Parketnummer: 16/600963-08 [P]
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 november 2008
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen),
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in P.I. Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein.
Raadsman: mr. B. van den Bos, advocaat te Amersfoort.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. A. Bijleveld, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Aan bovenbedoelde gedagvaarde persoon wordt tenlastegelegd dat
hij op of omstreeks 14 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft
gestoken/geprikt in de rechterkant van zijn lichaam ter hoogte van de
zijstreek, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
hij op of omstreeks 14 augustus 2008 te Utrecht, althans in het arrondissement
Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan
[slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet deze
[slachtoffer] met een mes heeft gestoken/geprikt in de rechterkant van zijn lichaam
ter hoogte van de zijstreek en in zijn (rechter)onderarm, zijnde de uitvoering
van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
3. De beoordeling van het bewijs
3.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Door wild achter de aangever aan te rennen en hem met een mes in het lichaam te steken heeft de verdachte volgens de officier van justitie de aanmerkelijke kans aanvaard dat de aangever kwam te overlijden.
3.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en derhalve tot een vrijspraak dient te besluiten. De verdediging wijst op het feit dat niemand heeft verklaard gezien te hebben dat de verdachte de aangever met een mes heeft gestoken. Bovendien is op het mes dat bij de verdachte tijdens zijn aanhouding is aangetroffen geen bloed aangetroffen en betrof het, anders dan de aangever over het steekwapen heeft verklaard, geen vlindermes.
De verdediging betoogt voorts dat van (voorwaardelijk) opzet op het doden van aangever dan wel het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever geen sprake kan zijn. De verdachte heeft meermalen verklaard dat hij geen strafbaar feit wilde plegen. Het is voorts onduidelijk wat het feitelijk handelen van de verdachte inhield, waardoor de opzet niet kan worden vastgesteld.
3.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair tenlastgelegde feit heeft begaan. De rechtbank overweegt daaromtrent als volgt.
De aangever heeft direct na het steekincident de verdachte aangewezen als de dader.
De verklaring van de aangever houdt in dat hij de verdachte op 14 augustus 2008 in Utrecht een duw gaf omdat de verdachte zijn kleding had gestolen, waarna de verdachte hem uitschold. Daarop gaf aangever een schop tegen het linkerbeen van de verdachte. De verdachte pakte daarop een mes uit zijn binnenzak, waarna de aangever is weggerend. De verdachte is hem achterna gerend, waarna de aangever plots een heftige pijn in zijn rechterzijde voelde. In zijn zij zag de aangever een snee (een wond) zitten die bloedde. De verklaring van de verdachte houdt voorts in dat hij niet heeft gezien dat de verdachte hem heeft gestoken.
De getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij zag dat drie jongens over de Neude renden en dat hij hoorde dat de man die werd achtervolgd riep dat hij door de achtervolgende man met een mes was gestoken.
Uit opnamen van camera’s gericht op de Neude, die door de politie zijn bekeken, komt naar voren dat drie personen achter elkaar aanrennen, waarbij persoon 2 (de aangever) voorop rent, persoon 3 (de verdachte) daar achter rent en dat persoon
1 [(getuige [getuige 2]) weer daar achter rent. Op de camerabeelden is voorts te zien dat 6 seconden later persoon 2 (de aangever) met zijn rechterhand zijn shirt omhoog doet aan de rechterzijde.
Twee geneeskundigen hebben in een medische verklaring vastgesteld dat de aangever een steekverwonding had van circa 5 cm diep op een handbreedte afstand onder de rechter ribbenboog.
De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem op 14 augustus 2008 6 of 7 keer heeft geslagen en hem heeft geschopt, waarna hij zichzelf heeft verdedigd. De verdachte heeft niet verklaard op welke wijze hij zich heeft verdedigd.
Bij zijn aanhouding is de verdachte gefouilleerd, waarbij een klapmes is aangetroffen. De regionale technische recherche heeft op dit mes geen biologische sporen (bloed) aangetroffen. De recherche heeft verklaard dat het mogelijk is dat er geen bloed op het mes aanwezig is terwijl met het mes is gestoken. Bij het terugtrekken van het mes, na de stekende beweging, kan het bloed dat aanwezig is afgeveegd worden. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten in het dossier gevonden om te twijfelen aan de conclusie van de recherche en maakt deze dan ook tot de hare.
Met betrekking tot de opmerking van de verdediging dat het mes dat bij de verdachte is aangetroffen geen vlindermes betreft, merkt de rechtbank het volgende op. De aangever heeft verklaard dat hij het mes niet echt kon omschrijven en dat het volgens hem om een soort vlindermes ging. Anders dan de verdediging aanvoert heeft de aangever aldus niet verklaard dat het om een vlindermes ging.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande wettig en overtuigend bewezen dat de aangever en de verdachte op
14 augustus 2008 in Utrecht een geschil hadden, waarna de aangever de verdachte fysiek heeft aangevallen, onder andere door hem te schoppen. De verdachte heeft daarop een mes getrokken, waarna de aangever is weggerend. De verdachte is de aangever achterna gerend en heeft hem met een mes gestoken, waarna de aangever een steekverwonding in zijn rechterzijde heeft opgelopen van circa 5 centimeter diep.
De rechtbank is op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat er sprake is van opzet op het toebrengen van dodelijk letsel. De kans dat een persoon bij het steken in de rechterzijde dodelijk letsel oploopt, is een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Het met een mes in de rechterzijde van het lichaam van een ander steken is bovendien een gedraging die naar haar uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van die ander, dat het niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op de dood van de aangever willens en wetens heeft aanvaard.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
op 14 augustus 2008 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes heeft
gestoken in de rechterkant van zijn lichaam ter hoogte van de
zijstreek, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.1 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, voor zover het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen wordt verklaard, een beroep gedaan op noodweer, althans noodweerexces, waardoor het feit dan wel de verdachte niet strafbaar is en de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De verdediging heeft aangevoerd dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van de verdachte door de aangever. Het verdedigen met een mes was in dit geval naar de mening van de verdediging een proportioneel middel. Voor zover het verdedigen met het mes in dit geval geen gerechtvaardigd middel is, is de overschrijding van de noodzakelijke verdediging het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedstoestand die door die aanranding is veroorzaakt. Die gemoedstoestand kwam voort uit de wederrechtelijke aanranding en het feit dat de verdachte al meerdere keren door de aangever was aangevallen en bedreigd, waardoor de verdachte de angst had dat de aangever zijn eerdere bedreigingen ten uitvoer zou brengen.
4.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdediging onvoldoende duidelijk heeft gemaakt dat de verdachte door de aangever werd aangevallen. Daarnaast zijn in de opvatting van de officier van justitie onvoldoende feitelijke omstandigheden geschetst die het causale verband aantonen tussen een eventuele aanval van de aangever en de hevige gemoedstoestand van de verdachte. Het beroep op noodweer, dan wel noodweerexces, dient naar de mening van de officier van justitie te worden verworpen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft onder 3.3. onder meer wettig en overtuigend bewezenverklaard dat de verdachte en de aangever een geschil hadden, waarna de aangever de verdachte fysiek heeft aangevallen, onder andere door de verdachte te schoppen. De verdachte heeft daarop een mes getrokken, waarna de aangever is weggerend. De verdachte is de aangever achterna gerend en heeft hem met een mes gestoken.
De rechtbank is van oordeel dat de fysieke aanval door de aangever, onder andere door de verdachte te schoppen, een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding heeft opgeleverd, waartegen de verdachte zich mocht verdedigen. De verdachte heeft vervolgens een mes getrokken. De aangever is daarop weggerend. De rechtbank is van oordeel dat de noodweersituatie door het wegrennen van de aangever is opgeheven, waardoor niet langer sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en de noodzaak tot verdediging niet langer bestond. Desondanks is de verdachte achter de aangever aangerend en heeft hij hem gestoken met een mes. Gelet op het voorgaande verwerpt de rechtbank het beroep op noodweer.
De rechtbank is voorts van oordeel dat niet aannemelijk is dat het steken met het mes een gevolg was van een hevige gemoedstoestand bij de verdachte, die zou zijn veroorzaakt door de voorafgaande aanranding door de aangever. De rechtbank verwerpt dus het beroep op noodweerexces eveneens.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
5.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met reclasseringstoezicht als bijzondere voorwaarde, ook als dat inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag en deelname aan een leefstijltraining.
5.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
5.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op klaarlichte dag tussen het winkelend publiek in de binnenstad van Utrecht een ernstig feit gepleegd. Dit is schokkend voor de ooggetuigen en versterkt de in de maatschappij levende gevoelens van onveiligheid.
Nadat verdachte door het latere slachtoffer na een woordenwisseling was geschopt, heeft hij een mes getrokken, waarna het latere slachtoffer is weggerend. Verdachte is hem achterna gerend en heeft hem in zijn rechterzij gestoken. Bij het slachtoffer heeft hij naast letsel, gevoelens van schrik en angst teweeggebracht.
De rechtbank neemt het de verdachte voorts kwalijk dat hij op geen enkele manier berouw heeft getoond en dat eerdere veroordelingen wegens geweldsmisdrijven de verdachte er niet van hebben weerhouden opnieuw een geweldsmisdrijf te plegen.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in aanmerking genomen het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 oktober 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
In het voorlichtingsrapport van [naam] d.d. 12 november 2008 is geadviseerd aan de verdachte een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, waarbinnen een behandeling bij De Waag en deelname aan een leefstijltraining van de reclassering gerealiseerd kunnen worden.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. De rechtbank heeft, gelet op de inwerkingtreding van de Wet voorwaardelijke invrijheidstelling, besloten hier in het voordeel van de verdachte enigszins van af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 6 maanden, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en wordt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk.
De rechtbank zal de bewaring ten behoeve van de rechthebbende gelasten van de in beslag genomen grijze fiets van het merk Sparta Miami, aangezien thans niemand als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal het in beslag genomen mes onttrekken aan het verkeer, aangezien is gebleken dat het feit is begaan met behulp van het mes en het voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
De rechtbank beslist als volgt:
Bewezenverklaring
Verklaart het primair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 3.4 is omschreven.
Spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is tenlastegelegd.
Strafbaarheid
Verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Poging tot doodslag.
Strafoplegging
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- omdat de verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens [naam], ook als dit inhoudt het volgen van een behandeling bij De Waag en deelname aan een leefstijltraining van de reclassering.
Draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde.
Bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Beslag
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de in beslag genomen grijze fiets van het merk Sparta Miami.
Verklaart onttrokken aan het verkeer het in beslag genomen mes.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J.P. Schotman, voorzitter, en mrs. J.K.J. van den Boom en N.V.M. van Gehlen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Falkmann, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 november 2008.