ECLI:NL:RBUTR:2008:BG9136

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-446454-07
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal door verenigde personen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 december 2008, is de verdachte veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en voor diefstal van elektriciteit. De zaak betreft een hennepkwekerij die in een woning was opgezet, waarbij de verdachte samen met een medeverdachte betrokken was. De rechtbank baseerde haar oordeel op getuigenverklaringen van buren die de verdachte en zijn medeverdachte met vuilniszakken zagen lopen en op de verklaring van de verdachte zelf, die toegaf de medeverdachte te hebben geholpen met het verhuizen van spullen. De rechtbank concludeerde dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte bij het opzetten van de kwekerij.

De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de hennepkwekerij had ingericht en de elektriciteit had gemanipuleerd, waardoor deze niet correct werd gemeten. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar werd wel strafbaar verklaard. Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat het kweken van hennepplanten een ernstige criminele activiteit is die schade toebrengt aan de maatschappij en gezondheidsrisico's met zich meebrengt. De verdachte kreeg een werkstraf van 100 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/446454-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres], [woonplaats]
raadsman mr. J.M. van Dam, advocaat te ‘s-Gravenhage
1.Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 25 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. V.T.R.W. van Thiel, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met (een) ander(en), althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres]) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 430, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep,
zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [plaats], althans in het arrondissement Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit (met een waarde van ongeveer 10.569,59 euro), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Eneco, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s), waarbij verdachte en / of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft / hebben verschaft en / of de / het weg te nemen goed(eren) onder zijn / hun bereik heeft / hebben gebracht door middel van braak op en/of verbreking van het deksel van de hoofdaansluitkast;
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd en baseert zich daarbij op onder andere de getuigenverklaringen van de buren van het pand waar de hennepkwekerij is aangetroffen en de verklaringen van de verdachte en zijn medeverdachte.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs in het dossier aanwezig is. Daarbij wijst de raadsman op de ontkennende verklaring van zijn cliënt, de onbetrouwbaarheid van de verklaring van de medeverdachte en de onbetrouwbaarheid van de verklaringen van de buren van de woning waar de hennepkwekerij is aangetroffen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Naar aanleiding van een tip van een anonieme getuige d.d. 1 mei 2007 stelt de politie een onderzoek in naar de [adres] te [plaats].
Het stroomverbruik van het pand wordt op 9 mei 2007 door Eneco gemeten. Het verbruik was op dat moment 40 ampère. Dit duidde op de vermoedelijke aanwezigheid van een hennepkwekerij en een mogelijke gevaarlijke situatie.
Op 9 mei 2007 gaan verbalisanten met een machtiging tot binnentreden de woning aan de [adres] te [plaats] binnen en treffen daar een hennepkwekerij aan.
In de woning waren twee ramen en een deur aan de binnenkant dichtgetimmerd met platen hout. Er werden in totaal 430 hennepplanten van ongeveer één week oud aangetroffen. Na onderzoek bleek dat deze planten hennepplanten waren van het geslacht Cannabis. Uit het ingesteld onderzoek in de woning bleek tevens dat er eerder hennep is geoogst. Dat bleek onder andere uit aangetroffen plantenresten. Ook deze plantenresten bleken na onderzoek van het geslacht Cannabis te zijn. In de keuken stonden op het aanrecht twee flesjes parfum.
Ter terechtzitting d.d. 25 november 2008 heeft verdachte betrokkenheid bij deze kwekerij ontkend. Wel verklaart verdachte dat hij, begin december 2006, samen met zijn medeverdachte [medeverdachte 1], die het pand via hem had gehuurd, balken en planken naar binnen heeft gedragen en dat het klopt dat de buren hem toen aldaar hebben gezien. Ook heeft hij verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geholpen en verhuisdozen naar binnen heeft gedragen waarin bijzondere lampen en transformatoren zaten die mogelijk voor de hennepkwekerij bedoeld waren. Tevens heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij de gehele periode huur van [medeverdachte 1] heeft ontvangen en deze afgedragen heeft aan [WB], de dochter van de hoofdhuurder van de woning te [plaats].
Een buurman, getuige [getuige 1], heeft verklaard dat een klein mannetje met een dikke buik, samen met een grote, brede, kale man, een bodybuilder, blanke houten balkjes en platen hout naar de woning van nummer 10 heeft gebracht. De getuige heeft ‘die twee’ nadien zo’n drie maal samen de woning in en uit zien gaan. Het oude mannetje heeft hij daarna nog zo’n twee maal alleen gezien. De laatste keer zag de getuige het oude mannetje met 4 á 5 gevulde zwarte vuilniszakken op een karretje de woning uitkomen. Getuige heeft toen de politie gebeld met het vermoeden dat er op nummer 10 een hennepkwekerij was opgezet.
De buurvrouw, getuige [getuige 2], partner van getuige [getuige 1], heeft verklaard dat er rond december 2006 een nieuwe bewoner in de woning op nummer 10 is gekomen. Ze zag dat twee mannen grote stukken hout de woning in droegen. De ene man was kaal, groot, een body-builderstype. De ander was klein en gedrongen en rond de 60 jaar oud. In januari viel haar op dat de luxaflex nooit open was en het licht elke dag precies om 17.00 uur aanging. Ergens in februari of maart 2007 zag de getuige ‘die grote, kale meneer’ en ‘die oude meneer’ met volle vuilniszakken sjouwen vanuit het appartement. Ze roken allebei sterk naar parfum.
Gelet op de verklaringen van de buren, die zowel verdachte als medeverdachte [medeverdachte 1], die zich eerder had gepresenteerd als de nieuwe bewoner van de [adres], met vuilniszakken hebben zien lopen, in samenhang met de verklaring van verdachte die de medeverdachte [medeverdachte 1] heeft geholpen met het verhuizen van de spullen, kan het niet anders zijn dan dat verdachte met de medeverdachte [medeverdachte 1] betrokken is geweest bij het opbouwen en in stand houden van de hennepkwekerij. Gelet op het voorgaande is er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking.
Ten aanzien van feit 2:
De rechtbank heeft kennisgenomen van de namens Eneco ingediende aangifte, waarin staat vermeld dat er diefstal van stroom heeft plaatsgevonden in de woning aan de [adres] te [plaats]. De technische fraudespecialist van Eneco B.V. heeft bij controle van de netcomponenten van Eneco B.V. en de elektrische installatie in de meterkast van dat pand gezien dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast was verbroken.
De rechtbank overweegt daartoe dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte, die de hennepkwekerij heeft ingericht, de meterkast in de woning had gemanipuleerd, dat de door hem afgenomen elektriciteit in ieder geval gedeeltelijk niet werd gemeten.
De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze zoals hieronder is vermeld.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan op de wijze dat:
1.
hij in de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt in een pand aan [adres] een groot aantal hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
2.
hij in de periode van 13 december 2006 tot en met 9 mei 2007 te [plaats], tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Eneco, waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking van het deksel van de hoofdaansluitkast;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 100 uren en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman vraagt vrijspraak voor feit 1 en 2.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Voor wat betreft de ernst van de feiten heeft de rechtbank met name gelet op de navolgende feiten en omstandigheden. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennepplanten, hetgeen een zeer lucratieve criminele bezigheid is, waarmee grote financiële belangen zijn gediend. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij in een woning van een flatgebouw was opgezet. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op:
- de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie
d.d. 16 mei 2008, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder met justitie in aanraking is geweest.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een voorwaardelijke vrijheidsbenemende straf, alsmede een werkstraf, passend en geboden.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling/voorlopige hechtenis
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter alsnog tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.W. Veenendaal, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. A.J.P. Schotman, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. Groot-Smits, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 december 2008.