ECLI:NL:RBUTR:2008:BH1662

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-447306-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering door werknemer in de kapsalon

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 26 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van verduistering van geld dat toebehoorde aan de herenkapsalon waar hij werkzaam was. De verdachte, geboren in 1974 en woonachtig in De Bilt, werd ervan beschuldigd in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2007 een bedrag van ongeveer 127.892 euro te hebben verduisterd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, als kapper en bevoegd tot kassahandelingen, het geld wederrechtelijk heeft toegeëigend.

De rechtbank heeft in haar overwegingen aandacht besteed aan de onrechtmatige verkregen camerabeelden die door de werkgever van de verdachte waren gemaakt. De verdediging voerde aan dat deze beelden civielrechtelijk onrechtmatig waren verkregen, maar de rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van schending van de procesorde, aangezien er geen betrokkenheid van opsporingsambtenaren was. De verklaringen van de verdachte en getuigen werden als bewijs toegelaten.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis en volledig toerekeningsvatbaar was. De verdediging pleitte voor vrijspraak of een lagere straf, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf op van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op, met een proeftijd van 2 jaar. De benadeelde partij, de eigenaar van de kapsalon, werd in haar vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, met de mogelijkheid om deze vordering bij de burgerlijke rechter in te dienen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/447306-07
Datum uitspraak: 26 november 2008
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1974] te [geboorteplaats],
wonende aan de [adres], [woonplaats].
Raadsvrouwe: mr. M.M. Strengers, advocaat te Soest.
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van
12 november 2008.
1. De tenlastelegging
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2004
tot en met 15 november 2007 te De Bilt, althans in het arrondissement Utrecht,
opzettelijk een bedrag aan geld van in totaal ongeveer 127.892 euro, in elk
geval enig goed, dat / die geheel of ten dele toebehoorde(n) aan herenkapsalon
[naam] en/of [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan
verdachte, en welk(e) goed(eren) verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke
dienstbetrekking van / als kapper en als zodanig bevoegd tot het uitvoeren van
kassahandelingen ten behoeve van herenkapsalon [naam], in elk geval anders dan
door misdrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
2. De beoordeling van het bewijs
2.1 Onrechtmatig verkregen bewijs?
De verdediging heeft aangevoerd dat de camerabeelden die de werkgever heeft verkregen door een camera te plaatsen op de werkplek van verdachte civielrechtelijk onrechtmatig zijn verkregen. Het plaatsen van een camera op de werkplek zonder dit vooraf kenbaar te maken aan de werknemer(s) vormt in de opvatting van de verdediging een inbreuk op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. De verdediging stelt dat verdachte er recht op en belang bij heeft dat de rechtbank een oordeel geeft over de mogelijke juridische consequenties die aan betoogde onrechtmatige verkrijging verbonden dienen te worden.
De officier van justitie heeft betoogd dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van verdachte zeer gering is geweest, omdat de inbreuk niet meer dan een dag heeft geduurd.
De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt.
In gevallen van onrechtmatige onderzoekshandelingen van derden, waarbij (Nederlandse) overheidsambtenaren geen bemoeienis hebben gehad met dat onderzoek, kan bewijsuitsluiting slechts dan aan de orde komen indien sprake is van schending van beginselen van een behoorlijke procesorde of van veronachtzaming van de rechten van de verdediging (HR 1 juni 1999, NJB 1999, p. 1167, nr. 89 en HR 18 maart 2003, NJ 2003, 527. Zie voorts HR 14 november 2006, NJ 2007, 179). Daarvan is naar het oordeel van de rechtbank in onderhavige zaak geen sprake, waardoor de verklaringen van de verdachte en de aangeefster en de verklaring van de heer [getuige] waarin hij de camerabeelden omschrijft niet van het bewijs behoeven te worden uitgesloten. De rechtbank heeft daarbij het navolgende in aanmerking genomen.
Nadat bij de werkgeefster van verdachte vermoedens zijn ontstaan dat de verdachte geld van de kapsalon verduisterde heeft zij een camera in de kapsalon geplaatst. Gedurende het onderzoek is niet naar voren gekomen dat opsporingsambtenaren of ambtenaren van het openbaar ministerie hierbij betrokken waren. De werkgeefster heeft de verdachte vervolgens geconfronteerd met de camerabeelden, waarna zij bij de politie aangifte heeft gedaan van verduistering door de verdachte. De camerabeelden heeft zij niet aan de politie overhandigd. De vader van de werkgeefster heeft op een later moment een beschrijving aan de politie gegeven van hetgeen op de camerabeelden is te zien. Dit is neergelegd in een proces-verbaal. De verdediging heeft bovendien voldoende mogelijkheden gehad om de inhoud van dit proces-verbaal te betwisten, maar heeft daar geen gebruik van gemaakt.
2.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het aan de verdachte tenlastegelegde feit voor zover dit een geldbedrag betreft van ongeveer € 40.000,-.
2.3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de periode waarin het tenlastegelegde feit zou hebben plaatsgevonden betwist. In de tenlastelegging is de periode opgenomen van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2007. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij geld uit de kapsalon heeft verduisterd vanaf mei/juni 2004 tot en met de dag dat de camerabeelden zijn gemaakt, te weten 15 november 2007.
De verdediging heeft daarnaast de omvang van de verduistering betwist zoals deze is tenlastegelegd voor een bedrag van
€ 127.892,- en zoals deze door de benadeelde partij is gevorderd voor een bedrag van € 150.674,-. De verdediging heeft aangevoerd dat er meerdere oorzaken zijn aan te wijzen voor de lagere omzet van de kapsalon dan uitsluitend de verduistering door verdachte. De verdachte heeft in de opvatting van de verdediging per jaar maximaal € 7.360,- verduisterd. De verdediging heeft het standpunt ingenomen dat de verklaringen van de verdachte die zijn afgelegd bij de politie, waarin hij verklaart een hoger bedrag te hebben verduisterd, niet voor het bewijs gebruikt dienen te worden omdat deze verklaringen zijn afgelegd op een moment dat de verdachte in een gemoedstoestand verkeerde die hem verhinderde een realistische inschatting te maken van de omvang van de verduistering.
De verdediging heeft betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken voor zover hem wordt tenlastegelegd dat hij een geldbedrag van ongeveer € 127.892,- heeft verduisterd.
2.4 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2004 een groot geldbedrag van herenkapsalon [naam], die is gevestigd in De Bilt en waarvan mevrouw [slachtoffer] de eigenaar is, heeft verduisterd. De rechtbank vindt daarvoor de onderbouwing in de bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting, de verklaring van de werkgeefster van de verdachte waarin zij verklaart dat de verdachte na de confrontatie met de camerabeelden aan haar heeft bekend dat hij al langer geld heeft weggenomen, en de verklaring van de vader van de werkgeefster waarin hij de camerabeelden beschrijft waarop is te zien hoe de verdachte geld verduistert .
Met betrekking tot de periode die in de tenlastegelegging is opgenomen overweegt de rechtbank dat in elk geval is vast komen te staan dat de verduistering gedurende meerdere jaren heeft plaatsgevonden in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2004. Daarmee is niet gezegd dat de verduistering ook vanaf 1 januari 2004 heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van de omvang van het geldbedrag dat is verduisterd komt de rechtbank niet tot een exacte vaststelling. De verdachte heeft bij het eerste verhoor door de politie bekend een geldbedrag te hebben verduisterd van ongeveer € 37.000,-. Bij het tweede verhoor heeft hij verklaard thuis te hebben uitgerekend dat hij een geldbedrag van ongeveer € 37.423,- heeft verduisterd. Ter terechtzitting heeft de verdachte echter verklaard maximaal een bedrag van € 7.360,- per jaar te hebben verduisterd. In de tenlastelegging is een bedrag opgenomen van € 127.892,-. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat het tenlastegelegde bedrag is verduisterd. Gelet op de verklaringen van de verdachte gaat het in elk geval om een geldbedrag van duizenden euro’s die door de verdachte zijn verduisterd. De rechtbank acht daarom wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte een groot geldbedrag heeft verduisterd.
2.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
in de periode van 1 januari 2004 tot en met 15 november 2007 te De Bilt opzettelijk een groot bedrag aan geld dat toebehoorde aan herenkapsalon [naam] en/of [slachtoffer], en welk goed verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als kapper en als zodanig bevoegd tot het uitvoeren van kassahandelingen ten behoeve van herenkapsalon [naam] onder zich had, zich wederrechtelijk heeft toegeëigend.
Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
3. De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
4. De strafbaarheid van de verdachte
Omtrent de verdachte is een psychiatrisch rapport d.d. 4 september 2008 opgemaakt door de heer K. Langerak onder supervisie van mevrouw N.A.J. van Laar, inhoudende als conclusie dat verdachte ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde feit niet lijdende was aan een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens en dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit volledig toerekeningsvatbaar kan worden geacht.
De rechtbank neemt de conclusie van deze deskundige met betrekking tot de toerekenbaarheid van de verdachte over en maakt deze tot de hare.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
5. De strafoplegging
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, ook als dat een bepaalde vorm van behandeling inhoudt. De officier van justitie heeft daarnaast een werkstraf gevorderd voor de duur van 240 uur, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging acht het niet gewenst dat een gevangenisstraf wordt opgelegd, onder meer omdat de verdachte op die manier geen inkomsten kan genereren om de veroorzaakte schade te vergoeden.
De verdachte is bereid om contact te houden met de reclassering en zich overeenkomstig de aanwijzingen en voorschriften van de reclassering te gedragen.
De verdediging verzoekt bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening te houden met de gevolgen die het plegen van het strafbare feit reeds voor de verdachte heeft meegebracht. Daarnaast verzoekt de verdediging in de straf te laten meewegen dat de verdachte zich vrijwillig heeft gemeld bij de politie en dat hij zijn excuses heeft aangeboden aan de betrokkenen.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder in aanmerking genomen de duur en omvang van de verduistering. Het betreft een periode van meerdere jaren waarin een grote som geld door de verdachte is weggenomen. Een werkgever moet zijn werknemers kunnen vertrouwen. De verdachte heeft dit vertrouwen bij zijn werkgever, met wie hij bovendien een vriendschappelijke relatie onderhield, langdurig en in ernstige mate geschonden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 26 september 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit;
- een voorlichtingsrapport betreffende de verdachte van Centrum Maliebaan Utrecht d.d. 11 augustus 2008, opgemaakt door de heer L.C. van der Noordaa, reclasseringswerker, waarin is geadviseerd om in het kader van een voorwaardelijke straf de bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte een ambulante behandeling ondergaat respectievelijk voortzet bij Altrecht, dan wel een soortgelijke instelling, en als bijzondere voorwaarde op te nemen dat de verdachte verplicht contact dient te hebben met de reclassering;
- een omtrent de verdachte opgemaakt psychiatrisch rapport d.d. 4 september 2008 van de heer K. Langerak onder supervisie van mevrouw N.A.J. van Laar, inhoudende als conclusie dat verdere hulpverlening is geïndiceerd. De psychiater acht het daarom wenselijk dat de verdachte onder toezicht blijft van de reclassering, zodat hij gestimuleerd kan worden om het hulpverleningscontact in de nabije toekomst te continueren.
Met name het feit dat de verdachte niet eerder voor een strafbaar feit is veroordeeld, heeft de rechtbank doen besluiten dat geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf wordt opgelegd. De rechtbank vindt het uitvoeren van een forse taakstraf passend. De ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het feit heeft plaatsgevonden brengen de rechtbank er voorts toe om de wettelijk bepaalde maximale duur voor een taakstraf, te weten 240 uur, op te leggen.
Mede met het oog op de toekomst acht de rechtbank daarnaast een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden op zijn plaats teneinde verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank zal daarbij als bijzondere voorwaarde stellen, dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen en voorschriften door of namens de reclassering, ook als dat een bepaalde vorm van behandeling inhoudt.
6. De benadeelde partij
De benadeelde partij, mevrouw [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 150.674,- ter zake van het tenlastegelegde feit.
De vordering van de benadeelde partij is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Daarom zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard met bepaling dat de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
7. De toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 321 en 322 van het Wetboek van Strafrecht.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Verklaart bewezen dat de verdachte het strafbare feit, zoals vermeld onder 2.4, heeft begaan.
Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het volgende strafbare feit oplevert:
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 4 maanden.
Bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast.
Stelt daarbij een proeftijd vast van twee jaren.
Bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
- de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
- de veroordeelde na te melden bijzondere voorwaarde niet naleeft:
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de door of namens Centrum Maliebaan Utrecht te geven aanwijzingen, zolang die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt dat veroordeelde een ambulante behandeling ondergaat respectievelijk voortzet bij Altrecht dan wel een soortgelijke instelling, met opdracht aan voornoemde instelling de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande uit:
een werkstraf voor de duur van 240 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 120 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht.
Beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom, voorzitter, en mrs. N.V.M. Gehlen en A.J.P. Schotman, rechters, bijgestaan door mr. M.E. Falkmann als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van
26 november 2008.