parketnummer: 16/600711-08 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 17 december 2008
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Groot-Brittannië)
thans gedetineerd in de P.I. Utrecht, Huis van Bewaring, locatie Nieuwegein
raadsvrouw mr. R.E.H. Jager, advocaat te Amersfoort
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 3 december 2008, waarbij de officier van justitie, mr. C.D.M. Geldermans en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 13 juni 2008 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer] (meermalen) met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in zijn borst en/of zijn oksel en/of zijn arm, althans in zijn lichaam, heeft gestoken en/of gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van
[slachtoffer], de verklaringen die [slachtoffer] bij de politie en bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, de medische verklaring omtrent het letsel van [slachtoffer] en de verklaring van huisgenoot [getuige 1].
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De raadsvrouwe wijst daarbij op de verklaring van [slachtoffer], afgelegd bij de rechter-commissaris. Deze verklaring wijkt volgens de verdediging op meerdere essentiële punten af van de verklaring die [slachtoffer] bij de politie heeft afgelegd. Voorts heeft de raadsvrouwe aangevoerd dat de verklaringen in het dossier geen uitsluitsel geven over de vragen wie van beide heren het mes mee naar boven heeft genomen, wie van beide heren boven als eerste geweld heeft gebruikt en hoe beide heren precies aan hun verwondingen komen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij te [plaats] samenwoonde met zijn huisgenoten, getuige [getuige 1] en aangever [slachtoffer]. Op vrijdagavond 13 juni 2008 keken de drie heren gezamenlijk in de woonkamer naar een voetbalwedstrijd op televisie. [getuige 1] en [slachtoffer] dronken bier en verdachte dronk zowel bier, whisky als wodka. Tussen verdachte en [slachtoffer] ontstond in de loop van de avond over en weer irritatie. De ruzie tussen beiden mondde uit in een worsteling. Vervolgens liep [slachtoffer] de trap op naar de eerste verdieping. Verdachte ging enkele minuten na [slachtoffer] ook de trap op naar de eerste verdieping.
Bovenstaande verklaring van verdachte komt in grote lijnen overeen met de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer], die afgelegd zijn bij de rechter-commissaris.
Wat er vervolgens boven gebeurde, is niet door [getuige 1] waargenomen.
De enige getuigen van het voorval zijn verdachte en aangever [slachtoffer].
Verdachte legt tegen de verbalisant die direct na het voorval ter plaatse komt een onsamenhangende verklaring af. De verbalisanten constateren diverse snijwonden en een steekwond in het lichaam van [slachtoffer]. [slachtoffer] verklaart dat hij en verdachte ruzie hadden in de woonkamer. [slachtoffer] wilde na de schermutseling naar bed. Hij is naar boven gegaan en de badkamer ingelopen. Toen hij uit de badkamer kwam zag hij verdachte met een mes in zijn hand staan. Verdachte begon met het mes te steken. Hij weerde zich af en gaf verdachte een vuistslag. Daarop wordt verdachte aangehouden voor poging doodslag. De volgende dag doet [slachtoffer] aangifte bij de politie. In zijn aangifte legt [slachtoffer] een verklaring af die op essentiële punten gelijk is aan het verhaal welke hij terstond na het voorval aan de verbalisanten heeft verteld. Verdachte maakte een beweging naar aangever toe, aangever voelde wat, keek onder zijn linker oksel en zag bloed. Verdachte maakte toen een slagbeweging naar zijn borst, raakte hem op zijn borst en borstbeen. Hij realiseerde toen pas dat verdachte een mes in zijn handen hield. [slachtoffer] verdedigde zich door zich met zijn armen af te weren, waardoor verdachte hem nog twee maal met het mes op zijn linker arm kon raken. Daarna zag [slachtoffer] kans om verdachte een vuistslag in het gezicht te geven, waardoor verdachte tegen de grond aanviel en het mes uit de handen van verdachte viel. Toen hij zag dat verdachte probeerde op te staan en een beweging richting het mes maakte, sloeg [slachtoffer] verdachte neer waardoor verdachte verdoofd neerging. Deze verklaring komt overeen met de verklaring die [slachtoffer] d.d. 28 november 2008 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd. Een arts heeft het door [slachtoffer] beschreven letsel geconstateerd. Van het door [slachtoffer] beschreven letsel zijn tevens foto’s gemaakt.
Verdachte heeft tijdens de verhoren aanvankelijk verklaard zich niets meer van het voorval te kunnen herinneren. Hij kan zich niet herinneren dat hij met een mes gestoken zou hebben. In zijn verklaring bij de politie d.d. 27 juni 2008 heeft verdachte verklaard dat hij zich het voorval wel weer kon herinneren. Hij heeft verklaard dat toen hij de trap opliep, hij zag dat [slachtoffer] de badkamer uit kwam met een mes in zijn handen. Daarop heeft zich een worsteling voorgedaan waarbij verdachte geprobeerd heeft om het mes uit de handen van [slachtoffer] te pakken. Verdachte zou zich hierbij in de duim hebben gesneden. De verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen zouden in de worsteling gebeurd moeten zijn. [slachtoffer] heeft echter, in aanvulling op zijn aangifte, bij de politie verklaard dat toen hij verdachte had neergeslagen het mes uit de hand van verdachte op de grond viel. Toen verdachte wederom naar het mes reikte en beetpakte, sloeg [slachtoffer] hem in het gezicht tegen de vlakte. Hierdoor zou de snee bij de duim van verdachte ontstaan kunnen zijn.
De rechtbank is van oordeel dat alle door [slachtoffer] afgelegde verklaringen grotendeels en specifiek op wezenlijke onderdelen met elkaar overeenkomen en dat ze tevens overeenkomen met het letsel van [slachtoffer], zoals vermeld op de medische verklaring en te zien op de foto’s welke in het dossier zijn opgenomen. De consistentie en de overeenkomsten in de verklaringen van aangever zijn dusdanig dat de rechtbank geen aanleiding ziet om aan deze verklaringen te twijfelen.
Niet is gebleken dat [slachtoffer] zelf met een mes naar boven is gegaan. De visie van de verdediging, dat [slachtoffer] verdachte boven met het mes opgewacht zou hebben en dat verdachte derhalve uit noodweer heeft gehandeld, is op grond van de in het dossier opgenomen verklaringen niet aannemelijk geworden en wordt door de rechtbank niet geloofwaardig geacht.
De rechtbank oordeelt dat de intentie van verdachte gericht was op het aangaan van een confrontatie met [slachtoffer], waarbij hij zelf een mes heeft meegenomen naar boven en als eerste gebruikt heeft tegen [slachtoffer].
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de steken die verdachte bij [slachtoffer] heeft toegebracht niet het gevolg zijn van een handelen van verdachte ter noodzakelijke verdediging tegen een mogelijke ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van zijn of andermans lijf, eerbaarheid of goed of een onmiddellijke dreiging daarvoor. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer op noodweer.
De hiervoor omschreven handelingen kunnen indien zij worden doorgezet de dood tot gevolg hebben en zijn daarmee uitvoeringshandelingen van doodslag. De handelingen van verdachte moeten qua verschijningsvorm ook geacht worden daarop gericht te zijn geweest. Door aldus te handelen heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat het slachtoffer zou overlijden en heeft hij die kans blijkens de wijze van handelen ook welbewust aanvaard en op de koop toe genomen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich hierdoor schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze dat:
hij op 13 juni 2008 te [plaats], ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer] meermalen met een mes in zijn borst, zijn oksel en zijn arm heeft gestoken en gesneden, zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Zoals onder 4.3 is gemotiveerd, volgt de rechtbank het beroep van verdachte op noodweer niet.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 18 maanden.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten heeft de rechtbank met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden.
Na eerst woordelijk de confrontatie gezocht te hebben met de aangever is deze confrontatie uitgegroeid tot een fysieke confrontatie tussen verdachte en aangever. Dat het slachtoffer geen ernstigere verwondingen heeft opgelopen mag gezien de plaats van de verwondingen een wonder genoemd worden, hetgeen geenszins aan verdachte is te danken. Verdachte heeft getracht het slachtoffer van het leven te beroven door hem met een mes in zijn bovenlichaam te steken en te snijden. Een delict als het onderhavige heeft een voor de rechtsorde schokkend karakter en het brengt bij omwonenden en andere burgers angstgevoelens teweeg. De verdachte heeft met zijn handelwijze bovendien een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 16 juni 2008, waaruit niet blijkt dat verdachte eerder voor enig strafbaar feit veroordeeld is.
De eis van de officier van justitie is in het licht van hetgeen voor soortgelijke feiten wordt opgelegd alleszins te begrijpen. Het zijn slechts de bijzondere, in de persoon van verdachte gelegen omstandigheden, die de rechtbank hebben doen besluiten hiervan ten gunste van verdachte af te wijken.
De rechtbank komt tot het oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van
één jaar passend en geboden is.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 2523,05.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1823,05 een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit, waarvan € 823,05 ter zake van materiële schade en € 1000,- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt. De rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
9. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 1 (één) jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1823,05 (achttienhonderddrieëntwintig euro en vijf cent) , waarvan € 823,05 ter zake van materiële schade en € 1000,- ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Legt aan de veroordeelde de verplichting op om aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij voornoemd te betalen € 1823,05 (achttienhonderddrieëntwintig euro en vijf cent) bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 36 (zesendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Indien en voor zover door de veroordeelde dit bedrag aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij is betaald, vervalt daarmee de verplichting van veroordeelde om voormeld bedrag aan de benadeelde partij te betalen. Andersom vervalt de verplichting tot betaling aan de Staat indien en voor zover door de veroordeelde voormeld bedrag aan de benadeelde partij is betaald.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. W. Foppen en mr. P.M.E. Bernini, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 17 december 2008.