ECLI:NL:RBUTR:2008:BH0605
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.W. Veenendaal
- P. Bender
- A.J.P. Schotman
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een ontnemingszaak met betrekking tot hennepteelt
In deze ontnemingszaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, is op 9 december 2008 uitspraak gedaan over het wederrechtelijk verkregen voordeel van de veroordeelde, die betrokken was bij de teelt van hennep. Tijdens de zitting op 25 november 2008 werd de officier van justitie gehoord, evenals de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. H.C. Meijer. De rechtbank concludeerde dat de veroordeelde door zijn daden een voordeel had behaald zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank hanteerde een specifieke berekening om het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen, waarbij werd afgeweken van het proces-verbaal en het standpunt van de officier van justitie. Uiteindelijk werd het terug te betalen bedrag vastgesteld op € 17.482,50, en de vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen.
De rechtbank merkte op dat de veroordeelde en zijn medeveroordeelde geen inzicht gaven in hun samenwerkingsverband, waardoor een pondspondsgewijze verdeling van het voordeel werd gehanteerd. Dit resulteerde in een bedrag van € 8.741,25 per persoon. Het verweer van de veroordeelde, dat het bedrag lager zou moeten zijn gezien zijn financiële situatie, werd verworpen. De rechtbank oordeelde dat niet aannemelijk was dat de veroordeelde in de toekomst niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, mede gezien de verjaringstermijn van acht jaar en de mogelijkheid van het openbaar ministerie om uitstel van betaling te verlenen.
De rechtbank legde de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van het bedrag van € 8.741,25 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. De beslissing werd genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en werd openbaar uitgesproken op 9 december 2008.