ECLI:NL:RBUTR:2008:BG9230

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/1865 WWB
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening bij intrekking bijstandsuitkering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht op 24 september 2008 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB). Verzoeker, een inwoner van Utrecht, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking en beëindiging van zijn bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De uitkering was opgeschort omdat verzoeker niet tijdig de gevraagde stukken had ingeleverd, en later ingetrokken met terugwerkende kracht. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verweerder bij de intrekking van de uitkering onjuiste data had gehanteerd en dat de omstandigheden van verzoeker, waaronder de financiële problemen en de zorg voor twee schoolgaande kinderen en een baby, zwaar wogen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er een grote kans was dat het besluit van de verweerder in de bezwaar- en beroepsprocedure niet stand zou houden. Daarom werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, waarbij de gemeente Utrecht werd gelast verzoeker te behandelen alsof hij recht had op een uitkering naar de norm voor een gezin. Tevens werd de gemeente veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 08/1865 WWB
uitspraak van de voorzieningenrechter van 24 september 2008
op het verzoek van
[verzoeker],
wonende te Utrecht,
verzoeker,
tegen een besluit van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 17 juni 2008, waarbij de aan verzoeker verleende uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) vanaf 1 april 2008 tot 17 juni 2008 is ingetrokken en per 17 juni 2008 is beëindigd.
1.2 Het verzoek is op 18 september 2008 ter zitting behandeld, waar verzoeker in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. T.C. Schouten, advocaat te Utrecht. Tevens is verschenen de echtgenote van verzoeker, [naam echtgenote]. Verweerder heeft zich ter zitting niet laten vertegenwoordigen.
Overwegingen
2.1 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet in een eventueel vervolg van deze procedure.
2.2 De voorzieningenrechter stelt voorop dat in een zaak als deze, waar het geschil een financiële aanspraak betreft, in beginsel slechts plaats is voor het treffen van een voorlopige voorziening indien op grond van de beschikbare gegevens met een grote mate van waarschijnlijkheid moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bezwaar- en beroepsprocedure in rechte geen stand kan houden. Bovendien moeten feiten en omstandigheden aanwijsbaar zijn die meebrengen dat uit hoofde van onverwijlde spoed een onmiddellijke voorziening is vereist.
Voorts zal in de afweging van de belangen van partijen mede worden betrokken de vraag naar –kort gezegd– het risico van onmogelijkheid van terugbetaling door verzoeker, indien deze door de uitslag van de bodemprocedure verplicht wordt het alsdan onverschuldigd betaalde aan het bestuursorgaan terug te betalen.
2.3 Verzoeker ontving een uitkering krachtens de WWB. Verweerder heeft besloten het recht op bijstand in te trekken voor de periode van 1 april 2008 tot 17 juni 2008 en te beëindigen met ingang van 17 juni 2008, op de grond dat verzoekers recht op uitkering niet langer kon worden vastgesteld.
2.4 Verzoeker heeft aangevoerd dat de hem gestelde termijn om de gevraagde stukken aan te leveren te kort was. Verweerder had verzoeker een redelijke termijn moeten gunnen om de stukken feitelijk aan te kunnen leveren.
2.5 Bij brief van 7 april 2008 heeft verweerder verzoeker verzocht om voor 15 april 2008 stukken te overleggen die betrekking hebben op de door hem gevoerde procedure in het kader van zijn WAO-uitkering. Bij brief van 14 april 2008 heeft verweerder verzoeker uitgenodigd voor een gesprek op 22 april 2008. Daarbij werd nogmaals verzocht de hiervoor genoemde stukken mee te nemen. Bij besluit van 2 juni 2008 heeft verweerder de bijstandsuitkering van verzoekers vanaf 1 april 2008 opgeschort, op de grond dat gebleken is dat verzoeker in de periode van 1 april 2008 tot en met 25 mei 2008 zijn verblijf in Polen heeft gehad en de opgevraagde stukken niet heeft ingeleverd. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder verzoeker nogmaals in de gelegenheid gesteld om voor 10 juni 2008 de stukken over de gevoerde WAO-procedure over te leggen. Tevens dient verzoeker kopieën over te leggen van bankafschriften van al zijn bankrekeningen over de maanden februari, maart, april en mei 2008. De termijn voor het overleggen van de gevraagde stukken is op verzoek van verzoeker telefonisch verlengd tot 17 juni 2008.
2.6 Bij besluit van 17 juni 2008 heeft verweerder verzoekers recht op uitkering ingetrokken over de periode van 1 april 2008 tot 17 juni 2008 en het recht op uitkering beëindigd met ingang van 17 juni 2008. Voor zover de intrekking is gebaseerd op de omstandigheid dat verzoeker heeft verzuimd de gevraagde stukken over te leggen, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Wat betreft de stukken die betrekking hebben op de WAO-procedure was verzoeker pas op 15 april 2008 in verzuim, zodat de opschorting en bijgevolg ook de intrekking op deze grond niet eerder dan per laatstgenoemde datum kon plaatsvinden. Wat betreft de bankafschriften stelt de voorzieningenrechter vast dat verzoeker pas op 17 juni 2008 in verzuim is gebleven. Daarbij laat de voorzieningenrechter in het midden of verweerder het op 16 juni 2008 gedane mondelinge verzoek om uitstel voor het inleveren van de stukken met één maand, op goede gronden heeft afgewezen.
2.7 Aan het opschortingsbesluit had verweerder tevens ten grondslag gelegd dat verzoeker in de periode van 1 april 2008 tot en met 25 mei 2008 zijn verblijf in Polen heeft gehad. De voorzieningenrechter constateert dat deze omstandigheid geen grondslag vormt voor de beëindiging en intrekking van verzoekers uitkering bij besluit van 17 juni 2008. Overigens merkt de voorzieningenrechter op dat de feiten hieromtrent tot nu toe zodanig onduidelijk zijn gebleven dat zij naar de huidige stand van zaken onvoldoende grondslag kunnen vormen voor een intrekking van de uitkering om deze reden.
2.8 Voorafgaand aan de behandeling ter zitting heeft verweerder de voorzieningenrechter telefonisch bericht niet ter zitting te verschijnen om reden, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat hij voornemens is zijn besluit van 17 juni 2008 niet (geheel) in stand te laten.
2.9 De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker als gevolg van de intrekking en beëindiging van de uitkering in financiële problemen is geraakt. Ter zitting heeft verzoeker stukken overgelegd waaruit blijkt dat verschillende schulden zijn ontstaan en dat afsluiting van de drinkwatertoevoer dreigt. Mede gelet op het feit dat het hier een gezin betreft met twee schoolgaande kinderen en een baby is evident dat de nood hoog is. Gelet op al het voorgaande ziet de voorzieningenrechter aanleiding het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
2.10 In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8.84, vierde lid, Awb gelezen in samenhang met artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-).
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe in die zin dat hij verweerder gelast verzoeker te behandelen als ware hij gerechtigd tot een uitkering krachtens de Wet werk en bijstand naar de norm voor een gezin tot en met zes weken na de datum van verzending van het besluit op bezwaar;
bepaalt dat de gemeente Utrecht het door verzoeker betaalde griffierecht van € 39,- aan hem vergoedt;
veroordeelt verweerder in de kosten van verzoeker in dit geding ten bedrage van € 644,-, te betalen door de gemeente Utrecht aan verzoeker.
Aldus vastgesteld door mr. D.A. Verburg en in het openbaar uitgesproken op 24 september 2008.
De griffier: De voorzieningenrechter:
mr. M.L. Bressers mr. D.A. Verburg
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.