelen voldoende aannemelijk is dat verdachte bij het dealen in cocaïne veelvuldig gebruikt heeft gemaakt van de betreffende auto. Voorts heeft de vriendin van verdachte verklaard dat zij samen met verdachte de auto heeft gekocht en dat verdachte bijna dagelijks gebruik maakte van de auto. Verder is in de auto een aankoopbewijs voor de betreffende auto aangetroffen ten name van verdachte.
Ten aanzien van het in beslag genomen geldbedrag van € 4.100,00 (nr. 22 op de lijst van in beslag genomen goederen) dat is aangetroffen tussen de radiator in de slaapkamer van verdachte heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat voornoemd geldbedrag eigendom is van de moeder van verdachte. De raadsvrouwe heeft hiertoe stukken overgelegd waaruit blijkt dat de moeder van verdachte in februari 2008 een bedrag van € 3500,00 heeft opgenomen van haar rekening.
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouwe.
De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat het in juli 2008 in beslag genomen geldbedrag afkomstig is van de kasopname die de moeder van verdachte in februari 2008 heeft gedaan en, nu er geen aannemelijke verklaring is voor de herkomst van het geld, dat het geld derhalve afkomstig is uit de verkoop van cocaïne door verdachte.
De rechtbank overweegt daarbij dat:
- uit de door de raadsvrouwe overgelegde stukken blijkt dat er in februari 2008 een bedrag van € 3.500,00 is opgenomen, hetgeen € 600,00 minder is dan het aangetroffen bedrag en voor dat verschil geen verklaring is gegeven door verdachte;
- de moeder en de zus van verdachte, voorafgaand aan de doorzoeking van de slaapkamer van verdachte, - daarnaar gevraagd – hebben verklaard dat er geen waardevolle goederen in de betreffende kamer lagen;
- de moeder en zus van verdachte een verbaasde reactie vertoonden nadat zij werden geconfronteerd met het aangetroffen geld.
Gelet op deze omstandigheden acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat zijn moeder het geld heeft opgenomen en dat zijn vader vervolgens zonder dat zijn moeder het wist het geld tussen de radiator heeft verstopt niet aannemelijk.
Onttrekking aan het verkeer:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 5, 17 en 18 op de als bijlage II aangehechte beslaglijst, zullen onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien deze voorwerpen tot het begaan van de feiten zijn bestemd en deze voorwerpen van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Teruggave in beslag genomen goederen:
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, te weten de nummers 6, 7, 8, 11, 14, 15, 16, 19, 23, 24, 25, 26, 27 en 28 op de als bijlage II aangehechte beslaglijst, zullen terug gegeven worden aan verdachte.
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten nummer 20 op de als bijlage II aangehechte beslaglijst, acht de rechtbank [benadeelde 1], wonende te [plaats] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat dit voorwerp aan genoemde persoon wordt teruggegeven.
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten nummer 21 op de als bijlage II aangehechte beslaglijst, acht de rechtbank [benadeelde 2], wonende te [plaats] degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt. De rechtbank zal gelasten dat dit voorwerp aan genoemde persoon wordt teruggegeven.
Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerpen, te weten nummer 29 op de als bijlage II aangehechte beslaglijst, kan thans geen persoon als rechthebbende worden aangemerkt. De rechtbank zal de bewaring van dit voorwerp ten behoeve van de rechthebbende gelasten.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.
Bij onherroepelijk geworden vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank van 7 september 2007 is de verdachte veroordeeld tot onder meer een jeugddetentie voor de tijd van 100 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Blijkens een kennisgeving als bedoeld in artikel 366a, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering is de proeftijd ingegaan op 22 september 2007.
De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.
Nu de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd opnieuw aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, te weten het hiervoor bewezen verklaarde feit, heeft de veroordeelde voornoemde voorwaarde overtreden.
De rechtbank zal de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke jeugddetentie van 58 dagen gelasten.
De rechtbank heeft acht geslagen op artikel 77 dd van het Wetboek van Strafrecht.
De toepasselijke wettelijke voorschriften
Behalve op de reeds vermelde wetsartikelen zijn de op te leggen straffen voorts gegrond op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 10 van de Opiumwet.
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 12 (TWAALF) maanden.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, welke onder de nummers 1, 10, 12, 13 en 22 zijn vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Verklaart onttrokken aan het verkeer de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen,welke onder nummers 5, 17 en 18 zijn vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen, welke onder de nummers 6, 7, 8, 11, 14, 15, 16, 19, 23, 24, 25, 26, 27 en 28 zijn vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [benadeelde 1] van het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, welk onder het nummer 20 is vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de teruggave aan [benadeelde 2] van het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, welk onder het nummer 21 is vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, welk onder het nummer 29 is vermeld op de als bijlage II aan dit vonnis gehechte lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
Ten aanzien van parketnummer 16/602585-07:
Gelast de tenuitvoerlegging van de jeugddetentie, groot 58 dagen, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis d.d. 7 september 2007.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Z.J. Oosting, P. Wagenmakers en R. Kool, bijgestaan door G. van Engelenburg als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 november 2008.
Mr. R. Kool is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen