ECLI:NL:RBUTR:2008:BG9158

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-446453-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal van elektriciteit en mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 december 2008, is de verdachte beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, diefstal van elektriciteit en mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007, samen met een medeverdachte, een hennepkwekerij heeft opgezet in een woning te Lopik. Dit werd ontdekt na een tip van een anonieme getuige en een controle door Eneco, die een ongebruikelijk hoog stroomverbruik constateerde. Bij binnenkomst in de woning troffen de verbalisanten 430 hennepplanten aan, evenals aanwijzingen dat er eerder hennep was geoogst. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, door het manipuleren van de meterkast, opzettelijk elektriciteit had gestolen, wat leidde tot een aanzienlijke schade voor Eneco.

Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van mishandeling van een jongeman, waarbij hij deze meermalen in het gezicht had geslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte in overweging genomen. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een werkstraf van 120 uur op, evenals een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral gezien de risico's die de hennepkwekerij met zich meebracht voor de omgeving en de maatschappelijke schade die het telen van hennep veroorzaakt.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/446453-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1953] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. H.C. Meijer, advocaat te Amsterdam
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te Lopik, tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 430, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [woonplaats], althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (met een waarde van ongeveer 10.569,59 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van het deksel van de hoofdaansluitkast;
3.
(445986-07)
hij op of omstreeks 17 oktober 2007 te De Meern, gemeente Utrecht,, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen met kracht in/tegen het gezicht en/of hoofd heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en / of pijn heeft ondervonden;
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij ten aanzien van de feiten 1 en 2 op onder andere de getuigenverklaringen van de buren van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte. Ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde feit baseert de officier van justitie zich op getuigenverklaringen en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank voor wat betreft de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Daarbij wijst de raadsman op de ontkennende verklaring van zijn cliënt, de onbetrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte en de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de buren van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen. Voor wat betreft het onder 3 ten laste gelegde feit wijst de raadsman op de bekennende verklaring van zijn cliënt en refereert hij zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Naar aanleiding van een tip van een anonieme getuige d.d. 1 mei 2007 stelt de politie een onderzoek in naar de [adres] te [woonplaats].
Het stroomverbruik van het pand wordt op 9 mei 2007 door Eneco gemeten. Het verbruik was op dat moment 40 ampère. Dit duidde op de vermoedelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij en een mogelijke gevaarlijke situatie.
Op 9 mei 2007 gaan verbalisanten met een machtiging tot binnentreden de woning aan de [adres] te [woonplaats] binnen en treffen daar een hennepkwekerij aan.
In de woning waren twee ramen en een deur aan de binnenkant dichtgetimmerd met platen hout. Er werden in totaal 430 hennepplanten van ongeveer één week oud aangetroffen. Na onderzoek bleek dat deze planten hennepplanten waren van het geslacht Cannabis. Uit het ingesteld onderzoek in de woning bleek tevens dat er eerder hennep is geoogst. Dat bleek onder andere uit aangetroffen plantenresten. Ook deze plantenresten bleken na onderzoek van het geslacht Cannabis te zijn. In de keuken stonden op het aanrecht twee flesjes parfum.
Ter terechtzitting d.d. 25 november 2008 heeft verdachte alle betrokkenheid bij deze kwekerij ontkend. Verdachte zegt niet meer dan 2,5 maand in de woning te hebben gewoond en uiterlijk eind januari uit de woning te zijn vertrokken. Wel verklaart verdachte dat hij, begin december, samen met zijn medeverdachte balken en planken de woning binnen heeft gedragen, maar dat was niet bestemd voor een hennepkwekerij.
Een buurman, getuige [getuige 1], heeft verklaard dat een klein mannetje met een dikke buik, samen met een grote, brede, kale man, een bodybuilder, blanke houten balkjes en platen hout naar de woning van nummer [huisnummer] heeft gebracht. De getuige heeft ‘die twee’ nadien zo’n drie maal samen de woning in en uit zien gaan. Het oude mannetje heeft hij daarna nog zo’n twee maal alleen gezien. De laatste keer zag de getuige het oude mannetje met 4 á 5 gevulde zwarte vuilniszakken op een karretje de woning uitkomen. Getuige heeft toen de politie gebeld met het vermoeden dat er op nummer [huisnummer] een hennepkwekerij was opgezet.
De buurvrouw, getuige [getuige 2], heeft verklaard dat er rond december 2006 een nieuwe bewoner in de woning op nummer [huisnummer] is gekomen. Ze zag dat twee mannen grote stukken hout de woning in droegen. De ene man was kaal, groot, een body-builderstype. De ander was klein en gedrongen en rond de 60 jaar oud. In januari viel haar op dat de luxaflex nooit open was en het licht elke dag precies om 17.00 uur aanging. Ergens in februari of maart 2007 zag de getuige ‘die grote, kale meneer’ en ‘die oude meneer’ met volle vuilniszakken sjouwen vanuit het appartement. Ze roken allebei sterk naar parfum.
Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft bij de politie d.d. 7 september 2007 verklaard dat verdachte [verdachte] via hem het pand aan de [adres] te [woonplaats] ging huren. Hij vertelde aan [medeverdachte 1] dat hij daar een hennepkwekerij in ging maken. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zelf met de latten, bestemd voor die hennepkwekerij, heeft gesjouwd en het klopt dat de getuigen hem daarmee hebben zien lopen.
Ter terechtzitting d.d. 25 november 2008 heeft [medeverdachte 1], gehoord als getuige, voorts verklaard dat hij verdachte [verdachte] heeft helpen verhuizen naar de [adres] te [woonplaats]. Hij heeft daarbij ook verhuisdozen naar binnen gedragen waarin bijzondere lampen en transformatoren zaten die mogelijk voor de hennepkwekerij bedoeld waren. Tevens heeft [medeverdachte 1] ter terechtzitting verklaard dat hij de gehele periode huur van verdachte heeft ontvangen en deze afgedragen heeft aan [WB], de dochter van de hoofdhuurder [B] van de woning te [woonplaats].
Gelet op de verklaringen van de buren, die verdachte óók na ‘half januari’ met vuilniszakken hebben zien lopen, en gelet op de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte 1] dat verdachte al die tijd huur heeft betaald, acht de rechtbank het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Gelet op het feit dat de buurvrouw ook de medeverdachte [medeverdachte 1] met vuilniszakken heeft zien lopen, ziet de rechtbank als een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte [verdachte] en medeverdachte [medeverdachte 1]. Gelet op het tijdstip waarop het houtmateriaal naar binnen is gebracht en gelet op de bevindingen dat er eerder is geoogst, hebben beiden een aandeel gehad in de opbouw van de hennepkwekerij en het telen, bereiden, bewerken en/of verwerken van de hennepplanten.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank heeft kennisgenomen van de namens Eneco ingediende aangifte, waarin staat vermeld dat er diefstal van stroom heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De technische fraudespecialist van Eneco B.V. heeft bij controle van de netcomponenten van Eneco B.V. en de elektrische installatie in de meterkast van dat pand gezien dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken.
De rechtbank overweegt daartoe dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte, die de hennepkwekerij heeft ingericht, de meterkast in zijn woning had gemanipuleerd, dat de door hem afgenomen elektriciteit in ieder geval gedeeltelijk niet werd gemeten.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals hieronder is vermeld.
Ten aanzien van feit 3:
Gelet op de aangifte en de door verdachte ter terechtzitting d.d. 25 november 2008 afgelegde bekennende verklaring, acht de rechtbank feit 3 wettig en overtuigen bewezen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze dat:
1.
hij in de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Eneco, waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van het deksel van de hoofdaansluitkast;
3.
(445986-07)
hij op 17 oktober 2007 te [plaats], opzettelijk mishandelend [aangever 1] meermalen met kracht tegen het gezicht en hoofd heeft gestompt, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van
120 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt vrijspraak voor feit 1 en 2 en refereert zich voor wat betreft feit 3 aan het oordeel van de rechtbank.
6.3.Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten heeft de rechtbank met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten, hetgeen een zeer lucratieve criminele bezigheid is, waarmee grote financiële belangen zijn gediend. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een woning van een flatgebouw was opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan de mishandeling van een jongeman met wie zijn zoon ruzie zou hebben gehad. Dit is een laf feit.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 16 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, alsmede een werkstraf, passend en geboden.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 300, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 3: Mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter alsnog tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. A.J.P. Schotman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 december 2008.