ECLI:NL:RBUTR:2008:BH4413

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
247509/ HA ZA 08-807
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelaten hoger beroep tegen tussenvonnis in civiele procedure

In deze civiele procedure, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is op 24 december 2008 een vonnis gewezen in de zaak met nummer 247509/HA ZA 08-807. De zaak betreft een verzoek van de gedaagden om hoger beroep in te stellen tegen een eerder tussenvonnis van 26 november 2008. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen verzoek aan de rechtbank vereist is om hoger beroep mogelijk te maken, aangezien in eerdere jurisprudentie is bepaald dat tegen een dergelijk vonnis hoger beroep kan worden ingesteld. De rechtbank heeft de gedaagden in hun verzoek ontvangen, omdat het verbod op tussentijds beroep in dit geval doorbroken kan worden. Dit is gebaseerd op de overweging dat er meerdere vorderingen tussen dezelfde partijen aan de orde zijn en dat het tussenvonnis een deel van het geschil heeft beslecht, terwijl andere delen nog in behandeling zijn. De rechtbank heeft het verzoek van de gedaagden om hoger beroep afgewogen en geconcludeerd dat het verzoek niet verder in behandeling hoeft te worden genomen, omdat het belang van de gedaagden bij het instellen van hoger beroep voldoende is onderbouwd. De zaak zal opnieuw op de rol komen op 7 januari 2009 voor het nemen van een akte door de gedaagden, zoals eerder aangegeven in het tussenvonnis. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
247509 / HA ZA 08-80724 december 2008
Sector handels- en familierecht
zaaknummer / rolnummer: 247509 / HA ZA 08-807
Vonnis van 24 december 2008
in de zaak van
1. [eiser sub 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser sub 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
1. [gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats]
2. [gedaagde sub 2],
wonende te [woonplaats]
gedaagden,
advocaat mr. E.C.M.J. van Kempen.
Partijen zullen hierna [eiser c.s.] en [gedaagde c.s.] genoemd worden.
In deze zaak is op 26 november 2008 een (tussen)vonnis gewezen.
1. Het (verdere) verloop van de procedure
1.1. [gedaagde c.s.] heeft de rechtbank bij brief van 2 december 2008 verzocht alsnog mogelijk te maken dat thans hoger beroep kan worden ingesteld van voormeld (tussen)vonnis.
1.2. Daarop heeft de rechtbank mr. J.M. van Noort, procesadvocaat van [eiser c.s.], met de brief van 3 december 2008 in de gelegenheid gesteld om zich binnen veertien dagen over dit verzoek uit te laten.
1.3. Vervolgens heeft mr. B. van Dulst, advocaat van [eiser c.s.], bij brief van 15 december 2008 aan de rechtbank bericht dat door [eiser c.s.] niet wordt ingestemd met het verzoek. Hij vraagt de rechtbank dan ook het verzoek van [gedaagde c.s.] af te wijzen.
2. De verdere beoordeling
2.1. Bij de beoordeling van het verzoek wordt vooropgesteld dat de Hoge Raad in haar arrest van 23 januari 2004 (NJ 2005, 510) heeft bepaald dat (ook) naar het thans geldende procesrecht, waarin op grond van artikel 337 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) in dagvaardingsprocedures tussentijds beroep van rechtswege is uitgesloten, tenzij de rechter anders heeft bepaald, moet worden aangenomen dat dit wettelijk verbod om tussentijds beroep in te stellen wordt doorbroken in een geval waarin tussen dezelfde partijen meer vorderingen ter beoordeling stonden en de in eerste aanleg oordelende rechter aan een gedeelte van het geschil door een uitdrukkelijk dictum een einde had gemaakt, maar voor een ander gedeelte een interlocutoir tussenvonnis wees. In een zodanig geval moet worden aangenomen dat tussentijds beroep tegen dit vonnis, ook wat betreft het interlocutoire gedeelte daarvan, steeds mogelijk is omdat een ander stelsel ten gevolge kan hebben dat de berechting van met elkaar samenhangende vorderingen zou worden gesplitst, hetgeen onwenselijk is, onder andere omdat dit kan leiden tot tegenstrijdige beslissingen. Hierbij is voorts van belang dat de grieven zich niet alleen richten tegen het interlocutoir gedeelte van het vonnis, aangezien appellant in dat geval niet-ontvankelijk zal worden verklaard (HR 7 december 1990, NJ 1992, 85).
2.2. De rechtbank stelt voorop dat op het (tussen)vonnis van 26 november 2008 de bovenstaande jurisprudentie van toepassing is, aangezien daarin in conventie iedere verdere beslissing is aangehouden in verband met een te nemen akte en in reconventie de vordering reeds is afgewezen. In dit verband wordt erop gewezen dat [gedaagde c.s.] heeft betoogd dat hij zich niet kan verenigen met de overwegingen in het tussenvonnis in conventie en evenmin met de overwegingen in het eindvonnis in reconventie. Hieruit leidt de rechtbank af dat een eventueel appel zich tegen beiden zal richten, zodat [gedaagde c.s.] conform voornoemde jurisprudentie zal worden ontvangen in zijn hoger beroep tegen zowel het tussenvonnis in conventie als het eindvonnis in reconventie. Immers, het verbod van artikel 337 lid 2 Rv wordt in dit geval doorbroken. Opheffing van dat verbod door deze rechtbank is dan ook niet vereist, zodat het verzoek van [gedaagde c.s.]. bij gebrek aan belang zal worden afgewezen.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst het verzoek van [gedaagde c.s.] af,
3.2. verstaat dat de zaak weer op de rol zal komen van 7 januari 2009 voor het nemen van een akte door [gedaagde c.s.] zoals bedoeld in rechtsoverweging 4.21 van het tussenvonnis van 26 november 2008,
3.3. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.E.M. van Abbe en in het openbaar uitgesproken op 24 december 2008.
w.g. griffier w.g. rechter